Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 juli 2015 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2015,
- de brief van de zijde van [eiseres] van 23 oktober 2015,
- de brief van de zijde van [gedaagde] van 28 oktober 2015.
2.De feiten
“(…) Allereerst ben ik blij voor jou dat je gelukkig gaat worden met [A] en tevens in de financiële omstandigheden bent gekomen, dat je kunt gaan afzien van de ontvangst van de “financiële vergoeding/ alimentatie”. (…) Waarover echter duidelijkheid gewenst c.q. noodzakelijk is, is over de vraag of je hiermee ook bedoelt dat je volledige loskoppeling wenst van al onze financiële verplichtingen naar elkaar. Daarmee bedoel ik, dat er een wettelijke regeling loopt van betaling van pensioenrechten (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen) van mij naar jou en van jou naar mij. (…)”
3.Het geschil
20 december 1972 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat de echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 17 oktober 2001. Verder stelt zij dat partijen zijn overeengekomen dat ieder van hen de eigen pensioenuitvoerder zou verzoeken om verevening. Zij stelt dat [gedaagde] dit heeft nagelaten en dat hij, ondanks sommatie, weigert om vrijwillig aan haar het pensioendeel te betalen waar zij recht op heeft.
4.Beoordeling
wenste van de pensioenrechten. [eiseres] heeft deze brief niet beantwoord, maar wel zonder protest behouden. Zij wist derhalve dat het voor [gedaagde] niet duidelijk was of zij in haar eerdere brief afstand deed van haar pensioenrechten. Per 1 juni 2007 is [eiseres] gaan samenwonen met haar nieuwe partner en kort daarna zijn zij gehuwd. Hoewel [eiseres] betwist heeft dat haar nieuwe partner vermogend was, staat gelet op hetgeen partijen bij de comparitie hebben aangevoerd wel vast dat haar nieuwe partner directeur van [naam] was, dat [eiseres] en haar nieuwe partner in een behoorlijk huis woonden en een grote auto bezaten.
16 oktober 2014 heeft [eiseres] [gedaagde] medegedeeld dat zij aanspraak maakt op haar recht op de helft van het door [gedaagde] tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen. Zij heeft derhalve sinds mei 2007 ruim zeven jaar stilgezeten. [eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde] contact met haar had moeten opnemen toen hij met pensioen ging, zodat zij eerder actie had kunnen ondernemen. Dit acht de rechtbank niet juist, nu [gedaagde] zoals hiervoor overwogen er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiseres] geen aanspraak meer zou maken op betaling van pensioen.
25 november 2015.