Op 13 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een vrouw die werd verdacht van medeplichtigheid aan poging doodslag en het in vereniging met anderen voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Tijdens de zitting op 30 januari 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van hetzelfde gebrek aan bewijs.
De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele intenties van haar medeverdachte, noch dat zij opzettelijk behulpzaam was bij de poging tot doodslag of het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank nam aan dat de verdachte en haar medeverdachte in een auto reden toen er een woordenwisseling ontstond met inzittenden van een andere auto. De verdachte bleef in de auto zitten terwijl de medeverdachte uitstapte. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte wetenschap had van het voornemen van de medeverdachte om geweld te gebruiken of dat zij op enige wijze betrokken was bij het voorhanden hebben van een vuurwapen.
De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding van bijna € 12.000 geëist, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank besloot dat de vordering van de benadeelde partij kan worden ingediend bij de burgerlijke rechter. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer, onder leiding van voorzitter mr. H.A. Gerritse, en de rechters mrs. A.R. Creutzberg en J.M.L. van Mulbregt.