ECLI:NL:RBMNE:2015:8427

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
C/16/383882 / HA ZA 15-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning van een huurovereenkomst in faillissement

In deze zaak vorderde MAB Development Nederland B.V. erkenning van haar vordering in het faillissement van Golden Tulip Hospitality B.V. tot een bedrag van € 8.762.487,-. De rechtbank Midden-Nederland diende te beoordelen wie als huurder was aangemerkt in de huurovereenkomst die op 2 mei 2006 was gesloten. MAB stelde dat Golden Tulip als huurder was bedoeld, terwijl de curator van mening was dat Hospitality Management Amsterdam Symphony B.V. als huurder was beoogd. De rechtbank oordeelde dat MAB onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat GTH als huurder was bedoeld. De rechtbank wees op de schriftelijke huurovereenkomst waarin Symphony als huurder werd vermeld en concludeerde dat de contractspartijen Symphony als huurder hebben beoogd. De rechtbank verwierp de argumenten van MAB en wees de vordering af, waarbij MAB werd veroordeeld in de proceskosten van de curator. Het vonnis werd uitgesproken op 2 december 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/383882 / HA ZA 15-56
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAB DEVELOPMENT NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. F.H.J. van Schoonhoven MCL te Amsterdam,
tegen

1.MR. H. DULACK,

2.
MR. M.J. COOLS,
In hun hoedanigheid van curator in het faillissement van Golden Tulip Hospitality B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. J. Opstroom te Utrecht.
Partijen zullen hierna MAB en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 augustus 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Golden Tulip Hospitality B.V. (hierna: GTH) is op 15 juni 2009 failliet verklaard. De vennootschap maakte deel uit van het Golden Tulip concern. De heer [A] was (middellijk) bestuurder van alle vennootschappen in het Golden Tulip concern.
2.2.
Tussen de heer [A] en (de rechtsvoorganger van) MAB hebben onderhandelingen plaatsgevonden in verband met een te ontwikkelen hotel op de Zuidas in Amsterdam (onderdeel van het zogenaamde Symphony-project). In dat kader is op 2 mei 2006 een huurovereenkomst getekend met MAB als verhuurder. De huur zou ingaan op het moment van oplevering van het gehuurde object. De oplevering werd op het moment van ondertekening voorzien op 1 januari 2009.
2.3.
Hospitality Management Amsterdam Symphony B.V. (hierna: Symphony), dat het hotel op de Zuidas zou exploiteren, is opgericht bij akte van 20 november 2007. Symphony maakte deel uit van het Golden Tulip concern. Op 25 september 2009 is ook Symphony failliet verklaard.
2.4.
MAB heeft in zowel het faillissement van GTH als van Symphony een vordering ter verificatie ingediend ter grootte van (uiteindelijk) € 8.762.487,-. De curator heeft MAB bericht dat de vordering alleen verifieerbaar is in het faillissement van Symphony. Dat faillissement is echter op 16 december 2014 bij gebrek aan baten opgeheven zonder dat er iets is uitgekeerd aan MAB. De rechter-commissaris in het faillissement van GTH heeft de vordering ter verificatievergadering verwezen voor renvooiprocedure.

3.Het geschil

3.1.
MAB vordert samengevat – dat haar vordering zal worden erkend in het faillissement van GTH tot een hoogte van € 8.762.487,-, met veroordeling van de curator in de kosten.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van MAB is gebaseerd op niet nakoming van de gesloten huurovereenkomst. Tussen partijen is in geschil wie als huurder moet worden aangemerkt: GTH zoals MAB stelt of Symphony zoals de curator stelt. De rechtbank moet daarmee beoordelen welke contractspartij de destijds betrokken partijen hebben beoogd. Daarbij komt het aan op wat beide partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft MAB onvoldoende onderbouwd gesteld dat de destijds betrokken partijen GTH hebben beoogd als hurende partij. Evenmin heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting van de curator, voldoende gesteld om te worden toegelaten tot bewijslevering.
4.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de schriftelijke huurovereenkomst als huurder vermeldt “Hospitality Management Amsterdam Symphony B.V.” Dit is een eerste belangrijke aanwijzing dat partijen Symphony als huurder hebben beoogd. De omstandigheid dat Symphony op dat moment nog niet was opgericht staat daaraan niet in de weg, nu rechtshandelingen kunnen worden verricht namens een nog op te richten vennootschap (artikel 2:203 BW). Daarvoor is niet vereist dat daarbij de vermelding “i.o.” plaatsvindt. Dat het gebruikelijk is dat professionele partijen dat wel vermelden als wordt gehandeld namens een nog op te richten vennootschap zoals MAB stelt, is niet nader onderbouwd. De stelling van MAB dat de vermelding van Symphony op het huurcontract is te verklaren omdat contractspartijen de naam Hospitality Management Amsterdam Symphony B.V. (kennelijk) beschouwden als een handelsnaam of werknaam, is betwist door de curator. Desgevraagd ter comparitie heeft MAB geen onderbouwing van deze stelling gegeven en heeft zij gesteld dat zij daarmee achteraf een invulling heeft trachten te geven van de omstandigheden zoals partijen die destijds bedoelden. De rechtbank beschouwt deze stelling dan ook als speculatief en verwerpt deze.
4.4.
Dat de destijds betrokken partijen Symphony als huurder hebben beoogd wordt bovendien ondersteund door het feit dat MAB in 2008 en 2009, dus na de oprichting van Symphony, Symphony heeft aangeschreven in haar hoedanigheid van huurder. In een brief van (de advocaat van) MAB d.d. 19 december 2008 aan Symphony staat:
“Cliënte verhuurt bij overeenkomst d.d. 2 mei 2006 aan Hospitality Management Amsterdam Symphony B.V. de nog bouwkundig op te leveren bedrijfsruimten aan de Gustav Mahlerlaan te Amsterdam…”
Bij brief van 19 maart 2009 schrijft MAB aan Symphony:
“Door ons (MDN) als verhuurder en u (HMA) als huurder is op of omstreeks 2 mei 2006 een huurovereenkomst (…) aangegaan ter zake de huur van bedrijfsruimten gelegen in het zogenaamde ‘Symphony-gebouw’ aan de Gustav Mahlerlaan te Amsterdam. […]”
De curator heeft onbetwist gesteld dat ook omgekeerd Symphony zich richting MAB in correspondentie heeft opgesteld als huurder.
4.5.
MAB heeft daarover gesteld dat zij bij deze correspondentie over de huurovereenkomst is afgegaan op de naam in de huurovereenkomst zoals die uit de interne administratie bleek, maar dat zij later – toen het erom ging wie als contractspartij was aan te merken – heeft uitgezocht hoe het precies in elkaar zat en hoe de overeenkomst tot stand is gekomen. Deze stelling is niet overtuigend omdat het betoog van MAB nu juist is dat er tussen partijen geen enkele twijfel bestond over het feit dat GTH had te gelden als contractspartij. Bovendien gaat deze stelling eraan voorbij dat ook Symphony zich in correspondentie richting MAB heeft gepresenteerd als huurder, hetgeen het betoog van de curator dat Symphony bij het sluiten van het huurcontract werd beoogd als huurder, ondersteunt.
4.6.
Tegenover deze twee belangrijke aanwijzingen staat alleen de omstandigheid dat er in het contract een KvK-nummer en een omzetbelastingnummer zijn opgenomen die horen bij GTH. Partijen hebben niet feitelijk kunnen reconstrueren hoe en waarom deze gegevens van GTH in de overeenkomst zijn vermeld. De vermelding van die gegevens kan – bij gebreke van een redengevende uitleg – een rol spelen bij de uitleg van wie partijen als contractspartij hebben beoogd. Nu deze omstandigheid feitelijk de enige factor is die er mogelijk op wijst dat GTH als huurder werd beoogd, legt zij onvoldoende gewicht in de schaal ten opzichte van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn benoemd die juist in de andere richting wijzen. De stelling van MAB hierover is slechts een redenering die niet wordt gestaafd door feiten:
“De enige redenering die in lijn is met al het voorgaande is de redenering dat partijen contracteren met de vennootschap wiens KvK nummer bewust is gebruikt (ter voorkoming van twijfel) en dat de in de huurovereenkomst genoemde naam zonder toevoeging i.o. niet relevant is en hooguit een (nog niet geregistreerde) handelsnaam betreft van de vennootschap die met een KvK nummer is aangeduid.”Dat de toenmalige partijen het Kamer van Koophandel-nummer bewust hebben gebruikt zoals MAB stelt, is niet komen vast te staan nu partijen zoals gezegd niet hebben kunnen reconstrueren hoe deze gegevens in het contract zijn gekomen en met welk doel zij zijn vermeld. MAB heeft er nog op gewezen dat (ook) de curator de stelling inneemt dat het Kamer van Koophandel-nummer doorgaans is bedoeld om eventuele twijfels over de bedoelde rechtspersonen weg te nemen. MAB miskent daarmee dat de curator niet heeft gesteld dat het KvK-nummer in dit geval feitelijk bewust is gebruikt om twijfels over de bedoelde rechtspersoon weg te nemen, maar dat dit
in het algemeende bedoeling is van het vermelden van KvK-gegevens. Wat overblijft van de stelling van MAB is een invulling achteraf van de mogelijke redenen die partijen destijds hebben gehad met het vermelden van het KvK-nummer en het omzetbelastingnummer. En dat legt, zoals hiervoor overwogen, onvoldoende gewicht in de schaal ten opzichte van de factoren die in de andere richting wijzen.
4.7.
Verder stelt MAB dat de heer [A] in het gehele onderhandelingsproces rond het Symphony-project steeds namens GTH is opgetreden en dat daardoor steeds voor MAB en GTH duidelijk was dat GTH was bedoeld als huurder. Ter illustratie heeft MAB een brief getoond uit 2005 in verband met het Symphony-project die ondertekend is door [A] namens GTH. MAB heeft daarbij aangevoerd dat zij niet een overeenkomst die een waarde van vele miljoenen euro’s vertegenwoordigt zou sluiten met een vennootschap die nog opgericht moest worden en waarvoor geen enkele zekerheid bestond. Dat heeft GTH als professionele partij moeten begrijpen, aldus MAB. Daar heeft de curator tegenover gesteld dat gebruikelijk was dat de heer [A] als directeur-grootaandeelhouder van het Golden Tulip-concern de onderhandelingen voerde in een omvangrijk nieuw project als dit. Aan het einde van de rit werden de overeenkomsten dan ondergebracht bij de juiste Golden Tulip vennootschappen, in dit geval Symphony. MAB heeft als professionele wederpartij moeten begrijpen dat het hoogst ongebruikelijk zou zijn om de exploitatie van een hotel, waaronder het sluiten van de huurovereenkomst, onder te brengen bij de holding (GTH) en niet bij de werkmaatschappij (Symphony), aldus de curator.
4.8.
De door partijen genoemde omstandigheden zoals beschreven in 4.7 kunnen een rol spelen bij het bepalen van de bedoeling van contractspartijen. Die omstandigheden kunnen echter alleen van belang zijn indien en voor zover zij ook (redelijkerwijs) kenbaar waren voor de (toenmalige) wederpartij. De stellingen van partijen zijn in dit opzicht onvoldoende feitelijk onderbouwd om bij te dragen aan de overtuiging van het ene of het andere standpunt. MAB heeft weliswaar een brief uit 2005 getoond maar niet gesteld of gebleken is dat die brief specifiek betrekking had op de huurovereenkomst. En overigens hoeft de omstandigheid dat de heer [A] in 2005 in de onderhandelingen namens GTH optrad niet leidend te zijn voor het antwoord op de vraag of partijen GTH als huurder beoogden, getuige ook de stelling van de curator dat aan het einde van een onderhandelingstraject de overeenkomsten bij de juiste Golden Tulip vennootschap werden ondergebracht. Voor het overige betreffen de stellingen van partijen vooral een (speculatieve) invulling achteraf van wat waarschijnlijk of mogelijk de bedoeling van partijen is geweest en wat de andere partij daarvan heeft moeten begrijpen. Zonder nadere feitelijke onderbouwing acht de rechtbank de ene stelling niet overtuigender dan de andere en vormen deze aldus niet een aanwijzing voor het ene of het andere standpunt.
4.9.
Voor het overige zijn de rechtbank geen relevante omstandigheden gebleken die licht werpen op de vraag wie de toenmalige partijen als huurder hebben beoogd. De door MAB genoemde omstandigheid dat de heer [A] bevoegd bestuurder was van GTH zegt niets over wie als huurder werd beoogd, nu [A] (middellijk) bestuurder was van alle Golden Tulip vennootschap, ook van de latere Symphony-vennootschap. Ook de omstandigheid dat uitdrukkelijke bekrachtiging door Symphony is uitgebleven, acht de rechtbank minder relevant voor de kern van het geschil. Het gaat er bij de uitleg van de bedoeling van partijen veel meer om hoe zij zich over en weer feitelijk hebben gedragen voor, tijdens en na het sluiten van het huurcontract, een en ander zoals hiervoor overwogen.
4.10.
De rechtbank herhaalt dan ook haar oordeel dat MAB onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de destijds betrokken partijen GTH hebben beoogd als huurder. Evenmin heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting van de curator, voldoende gesteld om te worden toegelaten tot bewijslevering. Dit betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
4.11.
MAB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
904,00(2 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.189,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt MAB in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.189,00, waarvan € 904,00 salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op
2 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: HAB/4727