ECLI:NL:RBMNE:2015:8311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
16/662106-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het telen van hennepplanten in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2015, staat de verdachte terecht voor het medeplegen van het telen van hennepplanten. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 juni 2014 in Utrecht, waar de verdachte samen met anderen 339 hennepplanten heeft gekweekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 27 oktober 2015 was de advocaat van de verdachte aanwezig, maar niet gemachtigd om deze te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de zaak is gelijktijdig behandeld met die van medeverdachten.

De tenlastelegging omvat zowel het primair als subsidiair verwijt van het telen van hennepplanten en medeplichtigheid aan dit feit. De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum aanwezig was in de woning waar de hennepplantage werd aangetroffen. De verbalisanten hebben de verdachte en een medeverdachte aangetroffen met duidelijke sporen van hennep op hun handen en kleding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, maar sprak hem vrij van het tenlastegelegde verwerken van hennep, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op dat moment de opzet had om dit te doen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten en dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/662106-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1962] te [geboorteplaats] , Marokko,
wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] , Duitsland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2015.
Mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, is verschenen en heeft verklaard raadsman van verdachte te zijn. Mr. Ausma is echter niet gemachtigd verdachte ter zitting te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
De zaak van [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak van medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 16/662107-14) en [medeverdachte 2] (parketnummer 16/662108-14).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:op 5 juni 2014 in Utrecht samen met anderen 339 hennepplanten heeft gekweekt, dan wel dat hij die planten voorhanden heeft gehad;
Subsidiair:op 5 juni 2014 in Utrecht medeplichtig is geweest bij voornoemd feit door het beschikbaar stellen van het pand.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 5 juni 2014 hebben verbalisanten de woning aan de [adres] te [woonplaats] betreden. In de woning wordt een hennepplantage aangetroffen waarvan de planten volgens de verbalisanten kennelijk net waren geoogst. In de woning treffen de verbalisanten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aan. Verbalisant [verbalisant 1] constateert dat beide verdachte vieze groene vingers en vuile nagels hebben en zeer sterk naar hennep ruiken. [2]
De aangetroffen hennepkwekerij bestaat uit drie kweekruimtes, met respectievelijk 84, 91 en 164 potten met resten van hennepplanten. Verbalisant [verbalisant 2] stelt vast dat het om restanten van hennepplanten gaat. [3]
Toen de verbalisanten ter plaatse van de woning waren, meldde de meldkamer dat drie personen van het balkon naar beneden waren gesprongen/geklommen en weg renden met grote zakken. Aan de achterzijde van de woning troffen verbalisanten in totaal drie dekbedovertrekken en een grote vuilniszak aan. Alle dekbedovertrekken en de plastic zak waren gevuld met hennepplanten, zonder wortel. [4]
Op 14 oktober 2014 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] verbleven. [medeverdachte 2] verklaart dat [bijnaam verdachte] volgens hem [verdachte] heet. [medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] hem over de hennepkwekerij in de woning hebben verteld. [5]
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen hetgeen primair is tenlastegelegd. De rechtbank wordt gesterkt in het oordeel dat verdachte ter plaatse aanwezig was voor hennepteelt omdat verdachte de beschikking had over de sleutel van de woning en volstrekt ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd voor zijn aanwezigheid in de woning.
De rechtbank spreekt verdachte echter vrij van het tenlastegelegde verwerken van hennep, nu de opzet daarop niet bewezen kan worden. Uit de diverse processen-verbaal in het dossier blijkt dat er schade is aan de voordeur van het pand, dat er lawaai wordt gemaakt en dat er, kort voor de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , drie personen voorzien van een aantal gevulde dekbedovertrekken en een zak (waarin later hennepplanten worden aangetroffen) via het balkon aan de achterkant van de woning naar beneden springen. De politie denkt aan een ripdeal. Gelet op voornoemde omstandigheden is aannemelijk dat er een ripdeal heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte moest helpen met het knippen of aangeven van hennepplanten. Onder deze omstandigheden heeft verdachte weliswaar hennepplanten verwerkt, maar kan niet worden vastgesteld dat hij op dat moment daartoe de opzet heeft gehad, omdat aannemelijk is dat hij door anderen daartoe werd gedwongen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair:
hij op één of meer(dere) tijdstip(pen),op
of omstreeks5 juni 2014 te [woonplaats] ,
althans in Nederland, (telkens)tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer339 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 180 uur wordt opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennepplanten. Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Daarbij heeft verdachte gebruik gemaakt van illegale stroomvoorzieningen, hetgeen grote veiligheidsrisico’s met zich brengt. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 19 augustus 2015, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de afspraken van het landelijk overleg vakinhoud strafsectoren (LOVS) bij dergelijke feiten, waar voor een hennepkwekerij met 100 tot 500 planten een taakstraf van 120 uur en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk passend wordt geacht. Nu verdachte niet in Nederland woonachtig is, hij niet ter zitting is verschenen en geen contact meer heeft gehad met de raadsman, acht de rechtbank een taakstraf onuitvoerbaar. Het feit is te ernstig voor een geldboete. Er rest derhalve geen andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf. De rechtbank volgt voornoemd oriëntatiepunt, maar zet de taakstraf – naar dezelfde verhouding als wordt toegepast in de tabel “omzetting vrijheidsstraf in taakstraf” – om in een gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank legt daarom aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk,met een proeftijd van twee jaren;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- stelt daarbij als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.B. Eigeman, voorzitter,
mr. P.J.M. Mol en mr. E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op één of meer(dere) tijdstip(pen), op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
één of meer onbekend gebleven personen/personen op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met code PL0900-2014291789 Z (sluitingsdatum 15 oktober 2014) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 163. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal bevindingen d.d. 5 juni 2014, opgenomen op p. 48-50.
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 15 oktober 2014, opgenomen op p. 7-15.
4.Proces-verbaal bevindingen d.d. 5 juni 2014, opgenomen op p. 51-52.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op p. 161-163.