ECLI:NL:RBMNE:2015:8310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
16/662107-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt in Utrecht met meerdere verdachten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982 en uit andere hoofde gedetineerd, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van het medeplegen van het telen van hennepplanten. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te verschijnen, en zijn advocaat, mr. W.J. Ausma, heeft de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging. De verdachte werd beschuldigd van het op 5 juni 2014 in Utrecht samen met anderen kweken van 339 hennepplanten, dan wel het voorhanden hebben van deze planten. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging stelde dat de verdachte onder dwang handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 5 juni 2014 verbalisanten een hennepplantage aantroffen in de woning van de verdachte. De verdachte en een medeverdachte werden ter plaatse aangetroffen met vuile handen en een sterke hennepgeur. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte aanwezig was voor de hennepteelt, maar sprak hem vrij van het verwerken van hennep, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had om dit te doen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft een taakstraf van 120 uur opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft gewerkt. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/662107-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
uit andere hoofde gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te verschijnen. Mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht en raadsman van verdachte, is bepaaldelijk gemachtigd en treedt op namens verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.
De zaak van [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak van medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 16/662106-14) en [medeverdachte 2] (parketnummer 16/662108-14).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:op 5 juni 2014 in Utrecht samen met anderen 339 hennepplanten heeft gekweekt, dan wel dat hij die planten voorhanden heeft gehad;
Subsidiair:op 5 juni 2014 in Utrecht medeplichtig is geweest bij voornoemd feit door het beschikbaar stellen van het pand.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte hennep heeft geknipt in de woning, maar stelt dat dit onder dwang gebeurde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 5 juni 2014 hebben verbalisanten de woning aan de [adres] te [woonplaats] betreden. In de woning wordt een hennepplantage aangetroffen waarvan de planten volgens de verbalisanten kennelijk net waren geoogst. In de woning treffen de verbalisanten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aan. Verbalisant [verbalisant 1] constateert dat beide verdachte vieze groene vingers en vuile nagels hebben en zeer sterk naar hennep ruiken. [2]
De aangetroffen hennepkwekerij bestaat uit drie kweekruimtes, met respectievelijk 84, 91 en 164 potten met resten van hennepplanten. Verbalisant [verbalisant 2] stelt vast dat het om restanten van hennepplanten gaat. [3]
Toen de verbalisanten ter plaatse van de woning waren, meldde de meldkamer dat drie personen van het balkon naar beneden waren gesprongen/geklommen en weg renden met grote zakken. Aan de achterzijde van de woning troffen verbalisanten in totaal drie dekbedovertrekken en een grote vuilniszak aan. Alle dekbedovertrekken en de plastic zak waren gevuld met hennepplanten, zonder wortel. [4]
Op 14 oktober 2014 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie verklaard dat [verdachte] en [bijnaam medeverdachte 1] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] verbleven. [medeverdachte 2] verklaart dat [bijnaam medeverdachte 1] volgens hem [medeverdachte 1] heet. [medeverdachte 2] verklaart dat [verdachte] en [bijnaam medeverdachte 1] hem over de hennep in de woning hebben verteld. [5]
De sleutels van verdachte zijn aangetroffen in de kwekerij. [6]
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen hetgeen primair is tenlastegelegd. De rechtbank wordt gesterkt in het oordeel dat verdachte ter plaatse aanwezig was voor hennepteelt omdat verdachte ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd voor zijn aanwezigheid in de woning.
De rechtbank spreekt verdachte echter vrij van het tenlastegelegde verwerken van hennep, nu de opzet daarop niet bewezen kan worden. Uit de diverse processen-verbaal in het dossier blijkt dat er schade is aan de voordeur van het pand, dat er lawaai wordt gemaakt en dat er, kort voor de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , drie personen voorzien van een aantal gevulde dekbedovertrekken en een zak (waarin later hennepplanten worden aangetroffen) via het balkon aan de achterkant van de woning naar beneden springen. De politie denkt aan een ripdeal. Gelet op voornoemde omstandigheden is aannemelijk dat een ripdeal heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte moest helpen met het knippen of aangeven van hennepplanten. Onder deze omstandigheden heeft verdachte weliswaar hennepplanten verwerkt, maar kan niet worden vastgesteld dat hij daartoe op dat moment de opzet heeft gehad, omdat aannemelijk is dat hij door anderen daartoe werd gedwongen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair:
hij op één of meer(dere) tijdstip(pen),op
of omstreeks5 juni 2014 te [woonplaats] ,
althans in Nederland, (telkens)tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer339 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De rechtbank komt niet toe aan het door de raadsman gevoerde verweer van psychische overmacht ten aanzien van het verwerken van hennep, nu verdachte wordt vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 180 uur wordt opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en zich niet uitgelaten over de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennepplanten. Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Daarbij heeft verdachte gebruik gemaakt van illegale stroomvoorzieningen, hetgeen grote veiligheidsrisico’s met zich brengt. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 19 augustus 2015, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de afspraken van het landelijk overleg vakinhoud strafsectoren (LOVS) bij dergelijke feiten, waar voor een hennepkwekerij met 100 tot 500 planten een taakstraf van 120 uur en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk passend wordt geacht. De rechtbank acht dit passend en geboden en legt deze straf op aan verdachte, met dien verstande dat aftrek van het voorarrest wordt gelast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uur, te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk,met een proeftijd van twee jaren;
- stelt daarbij als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.B. Eigeman, voorzitter,
mr. P.J.M. Mol en mr. E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op één of meer(dere) tijdstip(pen), op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
één of meer onbekend gebleven personen/personen op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met code PL0900-2014291789 Z (sluitingsdatum 15 oktober 2014) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 163. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal bevindingen d.d. 5 juni 2014, opgenomen op p. 48-50.
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 15 oktober 2014, opgenomen op p. 7-15.
4.Proces-verbaal bevindingen d.d. 5 juni 2014, opgenomen op p. 51-52.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op p. 161-163.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 8 juni 2014, opgenomen op p. 156-157.