ECLI:NL:RBMNE:2015:8306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
16/705560-14 (ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van betrokkenheid bij hennepkwekerij

Op 9 oktober 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak onder parketnummer 16/705560-14. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 190.311,06, dat zou zijn verkregen door de veroordeelde uit de hennepkwekerij van haar partner. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar niet voor haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij zelf. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie betoogd dat de veroordeelde heeft geprofiteerd van de opbrengsten van de kwekerij en deze heeft witgewassen. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeelde op de hoogte was van de herkomst van het geld en dat zij niet betrokken was bij de hennepkwekerij.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden toegewezen, omdat er geen bewijs is dat de veroordeelde wist van de hennepkwekerij van haar partner. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen, wat inhoudt dat er een directe link moet zijn tussen het strafbare feit en het verkregen voordeel. Aangezien de veroordeelde niet is vervolgd voor haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij, en er geen bewijs is dat zij op de hoogte was van de activiteiten van haar partner, heeft de rechtbank de ontnemingsvordering afgewezen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De griffier was verhinderd om het vonnis mee te ondertekenen, maar de uitspraak is wel officieel vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705560-14 (ontneming)
Beslissing van de rechtbank d.d. 9 oktober 2015
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Deprocedure

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/705560-14, waaruit blijkt dat verdachte op
  • 9 oktober 2015 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, tot de in die uitspraak vermelde straf;
  • het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
  • de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn verschenen de officier van justitie en de raadsman van verdachte, mr. S. Arts, advocaat te Breda.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 190.311,06 . De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de berekening zoals neergelegd in het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft aangegeven dat verdachte weliswaar niet is veroordeeld voor rechtstreekse betrokkenheid bij de hennepkwekerij van haar partner, maar dat zij heeft geprofiteerd van de opbrengst van de kwekerij en die opbrengst heeft witgewassen.
2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit, nu verdachte niet is veroordeeld voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij van haar partner. De verdediging acht voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte wist dat het geld afkomstig was van misdrijf.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontnemingsvordering uit van het in het vonnis bewezen verklaarde feit, te weten – kort gezegd – het aanwezig hebben van hennep en hennepolie. De vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geen betrekking op dit feit, maar op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde zou hebben gehad uit de door haar partner gedreven hennepkwekerij. Veroordeelde is niet vervolgd voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij die in het bedrijfspand van haar partner is aangetroffen. Uit het dossier blijkt echter ook niet dat veroordeelde wist van de hennepkwekerij van haar partner. Reeds om die reden kan, met inachtneming van artikel 36 e Sr, verdachte niet worden veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat zij mogelijk heeft genoten uit de hennepkwekerij. Gelet hierop zal de rechtbank de ontnemingsvordering afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Akkermans, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2015.
De griffier is verhinderd dit vonnis mee te ondertekenen.