In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door Achmea Zorgkantoor. Eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders, had een pgb ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De zorg was ingekocht bij een stichting, maar de verantwoording van het pgb werd afgewezen door de zorgverzekeraar, die tevens een terugvordering van € 16.187,50 eiste. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording bij eiser lag en dat de belangen van de zorgverzekeraar zwaarder wogen. De rechtbank stelde vast dat eiser zich niet had gehouden aan de verplichtingen zoals vermeld in de Regeling Subsidies AWBZ, en dat er geen objectieve controleerbaarheid was van de besteding van het pgb. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het pgb en de terugvordering rechtmatig waren. Eiser had niet aangetoond dat de zorg daadwerkelijk was geleverd en de overgelegde stukken vertoonden diverse gebreken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.