ECLI:NL:RBMNE:2015:8284

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verantwoording persoonsgebonden budget en terugvordering onterecht uitgekeerd pgb

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door Achmea Zorgkantoor. Eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders, had een pgb ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De zorg was ingekocht bij een stichting, maar de verantwoording van het pgb werd afgewezen door de zorgverzekeraar, die tevens een terugvordering van € 16.187,50 eiste. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording bij eiser lag en dat de belangen van de zorgverzekeraar zwaarder wogen. De rechtbank stelde vast dat eiser zich niet had gehouden aan de verplichtingen zoals vermeld in de Regeling Subsidies AWBZ, en dat er geen objectieve controleerbaarheid was van de besteding van het pgb. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het pgb en de terugvordering rechtmatig waren. Eiser had niet aangetoond dat de zorg daadwerkelijk was geleverd en de overgelegde stukken vertoonden diverse gebreken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/1968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders,
[vader](vader) en
[moeder](moeder), eiser
(gemachtigde: mr. R.W.A. Offermanns),
en

Achmea Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Punt).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de reeds afgegeven toekenningsbeschikkingen gewijzigd en de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) voor de bij [stichting] ( [stichting] ) over de periode 12 april 2008 tot en met 28 december 2011 (de te beoordelen periode) afgewezen. Tevens heeft verweerder daarbij de pgb gelden over voornoemde periode tot een bedrag van € 16.187,50 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 26 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen ter onderbouwing van de verleende zorg en de besteding van het verleende pgb.
Eiser heeft gereageerd bij brief van 22 september 2015, waarop verweerder zijn reactie heeft gegeven bij brief van 13 oktober 2015.
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben verleend om uitspraak te doen zonder een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 12 november 2015 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiser, de budgethouder, is een pgb verstrekt. Dit budget is gedeeltelijk besteed bij [stichting] . De bestuurder van [stichting] , mevrouw [A] ( [A] ), is bij vonnis van deze rechtbank van 18 april 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:1493) strafrechtelijk veroordeeld voor fraude met pgb-geld. Bij deze fraude hanteerde zij verschillende methodes. Een van deze methodes was dat zij (ouders van) budgethouders het geld op haar privérekening liet storten, waarvan vervolgens een deel weer teruggestort werd op de privérekening van de (ouders van) budgethouders. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) meerdere strafbare feiten onderzocht. In het door ISZW opgemaakte proces-verbaal staat dat [A] voor het plegen van de fraude gedurende lange tijd op aanzienlijke schaal valse documenten heeft opgemaakt. Het vermoedelijke aantal valselijk opgemaakte verantwoordingsformulieren is globaal berekend op tenminste 164. Deze globale berekening is gebaseerd op het aantal budgethouders dat geld heeft overgemaakt (totaal 48 wettelijke vertegenwoordigers/ouders) naar de privébankrekeningen van [A] . Uit een overzicht van pgb-geldstromen blijkt dat eiser in 2010 een bedrag van € 6.300,- heeft overgemaakt op de privérekening van [A] . Verder staat vast dat de moeder van eiser, nadat zij op 4 september 2014 een transactiegesprek heeft gevoerd met de officier van justitie, een transactievoorstel van 30 uur werkstraf heeft geaccepteerd.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd dat eiser zich niet heeft gehouden aan diverse verplichtingen zoals vermeld in artikel 2.6.9 van de Regeling Subsidies AWBZ (de Regeling). Volgens verweerder is – kort gezegd – niet voldaan aan het bepaalde onder a en b omdat eiser niet kwalitatief verantwoorde zorg heeft ingekocht, aan het bepaalde onder c omdat geen zorgovereenkomst is overgelegd, aan het bepaalde onder d omdat de benodigde administratie niet aanwezig is en aan het bepaalde onder e omdat de verantwoordingsformulieren niet kloppen. Volgens verweerder blijkt het voorgaande uit de strafrechtelijke veroordeling van [A] , dat in 2010 een onverklaarbare storting heeft plaatsgevonden op de privé-rekening van [A] , dat eiser één van de 48 budgethouders is die is genoemd in het onderzoek van ISZW, dat de bedragen van de verantwoordingsformulieren niet overeenkomen met de bedragen zoals deze zijn aangetroffen in de bedrijfsadministratie van [stichting] , dat de moeder van eiser een transactie heeft geaccepteerd, alsmede dat zwemlessen en bezoek aan Legoworld zijn gefinancierd uit het pgb. Volgens verweerder is daarom niet objectief controleerbaar hoe het pgb is besteed. Het pgb van eiser was over de jaren in geschil al definitief vastgesteld, zodat verweerder toepassing heeft gegeven aan zijn intrekkingsbevoegdheid uit artikel 4:49, eerste lid, van de Awb.
3. Eiser voert aan dat het onjuist is om de schending van de pgb-verplichtingen te baseren op anonieme stukken in het strafproces tegen [A] . De moeder van eiser heeft het transactievoorstel van de officier van justitie alleen geaccepteerd om de zaak te kunnen afsluiten. Met de betaling naar de privérekening van [A] staat nog niet vast dat er verantwoordingsformulieren en facturen zijn vervalst. Eiser wist niet dat de zorg van [stichting] als kwalitatief onvoldoende moest worden beschouwd. De belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd tot intrekking van het pgb van eiser en tot terugvordering van het onverschuldigde bedrag. Voorop staat dat uit het proces-verbaal van ISZW is gebleken dat eiser, zoals ook ter zitting van zijn zijde is erkend, een bedrag van € 6.300,- op de privé-rekening van [A] heeft gestort, terwijl daartegenover geen zorg heeft gestaan. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat, ook met inachtneming van de door eiser in beroep nog overgelegde stukken, niet kan worden vastgesteld dat het in geschil zijnde pgb daadwerkelijk is besteed aan AWBZ-zorg. Zo heeft verweerder terecht opgemerkt dat diverse overgelegde facturen vooraf zijn opgesteld, terwijl uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat betalingen al vooraf (dus voordat de zorg is geleverd) zijn verricht. De facturen komen niet geheel overeen met de verrichte betalingen dan wel de verantwoordingsformulieren, en declaratieformulieren ontbreken. Gelet op het voorgaande is sprake van een situatie waarin de subsidievaststelling onjuist was en eiser dit wist of behoorde te weten, zodat verweerder onder toepassing van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, bevoegd was tot wijziging en terugvordering van het pgb.
5. Volgens vaste rechtspraak dient verweerder de bevoegdheid tot wijziging en terugvordering van een pgb uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:187).
6. Naar het oordeel van de rechtbank noopten door eiser aangevoerde belangen verweerder niet om af te zien van wijziging en terugvordering van het pgb. Voorop staat dat de (verantwoording van de) besteding van het pgb de verantwoordelijkheid is van eiser. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij de besteding van het pgb grotendeels aannemelijk heeft gemaakt, overweegt de rechtbank dat ook de in beroep nog aangeleverde stukken diverse gebreken kennen. Dat eiser niet wist dat de zorg van [stichting] als kwalitatief onvoldoende moest worden beschouwd, maakt, wat hier ook van zij, niet dat verweerder het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen niet heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.