ECLI:NL:RBMNE:2015:8014
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in vervolging wegens kinderpornografie
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2015, stond de verdachte terecht voor het aanbieden, vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen in de periode van 1 september 2013 tot en met 24 juni 2014 te Zeist. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.N. Noordzee. Tijdens de zitting werd de tenlastelegging gewijzigd en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.
De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging met betrekking tot een specifieke foto die eerder door het OM was beoordeeld en aan de verdachte was teruggegeven. De rechtbank oordeelde dat het ‘ne bis in idem-beginsel’ niet van toepassing was, omdat er geen sprake was van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing. Desondanks verklaarde de rechtbank het OM niet-ontvankelijk in de vervolging op basis van het gerechtvaardigd vertrouwen van de verdachte, die erop mocht vertrouwen dat hij de foto in zijn bezit mocht hebben na de sepotbeslissing in 2007.
Wat betreft de overige tenlastegelegde feiten oordeelde de rechtbank dat het OM wel ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de overige kinderpornografische afbeeldingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze van de verdachte afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de CD met de kinderpornografische afbeeldingen onttrokken aan het verkeer, ondanks de vrijspraak van de verdachte. De beslissing berustte op artikel 36b van het Wetboek van Strafrecht.