ECLI:NL:RBMNE:2015:7981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
C/16/374018 / HA ZA 14-621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bewijsbeslag en bestuurdersaansprakelijkheid in aandeelhoudersconflict

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eiseressen, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, een vordering ingesteld tegen gedaagden, eveneens bestaande uit besloten vennootschappen en hun bestuurders. De vordering betreft een verzoek tot bewijsbeslag op documenten die relevant zijn voor een geschil over bestuurdersaansprakelijkheid en schending van een geheimhoudingsbeding in een aandeelhoudersovereenkomst. De eiseressen stellen dat gedaagden in strijd hebben gehandeld met hun verplichtingen door vertrouwelijke informatie te delen met derden, wat hen schade heeft berokkend. De rechtbank heeft op 26 juni 2014 toestemming gegeven voor het leggen van bewijsbeslag, waarna op 7 juli 2014 beslag is gelegd op digitale gegevens van de gedaagden.

In de procedure hebben eiseressen inzage en afschrift van de in beslag genomen documenten gevorderd, terwijl gedaagden in reconventie de opheffing van het bewijsbeslag hebben verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseressen onvoldoende rechtmatig belang hebben aangetoond voor hun vordering, omdat de gevorderde documenten niet voldoende bepaald zijn en de achterliggende vorderingen onvoldoende concreet zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen afgewezen en het bewijsbeslag opgeheven, met veroordeling van eiseressen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de eisen van rechtmatig belang en bepaaldheid van bescheiden in het kader van artikel 843a Rv.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/374018 / HA ZA 14-621
Vonnis van 18 november 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. D.F. Spoormans,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.G.J. de Haan en mr. R.E.E. van Dekken.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging van eis in conventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte in conventie houdende vermeerdering c.q. wijziging van eis en vermindering van eis
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De [bedrijf 1] drijft een onderneming in de handel en recycling van onder meer metalen, plastic en papier.
2.2.
Op 31 december 2008 hebben [A] , [B] , [C] en [D] (hierna: [A] , [B] , [C] en [D] ) een (nieuwe) holding opgericht voor de [bedrijf 1] , te weten [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).
2.3.
De aandelen in de holding werden op grond van de aandeelhoudersovereenkomst van 31 december 2008 (de aandeelhoudersovereenkomst) aldus verdeeld, dat de heren [A] , [B] en [C] middels de vennootschappen [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] respectievelijk [eiseres sub 3] ieder 20% van de aandelen in handen kregen, en [D] middels [gedaagde sub 1] 40%, waarvan [gedaagde sub 1] de helft (20%) weer in economische eigendom overdroeg aan [E] (hierna: [E] ).
2.4.
[gedaagde sub 1] werd aanvankelijk benoemd tot enig statutair bestuurder van [bedrijf 2] en de daaronder ressorterende groepsvennootschappen. Op instigatie van [D] zijn per 5 september 2011 ook [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] als statutair bestuurders van voornoemde vennootschappen toegetreden.
2.5.
Bij managementovereenkomst van 2 september 2008 is [D] middels [gedaagde sub 2] benoemd tot Chief Executive Officer (hierna: CEO) van [bedrijf 2] .
2.6.
In de aandeelhoudersovereenkomst is bepaald (waarbij onder ‘de Vennootschap’ [bedrijf 2] moet worden verstaan):
“7.2. Iedere natuurlijke persoon, die direct dan wel indirect de functie vervult van Directeur, Manager en/of Aandeelhouder van de Vennootschap zal ten aanzien van alle informatie met betrekking tot de Vennootschap die aan haar in het kader van haar betrokkenheid bij de Vennootschap ter beschikking komt, strikte geheimhouding in acht nemen, behoudens voor zover zulks voortvloeit uit de gebruikelijke uitoefening van zijn functie als Bestuurder, Manager en/of Aandeelhouder.
7.3. (…)
Iedere natuurlijke persoon achter de Aandeelhouder in privé staat in voor de nakoming van deze verplichtingen door de aan hen gelieerde personen en/of rechtspersonen.
(…).
16. (…) Beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolgen voor de verplichtingen uit hoofde van de verplichtingen die zijn bedoeld om na het einde van deze overeenkomst voort te duren, waaronder de verplichtingen als omschreven in artikel 7 van de onderhavige overeenkomst.
17. (…) Bij het niet nakomen – na schriftelijke ingebrekestelling – door één of meer partijen van hun verplichtingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst, verbeurt de overtredende partij (…) jegens de Aandeelhouders een onmiddellijk opeisbare boete van EUR 50.000 (…) per overtreding, zulks onverminderd het recht van de andere partijen om naast deze boetenakoming (…) vergoeding van hun werkelijk geleden schade te vorderen.”
2.7.
Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 2] van 23 juli 2012 is [gedaagde sub 1] ontslagen uit haar functie als statutair bestuurder van [bedrijf 2] . Aan dat besluit lag de verslechterde verstandhouding tussen [D] enerzijds en [A] , [B] en [C] anderzijds ten grondslag.
2.8.
Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 2] van 2 november 2012 is [F] (hierna: [F] ) tot statutair bestuurder van die vennootschap benoemd. Voordien was hij al werkzaam als (niet-statutair) financieel directeur van [bedrijf 2] .
2.9.
Op 11 oktober 2013 heeft [gedaagde sub 1] haar aandelen in [bedrijf 2] overgedragen aan [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] Dit gebeurde naar aanleiding van een schikking die [gedaagden] , [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] , [eiseres sub 3] en [bedrijf 2] op 12 juli 2013 hadden getroffen in het kader van een kortgedingprocedure waarin [gedaagden] betaling van een voorschot op de verkoopprijs van de aandelen in [bedrijf 2] vorderden (hierna: de schikking).
2.10.
[gedaagde sub 1] bleef als aandeelhouder nog wel betrokken bij enkele andere samenwerkingsverbanden met [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] , te weten [eiseres sub 5] (hierna: [eiseres sub 5] ; zie verder 2.14), [bedrijf 3] en [bedrijf 4] [gedaagde sub 1] heeft de aandelen in die vennootschappen te koop aangeboden aan de andere aandeelhouders, maar die hebben de aandelen van [gedaagde sub 1] (nog) niet overgenomen.
2.11.
Na de hiervoor in 2.9 bedoelde schikking, waarbij partijen ook waren overeengekomen dat op [D] geen enkele beperking meer zou rusten ten aanzien van de verrichting van concurrerende activiteiten, is [D] in dienst getreden bij EMR, een concurrent van de [bedrijf 1] .
2.12.
Nog voordat [gedaagden] betrokken raakten bij de [bedrijf 1] , schakelde een werkmaatschappij van de [bedrijf 1] , te weten [eiseres sub 4] (hierna: [eiseres sub 4] ), de heer [G] (hierna: [G] ) reeds als agent in voor de handel in schroot in het Midden-Oosten en India.
2.13.
Begin november 2010 werd besloten om de samenwerking met [G] en de activiteiten van [eiseres sub 4] in India en het Midden-Oosten te intensiveren en uit te breiden. [D] heeft voorafgaand aan de samenwerking zijn twijfels geuit over de investeringen in India en de risico’s die daarmee gepaard gingen. Ook heeft hij twijfels geuit over de betrouwbaarheid van [G] .
2.14.
[eiseres sub 4] is met het oog op de intensivering en uitbreiding van haar activiteiten in India, een joint venture met [G] aangegaan. Voor deze joint venture werd een vennootschap naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten gebruikt, die eerder al door [eiseres sub 4] was opgericht, te weten [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ). Op 7 juli 2011 is [eiseres sub 5] opgericht met het doel om voor [eiseres sub 4] de aandelen in de joint venture te houden. Als statutair bestuurder van [eiseres sub 5] werd in het handelsregister [bedrijf 6] (een trustvennootschap) ingeschreven. Inmiddels (per 11 oktober 2013) is overigens [A] (enig) bestuurder van [eiseres sub 5] . Het aandelenkapitaal in [eiseres sub 5] was op dezelfde wijze verdeeld als de aandelen in [bedrijf 2] (zie hiervoor 2.3).
2.15.
[eiseres sub 5] hield 70% en [G] 30% van het aandelenkapitaal in [bedrijf 5] . [G] en de bij [eiseres sub 4] werkzame heer [H] (hierna: [H] ) werden benoemd tot statutair bestuurders van [bedrijf 5] .
2.16.
Om de joint venture werkkapitaal te verschaffen heeft [eiseres sub 4] vanaf 2011 drie leningen aan [bedrijf 5] verstrekt van in totaal USD 2,5 miljoen. [H] en [F] hebben daartoe kredietovereenkomsten (‘loan documents’) opgesteld. Deze kredietovereenkomsten zijn ondertekend door [G] namens [bedrijf 5] en namens [eiseres sub 4] door [D] . Bij het verstrekken van deze geldleningen zijn geen zekerheden gevestigd. Afgesproken werd dat de leningen op (uiterlijk) 28 februari 2013 door [bedrijf 5] moesten zijn afbetaald.
2.17.
In oktober 2012 besloot [eiseres sub 4] de operationele activiteiten van [bedrijf 5] om bedrijfseconomische redenen per november 2012 te beëindigen.
2.18.
Na die beslissing is de verstandhouding tussen [G] en [eiseres sub 4] aanzienlijk verslechterd. Bij de afwikkeling van [bedrijf 5] is tussen [G] en (de bestuurders van) de [bedrijf 1] een conflict ontstaan.
2.19.
Op 3 april 2013 is de
business license, een naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten vereiste vergunning om een onderneming te drijven, van [bedrijf 5] verlopen. Bij email van 11 december 2013 heeft [F] aangegeven dat de aanvraag om een nieuwe
business licenseuit handen was genomen van [G] en dat opdracht was verstrekt aan Al Tamimi & Company om zorg te dragen voor de desbetreffende aanvraag.
2.20.
[eiseres sub 4] heeft in december 2013 voor het doen van boekenonderzoek bij [bedrijf 5] [I] , een onafhankelijke accountant (hierna: [I] ), ingeschakeld. [I] heeft naar aanleiding van dat boekenonderzoek op 13 december 2013 verklaard:
“There has been complete mismanagement of the books. (…) Our overall view is that the company has been claiming much more in expense whereas we have not been given access to the documents required to verify lot of expenses. (…) We would strongly recommend that we should scan for the emails of [G] , [J] , [K] and also of [L] to find out more about the company.”
2.21.
Bij brief van 19 december 2013 is [G] door [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5] aansprakelijk gesteld voor de betaling van de nog openstaande schuld van [bedrijf 5] aan [eiseres sub 4] , te weten USD 1.537.296,01. In reactie daarop heeft de heer Nishit Dhruva, de Indiase advocaat van [G] , namens hem betaling van USD 3.600.000,-- van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5] geclaimd.
2.22.
In de emailwisseling tussen (onder meer) [G] en de bestuurders van de [bedrijf 1] in verband met het tussen hen rijzende conflict, heeft [G] vanaf een gegeven moment - niettegenstaande de herhaalde protesten vanuit de [bedrijf 1] - [D] en [E] opgenomen in de CC-lijst (ge-cc’d), die op dat moment beiden al (gedwongen) waren vertrokken uit de [bedrijf 1] .
2.23.
[G] heeft daarnaast ook contact gezocht met [D] en [E] , zonder dat de bestuurders van de [bedrijf 1] daarbij betrokken waren. [G] heeft [D] en [E] in dat kader gevraagd commentaar te leveren op enkele concept (email)berichten aan [eiseres sub 4] . [D] heeft één concept (email)bericht van [G] tot tweemaal toe becommentarieerd.
2.24.
Bij verzoekschrift van 24 juni 2014 hebben [eiseressen] de voorzieningenrechter verlof gevraagd om ten laste van [gedaagden] bewijsbeslag te mogen leggen (met gerechtelijke bewaring) op, kort gezegd,
a. (email)correspondentie,
b. contracten,
c. bankafschriften en -bescheiden,
d. administratieve bescheiden betreffende transacties en
e. notulen van besprekingen,
van [gedaagden] met betrekking tot [G] , [E] , [M] , [N] en/of [J] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [naam] , [bedrijf 11] , [eiseres sub 5] , [eiseres sub 4] of [naam] Group over de periode vanaf 1 november 2010 (de dag waarop de activiteiten van [bedrijf 5] door de [bedrijf 1] werden gestaakt) tot en met de dag van de beslaglegging.
Aan dat verzoek hebben [eiseressen] ten grondslag gelegd dat zij rechtsvorderingen hebben op [gedaagden] op grond van (i) schending van het geheimhoudingsbeding in de aandeelhoudersovereenkomst, en (ii) samenspanning tegen [eiseres sub 4] respectievelijk [eiseres sub 5] met het oog op de verdwijning of niet terugbetaling van de door [eiseres sub 4] aan [bedrijf 5] verstrekte kredieten en het frustreren van de aanvraag voor een nieuwe
business licensevoor [eiseres sub 5] .
2.25.
Op 26 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend. De voorzieningenrechter heeft daarbij Equilibristen Gerechtsdeurwaarders te Dordrecht als gerechtelijke bewaarder benoemd en bepaald dat de deurwaarder zich zal doen bijstaan door een (of meer) ict-deskundige(n). De voorzieningenrechter heeft verder nog bepaald dat de deurwaarder en de ict-deskundigen die de deurwaarder bij de beslaglegging zullen bijstaan, verplicht zijn geheimhouding te betrachten jegens eenieder met betrekking tot de gang van zaken bij de beslaglegging en met betrekking tot de inhoud van hetgeen in beslag is genomen, behoudens toestemming van [gedaagden] of nader rechterlijk bevel.
2.26.
Op 7 juli 2014 is vervolgens bewijsbeslag gelegd in de privéwoning van [D] en het kantoor van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] te [woonplaats/vestigingsplaats] . Daarbij zijn alle aanwezige digitale data gekopieerd. Van de in beslag genomen informatie is vervolgens een indexatie en dataseparatie gemaakt op basis van de in het verzoekschrift opgenomen zoektermen.
2.27.
De deurwaarder heeft partijen bij emailbericht van 12 november 2014 de definitieve eindrapportage omtrent de zogenaamde kleine en ultrakleine doos toegezonden. Daarin is vermeld hoeveel items de kleine en ultrakleine doos bevatten. De eindrapportage vermeldt tevens het aantal hits per zoekterm.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseressen] vorderen van [gedaagden] in het onderhavige geding, na wijziging van eis, afschrift en inzage van:
- primair: de bescheiden die het selectieproces van de deurwaarder succesvol hebben doorlopen,
- subsidiair: de nog door een door de rechtbank te benoemen onafhankelijke deskundige te selecteren bescheiden , en
- meer subsidiair: de bescheiden die door de deurwaarder als de kleine en de ultrakleine doos zijn aangemerkt, al dan niet nadat die bescheiden een nader selectieproces hebben ondergaan op een wijze die door de rechtbank in goede justitie is bepaald,
op straffe van het verbeuren van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 20.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of deel daarvan dat [D] deze verplichtingen niet volledig heeft nageleefd, te rekenen vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis, met een maximum van € 1.000.000,--.
3.2.
[eiseressen] stellen in dat kader, samengevat, rechtsvorderingen te hebben op [gedaagden] en/of [E] en [G] , op de volgende gronden:
(1) [gedaagde sub 1] en [D] zijn schadeplichtig en hebben contractuele boetes verbeurd jegens [eiseressen] doordat zij in strijd hebben gehandeld met het geheimhoudingsbeding in de aandeelhoudersovereenkomst (hierna: het geheimhoudingsbeding) door (i) [G] in het geheim te adviseren in verband met zijn conflict met (de bestuurders van) de [bedrijf 1] en (ii) de emailadressen van de huisbankier en huisaccountant van de [bedrijf 1] aan [G] te verstrekken;
(2) [gedaagden] zijn jegens [eiseres sub 4] aansprakelijk wegens de verstrekking van onzakelijke geldleningen door [eiseres sub 4] aan [bedrijf 5] (art. 2:9 en 2:11 BW) en door samen met [G] en [E] de door [eiseres sub 4] aan [bedrijf 5] verstrekte gelden te laten verdwijnen, althans een toestand te bewerkstelligen waarin die niet worden terugbetaald (art. 6:166 BW);
(3) [gedaagden] hebben samen met [G] en [E] onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres sub 5] door de aanvraag voor een nieuwe
business licensevoor [bedrijf 5] te frustreren waardoor [eiseres sub 5] als meerderheidsaandeelhouder van [bedrijf 5] geen controle kan krijgen over [bedrijf 5] om de verdwenen gelden terug te halen (art. 2:8 en 6:166 BW).
3.3.
[gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen in reconventie de onvoorwaardelijke en onmiddellijke opheffing van het bewijsbeslag per datum vonnis en voorts veroordeling van [eiseressen] ervoor te zorgen dat de deurwaarder alle in beslag genomen bescheiden binnen vijf werkdagen na de dag van het vonnis zal retourneren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag dat [eiseressen] aan deze veroordeling niet voldoen. [gedaagden] vorderen daarnaast [eiseressen] te verbieden nieuwe bewijsbeslagen te leggen ten laste van [gedaagden] , totdat [eiseressen] de onderliggende vorderingen in een (bodem)procedure hebben ingesteld en [gedaagden] in die procedure van antwoord hebben gediend.
3.6.
Aan de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag leggen [gedaagden] onder meer ten grondslag dat
(1) de deurwaarder (en daarmee ook [eiseressen] ) onzorgvuldig heeft (hebben) gehandeld jegens [gedaagden] , door (a) de wijze waarop en het moment waarop het beslag is gelegd, kort gezegd zonder de benodigde sensitiviteit en terughoudendheid te betrachten en (b) in strijd met de door de voorzieningenrechter opgelegde geheimhoudingsverplichting informatie over aantallen treffers per zoekterm aan [eiseressen] te verstrekken,
(2) de achterliggende (materiële) vorderingen van [eiseressen] niet opgaan, zodat de door [eiseressen] ingeroepen rechten ondeugdelijk zijn (art. 705 lid 2 Rv),
(3) [eiseressen] het bewijsbeslag uitsluitend hebben gelegd om [gedaagden] te schaden en derhalve geen rechtmatig belang hebben bij dat beslag.
Dat laatste - dat [eiseressen] het bewijsbeslag uitsluitend hebben gelegd om [gedaagden] te schaden - leggen [gedaagden] ook ten grondslag aan hun vordering om [eiseressen] te verbieden nog nieuwe bewijsbeslagen te leggen, zolang zij niet daadwerkelijk zijn overgegaan tot het instellen van hun vermeende vorderingen.
3.7.
[eiseressen] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering van [eiseressen] ingevolge art. 843a lid 1 Rv alleen kan worden toegewezen indien (1) [eiseressen] een rechtmatig belang bij hun vordering hebben, (2) de bescheiden waarop hun vordering ziet voldoende bepaald zijn, en (3) de bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin (rechtsvoorgangers van) [eiseressen] partij zijn. Art. 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van bescheiden waarvan [eiseressen] slechts vermoeden dat zij bestaan en vermoeden dat zij steun zouden kunnen bieden aan hun stellingen. De rechtbank zal de vordering toetsen aan de eisen van art. 843a Rv.
Rechtmatig belang
4.2
[eiseressen] stellen rechtmatig belang te hebben bij hun vordering, omdat alleen uit de door [gedaagden] gehouden bescheiden en gegevens kan blijken (i) op welke wijze het geheimhoudingsbeding is overtreden, welke schade daardoor is geleden en welk voordeel [gedaagden] daarmee hebben behaald en (ii en iii) op welke wijze [gedaagden] , [E] en [G] hebben samengespannen tegen [eiseres sub 4] respectievelijk tegen [eiseres sub 5] .
4.3.1
[gedaagden] betwisten dat [eiseressen] rechtmatig belang bij hun vordering hebben, onder meer op de grond dat de achterliggende (materiële) vorderingen van [eiseressen] niet opgaan.
4.3.2
In dit verband betwisten [gedaagden] allereerst dat zij in strijd hebben gehandeld met het geheimhoudingsbeding (zie hiervoor onder 4.2 (i)). Zij stellen zich kort gezegd op het standpunt dat bij de advisering van [G] geen informatie is verstrekt die valt onder het geheimhoudingsbeding en ontkennen de emailadressen van de huisbankier en de huisaccountant van de [bedrijf 1] aan [G] te hebben verstrekt.
4.3.3
Daarnaast betwisten [gedaagden] met [E] en [G] te hebben samengespannen tegen [eiseres sub 4] of [eiseres sub 5] (zie hiervoor onder 4.2. (ii) en (iii)). Wat [eiseres sub 5] betreft, stellen [gedaagden] onder verwijzing naar HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995/288 (ABP/ [naam] ) dat [eiseres sub 5] als aandeelhouder geen aanspraak heeft op ‘afgeleide schade’. Daarnaast stellen [gedaagden] dat niet [D] , maar [F] (één van de huidige statutair bestuurders van de [bedrijf 1] ) en [H] (thans managing director van [eiseres sub 4] ) de kredietovereenkomsten (en derhalve de onzakelijke leningen) tussen [bedrijf 5] en [eiseres sub 4] hebben vormgegeven. [D] heeft de overeenkomsten slechts namens [eiseres sub 4] ondertekend. [A] , [B] en [C] waren destijds bovendien ook op de hoogte van de voorwaarden waaronder de kredieten door [eiseres sub 4] aan [bedrijf 5] werden verstrekt. [gedaagden] ontkennen iedere betrokkenheid bij de gestelde verdwijning of niet terugbetaling van de door [eiseres sub 4] aan [bedrijf 5] verstrekte kredieten en het dwarsbomen van de aanvraag van een nieuwe
business licensevoor [bedrijf 5] .
4.4.
Van een rechtmatig belang in de zin van art. 843a Rv kan pas sprake zijn, als (a) [eiseressen] voldoende concreet hebben gesteld met het oog op welke achterliggende (materiële) vorderingen zij afschrift en inzage van stukken nodig hebben om die achterliggende vorderingen te kunnen bewijzen en (b) die vorderingen ook tot toewijzing zouden kunnen leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het [eiseressen] in het onderhavige geval aan rechtmatig belang. De (achterliggende) vordering met betrekking tot de schending van het geheimhoudingsbeding, kan - voor zover het de heimelijke advisering van [G] betreft - niet tot toewijzing leiden. Voor het overige zijn de vorderingen van [eiseressen] naar het oordeel van de rechtbank zodanig speculatief dan wel onvoldoende concreet, dat [eiseressen] geen rechtmatig belang hebben bij de gevorderde afgifte en inzage van bescheiden. De rechtbank licht dat als volgt toe.
Toewijsbaarheid achterliggende vorderingen
(i) Vordering uit hoofde van het geheimhoudingsbeding
4.5.1
Wat de eerste vordering betreft, constateert de rechtbank dat de aandeelhouders op grond van art. 17 van de aandeelhoudersovereenkomst (hiervoor weergegeven onder 2.6) aanspraak hebben op de contractuele boete ingeval van schending van het geheimhoudingsbeding.
4.5.2
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet elke verstrekking van informatie die op enigerlei wijze betrekking heeft op de [bedrijf 1] , onder het geheimhoudingsbeding. Een geheimhoudingsbeding als het onderhavige strekt immers vooral tegen het weglekken van vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie vanwege de daaraan verbonden zakelijke risico’s.
4.5.3
Voor zover [eiseressen] hun vordering baseren op enige informatieverstrekking door [E] aan [G] , hebben zij - gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] in dit verband - geen steekhoudende argumenten aangevoerd die de toerekening aan [gedaagden] van die informatieverstrekking zouden kunnen dragen. Om die reden kan niet worden aangenomen dat eventuele informatieverstrekking door [E] aan [G] aan [gedaagden] kan worden toegerekend.
4.5.4
In de emailwisseling op 26 en 27 maart 2014 tussen [D] en [G] heeft [D] op verzoek van [G] één concept brief van (de advocaat van) [G] aan (de bestuurder van) [eiseres sub 4] , eigenlijk bedoeld voor [eiseres sub 5] , becommentarieerd. Naar het oordeel van de rechtbank valt de informatie die [D] daarbij heeft verstrekt niet onder het geheimhoudingsbeding. [G] is ten aanzien van de verstrekte informatie niet aan te merken als “derde” aan wie de betreffende informatie op grond van het geheimhoudingsbeding niet had mogen worden verstrekt. [D] heeft in de bedoelde emailberichten in de eerste plaats informatie verstrekt over de structuur van de [bedrijf 1] . Dit deed hij in verband met de onjuiste adressering van de concept brief. Naar het oordeel van de rechtbank valt de verstrekking van dergelijke informatie ter voorkoming van de onjuiste adressering van een brief, niet onder het geheimhoudingsbeding. [D] heeft [G] in de emailberichten in de tweede plaats het advies gegeven om niet als eerste met een schikkingsvoorstel te komen en [A] en [eiseres sub 5] aansprakelijk te stellen. Bedacht moet worden dat [D] en [G] op dat moment beiden verwikkeld waren in een conflict met (de bestuurders van) de [bedrijf 1] . Ook met het verstrekken van dit advies (vanuit zijn eigen conflict met (de bestuurders van) de [bedrijf 1] ) heeft [D] naar het oordeel van de rechtbank niet het soort vertrouwelijke informatie prijsgegeven, waartegen het geheimhoudingsbeding bescherming beoogt te bieden. [D] heeft [G] in de derde plaats enkele suggesties gedaan wat betreft de inhoud en de insteek van de concept brief. Die suggesties hebben alle betrekking op bepaalde voorvallen tussen [eiseres sub 4] en [bedrijf 5] , waarvan [G] als bestuurder van [bedrijf 5] al op de hoogte moet zijn geweest. Die suggesties betreffen derhalve evenmin het soort vertrouwelijke informatie, waartegen het geheimhoudingsbeding beoogt bescherming te bieden.
4.5.5
Voor zover [eiseressen] daarnaast nog aanvoeren dat [gedaagden] het geheimhoudingsbeding hebben geschonden door emailadressen van de huisbankier en de huisaccountant aan [G] te verstrekken, is de rechtbank van oordeel dat zij daarvan - in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] - nog geen begin van bewijs hebben geleverd. De enkele (verder niet onderbouwde) opmerking van een bankmedewerker dat [G] de emailadressen wel eens (vermoedelijk) van [D] gekregen zou kunnen hebben, is naar het oordeel van de rechtbank in elk geval onvoldoende om de (vergaande) inbreuk op de privacybelangen van [gedaagden] te rechtvaardigen die met de toewijzing van de vordering van [eiseressen] gepaard zou gaan.
(ii) Vordering wegens samenspanning tegen [eiseres sub 4]
4.6
Wat de tweede vordering betreft (samenspanning tegen [eiseres sub 4] ), stelt de rechtbank voorop dat het feit dat [eiseres sub 4] zonder zekerheden te vestigen leningen heeft verstrekt aan [bedrijf 5] tussen partijen niet ter discussie staat, zodat [eiseressen] in zoverre geen belang hebben bij hun vordering. Voor zover [eiseressen] suggereren dat deze onzakelijke leningen onderdeel uitmaakten van een vooropgezet, gezamenlijk plan van [gedaagden] , [E] en [G] om [eiseres sub 4] te benadelen, geldt dat de kredietovereenkomsten tussen [eiseres sub 4] en [bedrijf 5] niet door [D] , maar door [H] en [F] zijn opgesteld. Dat [gedaagden] (en/of [E] ) anderszins betrokken zijn (geweest) bij de verdwijning of niet terugbetaling van de door [eiseres sub 4] aan [bedrijf 5] geleende gelden, volgt niet uit de emailwisselingen waarop [eiseressen] zich beroepen. Daaruit blijkt, als gezegd, niet meer dan dat [D] commentaar heeft geleverd op de tekst en inhoud van een concept brief (van de advocaat) van [G] aan (de bestuurders van) [eiseres sub 4] . Uit het enkele feit dat [G] in zijn emailberichten in meervoud spreekt (“
Dear Sir, We are planning to send...” in zijn email aan [D] van 26 maart 2014; “
Dear Sir, Attached is the draft which we have asked them to make changes” in zijn email aan [D] van 27 maart 2014), volgt - anders dan [eiseressen] willen doen geloven - niet dat hij met het meervoud het oog heeft gehad op [D] en/of [E] , laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat [D] en/of [E] met [G] betrokken was/waren in enigerlei complot tegen [eiseres sub 4] .
(iii) Vordering wegens samenspanning tegen [eiseres sub 5]
4.7.1
Wat de derde vordering betreft (samenspanning tegen [eiseres sub 5] ), hebben [gedaagden] allereerst aangevoerd dat [eiseres sub 5] als aandeelhouder van [bedrijf 5] geen eigen vorderingsrecht op afgeleide schade heeft. In dat verband merkt de rechtbank het volgende op.
4.7.2
Vaste rechtspraak is dat een vordering op een derde wegens vermindering van de waarde van de aandelen in een vennootschap ten gevolge van het niet nakomen van contractuele verplichtingen of onrechtmatig handelen van die derde jegens de vennootschap (de zogenaamde “afgeleide schade”), in beginsel alleen door de vennootschap zelf kan worden ingesteld, en niet door de aandeelhouders. Aandeelhouders kunnen in beginsel geen eigen vordering tot vergoeding van de schade die zij lijden als gevolg van de vermindering van de waarde van hun aandelen in de vennootschap geldend maken. Aandeelhouders kunnen die derde wel aanspreken op grond van onrechtmatig handelen wanneer zij stellen – en bij voldoende betwisting bewijzen – welke specifiek jegens hen te betrachten zorgvuldigheidsnorm niet in acht is genomen. (zie bijvoorbeeld HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995/288; HR 15 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2443, NJ 2001/573).
4.7.3
[eiseressen] hebben gesteld dat [gedaagden] de aanvraag van een nieuwe
business licensevoor [bedrijf 5] hebben gefrustreerd (samen met [E] en/of [G] ), waardoor [bedrijf 5] vleugellam is gemaakt en niet zelf in staat is de onderhavige vordering in te stellen tegen [gedaagden] (al dan niet mede tegen [E] en [G] ). Indien die stelling van [eiseressen] hout zou snijden en [gedaagden] (samen met [eiseres sub 5] ’s medeaandeelhouder, [G] en/of [E] ) ervoor hebben gezorgd dat de vennootschap vleugellam is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat [gedaagden] een specifiek jegens [eiseres sub 5] te betrachten zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden en dat [eiseres sub 5] een eigen vordering heeft tot vergoeding van haar schade. De rechtbank ziet daarin aanleiding om ook op deze (achterliggende) vordering in te gaan.
4.8.1
[eiseressen] stellen als gezegd dat [gedaagden] en/of [E] betrokken zijn (geweest) bij het frustreren van de aanvraag van een nieuwe
business licensevoor [bedrijf 5] , met als gevolg dat [eiseres sub 5] als meerderheidsaandeelhouder van [bedrijf 5] geen controle kan krijgen over die vennootschap en daardoor niet (goed) in staat is om de verdwenen gelden terug te halen.
4.8.2
[gedaagden] hebben iedere betrokkenheid bij het laten verlopen van de
business licensebetwist.
4.8.3
[eiseressen] hebben deze (achterliggende) vordering gebaseerd op de (hiervoor al genoemde) emailwisseling tussen [G] en [D] van 26 en 27 maart 2014. De rechtbank geeft deze correspondentie, voor zover hier van belang, weer. Daarbij moet overigens worden bedacht dat medio december 2013 de zorg voor de aanvraag van een nieuwe
business licenseuit handen van [G] was genomen en aan Al Tamimi & Company was gegeven (zie hiervoor 2.19).
(a) Bij emailbericht van 26 maart 2014 heeft [G] de volgende vraag neergelegd bij [D] en [E] (waarbij met ‘ [A] ’ de heer [A] wordt bedoeld):
“We are planning to send the attached notice letter to [A] to remind them that the license has not been renewed and will expire on 3rd april.
So if they don’t renew the license the license will expire and then there would be no fault of [G] .
Can you pls have a look and give your ok by tomm or close so we can send it out to them.”
(b) Op het verzoek van [G] om commentaar op de desbetreffende concept brief heeft [D] bij emailbericht van (eveneens) 26 maart 2014 onder meer als volgt gereageerd:
“Furthermore you could mention that they falsely claimed you had the licence expire and as per their own correspondence you now hold them similarly liable for all the damages etc. they themselves have defined. This as they had not responded to your repeated request for agreement and action but instead onesided had taken it upon themselves to renew the license.”
(c) De volgende dag - op 27 maart 2014 - heeft [G] aan [D] geschreven:
“Attached is the draft which we have asked them to make changes
In the draft we have included the points if you think they are ok
Besides we have asked them to make the tone of the letter a bit more aggressive and harsher similar to TAXAND opinion. Which they will do by tomorrow morning
Please advise if the draft is ok.
We plan to send it on 1st April. So as to not give them much time”
(d) Bij emailbericht van 27 maart 2014 heeft [D] onder meer als volgt gereageerd op het aangepaste concept:
“And finally I would write:
Therefore, our client shall hold Mr. [A] and [eiseres sub 5] personally and formally liable for all consequences, damages and events that may occur in the event of the expiry of the License. Furthermore we see this as an act of gross misconduct of yours in our partnership.”
4.8.4
Uit deze emailcorrespondentie blijkt dat [D] [G] in de emailberichten van 26 en 27 maart 2014 heeft geadviseerd om (de bestuurder van) [eiseres sub 5] aansprakelijk te stellen voor het eventueel laten verlopen van de
business license. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit niet, zeker gelet ook op het feit dat [eiseres sub 5] medio december 2013 al had aangegeven dat zij zelf aan Al Tamimi & Company de opdracht had gegeven om een nieuwe
business licenseaan te vragen (zie 2.19), dat, laat staan hoe, [gedaagden] (samen met [E] en/of [G] ) de aanvraag van een nieuwe
business licensehebben gefrustreerd. In dit verband merkt de rechtbank op dat [gedaagden] hebben gesteld dat het ook niet voor de hand ligt dat zij [eiseres sub 5] schade zouden hebben willen berokkenen, aangezien [gedaagde sub 1] nog altijd aandeelhouder is van [eiseres sub 5] .
4.8.5
De rechtbank stelt dan ook vast dat [eiseressen] - in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] - op dit punt onvoldoende hebben gesteld.
Tussenconclusie
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de door [eiseressen] gestelde achterliggende (materiële) vorderingen voldoende belang opleveren voor toewijzing van de exhibitievordering.
Bepaaldheid bescheiden
4.10.
Daarbij komt nog dat [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank terecht hebben aangevoerd dat de gevorderde bescheiden - mede ook gelet op het speculatieve karakter van de achterliggende vorderingen van [eiseressen] - onvoldoende concreet zijn omschreven om als bepaalde bescheiden te kunnen worden aangemerkt.
4.11.
De vereisten in art. 843a lid 1 Rv van rechtmatig belang en bepaaldheid van bescheiden zijn naar het oordeel van de rechtbank in zekere zin communicerende vaten: hoe concreter het rechtmatige belang, hoe minder zwaar getild hoeft te worden aan de eis van de bepaaldheid; evenzo geldt dat als de bescheiden waarop de vordering betrekking heeft precies zijn omschreven, toewijzing van een vordering met een wat ‘minder hard’ rechtmatig belang eerder in de rede ligt.
4.12.
[eiseressen] vorderen in het onderhavige geval de afgifte en inzage van alle zich onder [gedaagden] bevindende (email)correspondentie, contracten, bankafschriften en -bescheiden, administratieve bescheiden en notulen van besprekingen tussen dan wel met betrekking tot meer dan tien (rechts)personen over een periode van ruim drie en half jaar. Van meer dan een vermoeden dat de gevorderde bescheiden informatie bevatten die de standpunten van [eiseressen] zouden kunnen ondersteunen, is geen sprake. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de door [eiseressen] gevorderde inzage in of afgifte van bescheiden onvoldoende concreet zijn bepaald.
4.13.
Overigens merkt de rechtbank nog op dat het gelegde bewijsbeslag het voorgaande niet anders maakt. De door de deurwaarder - in strijd met de geheimhouding waartoe hij krachtens de hiervoor in 2.25 besproken beschikking van de voorzieningenrechter was verplicht - prijsgegeven aantallen items in de kleine en ultrakleine doos en aantallen treffers per zoekterm, kunnen geen rol spelen bij de beoordeling van de onderhavige vordering.
4.14.
Nu [eiseressen] onvoldoende aannemelijke hebben gemaakt dat zij rechtmatig belang hebben bij hun vordering en de bescheiden waarop hun vordering ziet, onvoldoende bepaald zijn, zal de vordering in conventie worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
In conventie zullen [eiseressen] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat € 2.712,00 (€ 452,00 x 6)
Totaal € 3.325,00.

5.Beoordeling in reconventie

5.1.
Uit hetgeen in conventie is overwogen en beslist, volgt dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen ter verzekering waarvan het conservatoir bewijsbeslag is gelegd. Reeds op die grond (art. 705 lid 2 Rv) moet de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag worden toegewezen. De overigens nog door [gedaagden] gestelde gronden voor opheffing van het bewijsbeslag kunnen onbehandeld blijven.
5.2.
Wat de gevorderde dwangsom betreft, hebben [eiseressen] aangevoerd dat de termijn voor het verbeuren van de dwangsom pas kan ingaan op het moment dat het vonnis aan [eiseressen] is betekend. Voorts hebben [eiseressen] in dit verband betoogd dat, als de rechtbank al aanleiding ziet om de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, de termijn van vijf dagen te kort is om aan het gevorderde te voldoen en dat in plaats daarvan een termijn van zes weken op zijn plaats is.
5.3.
Art. 611a lid 3 Rv bepaalt dat een dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld. De termijn voor het retourneren van de bescheiden zal dan ook, zoals [eiseressen] hebben betoogd, pas ingaan op het moment dat het vonnis aan hen wordt betekend.
5.4.
[eiseressen] hebben hun stelling dat een termijn van vijf dagen te kort is, niet toegelicht. De rechtbank zal dat verweer dan ook passeren.
5.5.
De vordering van [gedaagden] om [eiseressen] te verbieden ten laste van hen bewijsbeslagen te leggen totdat [eiseressen] de onderliggende vorderingen in een (bodem)procedure hebben ingesteld en [gedaagden] van antwoord hebben gediend, wijst de rechtbank af. Voor de toewijzing van die vordering bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. Voor een preventief verbod tot beslaglegging is slechts plaats indien concreet misbruik van bevoegdheid dreigt, waarmee sprake zou zijn van dreiging van onrechtmatig handelen. Enige concrete dreiging hebben [gedaagden] niet aangevoerd. [gedaagden] hebben op dit punt onvoldoende gesteld. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
5.6.
In reconventie worden de kosten aan de zijde van [eiseressen] begroot op € 1.356,00 (1/2 van € 2.712,00) vanwege de inhoudelijke samenhang met het verweer van [gedaagden] tegen de vordering in conventie.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.325,00.
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
heft op het op 7 juli 2014 ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire bewijsbeslag,
6.5.
beëindigt de gerechtelijke bewaring van de op 7 juli 2014 aan Equilibristen Gerechtsdeurwaarders te Dordrecht in bewaring afgegeven bescheiden,
6.6.
veroordeelt [eiseressen] het ertoe te leiden dat de volgens het proces-verbaal van beslaglegging in beslag genomen en in bewaring afgegeven bescheiden binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis worden overhandigd aan [gedaagden] ,
6.7.
bepaalt dat [eiseressen] aan [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 5.000,-- voor iedere dag dat [eiseressen] in gebreke blijven aan het onder 7.6 bepaalde te voldoen,
6.8.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.356,00,
6.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: IbdV