ECLI:NL:RBMNE:2015:7854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
16/661524-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend op 28 augustus 2015 en betrof een bedrag van € 90.219,12, dat de officier van justitie wilde vaststellen als het genoten wederrechtelijk voordeel door de veroordeelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie, de veroordeelde en haar raadsman, mr. M.H.H. Meulenmeesters. Tijdens de zitting op 2 oktober 2015 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en het bedrag verlaagd naar € 80.818,06, na aftrek van kosten die reeds door de veroordeelde waren voldaan.

De verdediging heeft betoogd dat er geen bewijs is voor het genoten voordeel en dat de vordering tot ontneming afgewezen moet worden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan het telen van hennep, maar de rechtbank concludeert dat er geen wederrechtelijk voordeel is verkregen. De rechtbank baseert zich op het vonnis van 16 oktober 2015, waarin werd vastgesteld dat er geen oogst heeft plaatsgevonden in de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelt dat de hennepplanten bij de ontdekking 49 dagen oud waren en dat het niet aannemelijk is dat er eerder is geoogst.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze beslissing is genomen door de rechters in een openbare zitting, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661524-15 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank van 16 oktober 2015
in de ontnemingszaak tegen
[niet-veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Deprocedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/661524-15, waaruit blijkt dat veroordeelde op
16 oktober door deze rechtbank is veroordeeld onder andere voor
Feit 3: medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 mei 2015 (pagina’s 1 tot en met 11 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014276422-1);
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 mei 2015 (pagina’s 1 tot en met 6 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014233156-1);
- de vordering van de officier van justitie strekkende tot vaststelling van het genoten wederrechtelijk voordeel met veroordeling van veroordeelde tot betaling daarvan aan de Staat tot een bedrag van € 90.219,12;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 2 oktober 2015;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn de officier van justitie, de veroordeelde en dier raadsman mr. M.H.H. Meulenmeesters, advocaat te Utrecht, gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar vordering ter terechtzitting gewijzigd. De officier van justitie vordert thans het bedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op
€ 80.818,06 en verwijst daarvoor naar de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de rapporten van 13 mei 2015. Van dat bedrag dient te worden afgetrokken de twee rekeningen voor de niet-bemeten elektriciteit van Stedin Netbeheer B.V., ten bedrage van in totaal € 9.401,06, die door veroordeelde en haar echtgenoot reeds zijn voldaan.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen, omdat geen begin van aannemelijkheid is gemaakt door de officier van justitie dat veroordeelde voordeel zou hebben genoten.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt van deze berekening is het hiervoor genoemde vonnis van deze rechtbank van 16 oktober 2015. Veroordeelde is in dit vonnis veroordeeld voor – voor zover relevant en kort gezegd -:
medeplichtigheid aan het telen van hennep in de woning aan de [adres] te [woonplaats] op 26 augustus 2014.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het door haar gepleegde strafbare feit. Niet kan worden vastgesteld dat er is geoogst in de hennepkwekerij aan de [adres] te [woonplaats] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard begin april 2014 samen met [niet-veroordeelde] verhuisd te zijn naar deze woning en in begin juli 2014 te zijn gestart met de hennepkwekerij in deze woning. Gelet op het feit dat de hennepplanten in deze kwekerij 49 dagen oud waren bij het aantreffen op 26 augustus 2014, acht de rechtbank niet aannemelijk, gezien het beschikbare tijdvak, dat er eerder is geoogst.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie d.d. 28 augustus 2015, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.G. Bakker, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en R.B. Eigeman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Elk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 oktober 2015.