6.2De rechtbank stelt vast dat de gronden op de detailplankaart zijn aangewezen voor ‘Bedrijfsdoeleinden -B-’ en overeenkomstig de aanduidingen op de kaart mede bestemd voor: “B14: handels- en transportbedrijf/fouragebedrijf”. Eisers verbinden aan de omstandigheid dat de aanduiding ‘B14’ op de betreffende kaart is geplaatst binnen de dikke zwarte lijnen, de conclusie dat de activiteiten van de afvalverwerking zich dienen te beperken tot de loods en dus niet op het buitenterrein zijn toegestaan.
De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog, nu de op de plankaart geplaatste dikke zwarte lijnen enkel zien op de omvang van het bouwvlak, zijnde het vlak waarbinnen het bouwen van gebouwen en bouwwerken mogelijk is, een en ander binnen de marges die het bestemmingsplan geeft. De op de plankaart aangegeven aanduiding B14 heeft dan ook niet zozeer betrekking op het bouwvlak als wel op het, eveneens op de plankaart met dunne lijnen aangegeven, bestemmingsvlak, zijnde een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
7. Eisers hebben voorts betoogd dat toepassing van de zogenoemde binnenplanse ontheffingsmogelijkheid niet zo ver kan gaan dat feitelijk sprake is van een wijziging van de bestemming. Nu de geldende bestemming ter plaatse ‘handels-, transport-/fouragebedrijf’ is, zijn eisers van mening dat het toestaan van een afvalverwerkingsbedrijf de facto een wijziging van de bestemming betekent.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften bevoegd is vrijstelling te verlenen van de in tabel 1 genoemde bepalingen. Verweerder heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt door het bedrijfstype ‘handels-, transport-/fouragebedrijf’ te wijzigen in een afvalverwerkend bedrijf. Deze wijziging kan weliswaar slechts worden verleend indien wordt voldaan aan de in artikel 19, lid 10.b van de planvoorschriften genoemde voorwaarden, maar dat betekent niet dat met de wijziging van bedrijfstype de aan het perceel gegeven bestemming wordt gewijzigd in een andere bestemming. De bestemming van de bedoelde gronden blijft immers Bedrijfsdoeleinden-B. Het betoog van eisers slaagt niet.
9. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om ontheffing te verlenen op grond van artikel 18, eerste lid, in samenhang met artikel 19, lid 10.b, van de planvoorschriften omdat aan de in dat laatste artikel genoemde voorwaarden niet is voldaan.
Ingevolge artikel 19, lid 10.b, van de planvoorschriften is wijziging van het bestaande bedrijfstype toegestaan, mits:
- de milieubelasting van het nieuw te vestigen bedrijf gelijk is aan, dan wel lager is dan het bestaande bedrijf. In beide gevallen is de categorie zoals opgenomen in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’(ISBN nr. 9032273531, 1999) bepalend voor die categorie;
- geen uitbreiding van de bestaande bebouwing plaatsvindt;
- de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
- geen detailhandel plaatsvindt.
De rechtbank zal hierna de door eisers aangevoerde beroepsgronden per voorwaarde bespreken.
10. Eisers hebben aangevoerd dat de milieubelasting van een afvalverwerkend bedrijf hoger is dan die van het bestaande bedrijf. Ter ondersteuning van dat standpunt hebben eisers 3 onder meer verwezen naar een rapport van Grontmij van 7 januari 2014, waaruit blijkt dat het beoogde afvalverwerkende bedrijf moet worden ingedeeld in milieucategorie 4.