ECLI:NL:RBMNE:2015:7641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
UTR 15/4956
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting winkel wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de burgemeester van de gemeente Utrecht besloten om de winkel van verzoeker te sluiten, omdat deze een gevaar zou opleveren voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Dit besluit volgde op twee bestuurlijke rapportages van de politie, waarin werd gesteld dat de winkel betrokken was bij de illegale verwerking en verkoop van door diefstal verkregen goederen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2015 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor inbreuken op de openbare orde, waardoor de sluiting van de winkel gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft betoogd dat er geen bewijs is voor de gestelde illegale activiteiten en dat de sluiting onterecht is, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de rapportages van de politie voldoende grondslag bieden voor het besluit van de burgemeester.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft geconcludeerd dat de sluiting van de winkel in het belang van de openbare orde en veiligheid noodzakelijk is, ondanks de gevolgen voor verzoeker als ondernemer. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/4956
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M.H.H. Meulemeesters),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Verkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder onder oplegging van een last onder bestuursdwang gelast het pand aan de [adres] voor de duur van 12 maanden te sluiten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft besloten het pand van verzoeker op grond van artikel 2:46, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 (APV) van de gemeente Utrecht te sluiten, omdat het daarin gevestigde bedrijf van verzoeker volgens verweerder een gevaar oplevert voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat rond het bedrijf.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt verweerder in zijn algemeenheid een bevoegdheid toe op grond van artikel 2:46 van de APV een winkelsluiting zoals hier aan de orde te bevelen. De gemeenteraad kan immers in de APV de burgemeester bevoegdheden toekennen die hij, de gemeenteraad, nodig acht in het belang van de huishouding van de gemeente, zolang dat, kort gezegd, niet in strijd komt met hogere regelgeving. In het voorliggende geval bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dat laatste het geval is. Dat betekent dat in deze zaak de vraag centraal staat of verweerder ook van die bevoegdheid gebruik mocht maken in dit geval. Daartoe beperken zich ook de aangevoerde gronden.
4. Verweerder heeft aan zijn besluit twee bestuurlijke rapportages van de politie, Eenheid Oost-Nederland, ten grondslag gelegd. Verweerder heeft wat betreft deze stukken een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft de volgende feiten en omstandigheden uit de bestuurlijke rapportages in zijn besluit uitgelicht:
  • De recherche van de politie Oost-Nederland heeft opsporingsonderzoeken lopen tegen verschillende zware criminelen die zich bezighouden met vermogensdelicten. Begin 2015 (op 10 maart 2015) is de politie één van deze criminelen gevolgd naar het bedrijf van verzoeker. Het bezoek kan door de politie in verband worden gebracht met een woninginbraak van diezelfde morgen. Bij het bedrijf van verzoeker ziet de politie nog meer criminelen die voorkomen in de lopende onderzoeken. Daarbij is volgens de politie opvallend dat de criminelen juist naar het bedrijf van verzoeker komen.
  • Op dezelfde dag is een controle uitgevoerd door toezichthouders van de gemeente. Tijdens deze controle heeft verzoeker verklaard dat hij de laatste dagen geen bezoekers heeft ontvangen vanwege een verbouwing. De toezichthouders konden echter geen sporen van een verbouwing ontdekken. Verzoeker heeft bovendien niet de waarheid verteld over het ontvangen van bezoekers die dag. De politie was immers een klant gevolgd naar het bedrijf van verzoeker. Verzoeker kon tijdens die controle ook geen opkoopregister tonen.
  • Op 7 april 2015 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden. Het viel op dat het bedrijf een wanordelijke indruk gaf, terwijl verzoeker zorgvuldig een inkoopregister moet bijhouden. Verzoeker heeft ook geprobeerd om camerabeelden te wissen, hetgeen de politie nog net heeft kunnen voorkomen. Er zijn sieraden in beslag genomen die waren verstopt in een kast onder de omsmelter. Het opkoopregister dat verzoeker verplicht is bij te houden, geeft geen uitsluitsel over de wijze waarop en voor hoeveel de sieraden zijn ingekocht en evenmin blijkt daaruit wat hun eigenschappen zijn. Ook zijn er grote hoeveelheden contant geld aangetroffen.
  • Gedurende de doorzoeking kwam er een man naar de zaak die verklaarde op zoek te zijn naar verzoeker. De politie herkende deze man als een crimineel die onderwerp is van eerder genoemde onderzoeken. Toen de man weg liep zag de politie dat hij bij een andere bekende crimineel in de auto stapte.
  • De politie heeft nader onderzoek gedaan naar de in beslag genomen sieraden en munten. De sieraden en munten vertegenwoordigen een waarde van enkele tienduizenden euro’s. Het merendeel van de onderzochte sieraden had geen unieke kenmerken of was daarvan ontdaan, en was niet op andere wijze omschreven in het register. Er is ook een unieke herdenkingsmunt in beslag genomen. Gebleken is dat deze munt vier dagen voor de inbeslagname is gestolen bij een woninginbraak in het zuiden van het land.
  • Uit de camerabeelden van die dag blijkt dat verzoeker verschillende aankopen heeft gedaan. Deze aankopen zijn niet terug te vinden in het inkoopregister.
  • Uit nader onderzoek naar het inkoopregister blijkt dat het register niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Zo is er niet doorgenummerd en is systematisch niet opgenomen hoe de klanten heten en waar ze wonen. De informatie die er wel in staat klopt op vele punten niet. De omschrijving van de goederen is beperkt, zodat niet te achterhalen is om welke sieraden het precies gaat. Van de wel vermelde personen in de registratie blijkt dat zij veelal te linken zijn aan vermogensdelicten. De klanten komen uit het hele land.
  • Er zijn verschillende transacties in de winkel aangetroffen die vragen hadden moeten oproepen bij het inkopen. Verzoeker heeft de vragen van de politie hierover niet willen beantwoorden.
  • In de opsporingsonderzoeken van de politie tegen verschillende criminelen zijn contacten tussen deze criminelen en verzoeker aangetoond. Het gaat daarbij om meerdere criminelen die rechtstreeks contact hebben met verzoeker. De contacten bestaan vaak uit het informeren naar de openingstijden en de mededeling dat ‘ze er aan komen’. Ook uit het opkoopregister blijkt dat er veel criminelen uit de wijde omtrek van Utrecht bij verzoeker komen.
  • De politie heeft van een tipgever vernomen dat verzoeker een grote speler is onder de inkopers. De overige informatie van deze tipgever is getoetst en is correct gebleken.
5. Verder is volgens verweerder gebleken dat verzoeker op 7 april 2015 is aangehouden als verdachte van witwassen en heling. De omstandigheid dat het bedrijf van verzoeker door criminelen uit het hele land wordt bezocht heeft er volgens verweerder onmiskenbaar mee te maken met dat verzoeker sieraden opkoopt zonder vragen te stellen over de herkomst ervan en zonder deze sieraden deugdelijk te registreren in het inkoopregister. Hierdoor faciliteert verzoeker criminele activiteiten en is hij onderdeel daarvan. Mede gelet op het feit dat er veel geld in omgaat is verweerder van mening dat er een aanzienlijke kans bestaat dat in of bij het pand ongeregeldheden ontstaan. Hoewel verweerder inziet dat de sluiting voor verzoeker als ondernemer grote gevolgen heeft, is verweerder van mening dat in dit geval aan het algemeen belang bij het voorkomen van schending van de openbare orde en veiligheid en het belang in verband met de inbreuk op de samenleving en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het pand meer waarde moet worden gehecht dan aan het belang van verzoeker bij het openhouden van zijn pand.
6. Verzoeker voert aan dat niet is vastgesteld dat op 10 maart 2015 een transactie heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft dit ook erkend. Zodoende is volgens verzoeker niet aannemelijk geworden dat zijn juwelierszaak in bedrijf was en dat verzoeker spullen heeft opgekocht van een persoon die onderwerp is van politieonderzoek. Zodoende is ook geen registratie in het opkoopregister aangetroffen. Inmiddels is een deel van de in beslag genomen goederen aan verzoeker teruggegeven. Hieruit moet volgens verzoeker worden afgeleid dat hij de rechthebbende is. Als er aanwijzingen zouden bestaan dat de sieraden van misdrijf afkomstig zouden zijn dan zouden deze immers niet aan verzoeker worden teruggegeven. Verder voert verzoeker aan dat geen sprake is van een gevaar voor het woon- en leefklimaat. De vrees voor geweld is volgens verzoeker ongegrond. Er hebben zich in de afgelopen jaren nimmer incidenten voorgedaan waarbij politieoptreden nodig is geweest, noch zijn er aanwijzingen dat de juwelierszaak overlast heeft veroorzaakt.
7. De bestuurlijke rapportages zijn ambtsedig opgemaakt. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid hiervan. De voorzieningenrechter heeft bezien of dat wat verweerder aan het besluit ten grondslag legt, wordt bevestigd door die rapportages. Vanzelfsprekend beperkt de voorzieningenrechter zich in deze uitspraak tot die zaken die in het besluit zijn terug te vinden, omdat anders alsnog de gegevens waarop de beperkte kennisneming betrekking heeft, openbaar wordt. Uit de rapportages blijkt onder meer dat er een gestolen herdenkingsmunt in de zaak van verzoeker is aangetroffen, verzoeker het inkoopregister onvoldoende heeft bijgehouden, bij de politie bekende criminele personen uit het hele land de zaak van verzoeker bezoeken, en verzoeker telefoongesprekken met deze personen heeft gevoerd over een bezoek. Verder is uit strafrechtelijke onderzoeken van de politie gebleken dat de zaak van verzoeker bekendheid heeft binnen het criminele circuit. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de politie ook twee tips over de zaak van eiser heeft ontvangen, waarvan één afkomstig is uit het criminele circuit.
Verzoeker heeft wel enige kanttekeningen geplaatst bij de gedane constateringen, maar deze zijn onvoldoende voor de conclusie dat niet van deze constateringen in zijn geheel mag worden uitgegaan. Het beeld dat uit het besluit oprijst, blijft dus in grote lijnen overeind. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dermate veel aanwijzingen voor heling aanwezig zijn dat de sluiting in zoverre gerechtvaardigd moet worden geacht. Dat een deel van de in beslag genomen goederen inmiddels aan verzoeker is teruggegeven, leidt niet tot de conclusie die verzoeker daaraan zou willen verbinden. Ter zitting is immers gebleken dat ook een groot aantal sieraden en munten (nog) niet is teruggegeven.
8. Verzoeker voert verder aan dat de controle van 10 maart 2015 geen algemene controle betreft, maar een gerichte controle ter ondersteuning van opsporingsactiviteiten, geregisseerd door opsporingsambtenaren. Daarmee is volgens verzoeker sprake van een schending van het verbod van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:3 van de Awb. Het bij die controle verkregen bewijs moet daarom buiten beschouwing worden gelaten, aldus verzoeker.
9. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de door toezichthouders van de gemeente verrichte controle mede is verricht in het belang waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Niet voor niets zijn volgens verweerder in de APV bevoegdheden opgenomen die handhavend optreden in dit soort gevallen mogelijk maakt. In zoverre is geen sprake van schending van het verbod van misbruik van bevoegdheid, aldus verweerder. De bevoegdheid tot het nemen van dit besluit is volgens verweerder evenmin gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Bovendien is het besluit niet gebaseerd op informatie die bij de controle van 10 maart 2015 zou zijn verkregen, maar op informatie van de politie, aldus verweerder.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de door de gemeente verrichte controle in strijd is met het verbod op misbruik van bevoegdheid. De in artikel 2:40, tweede lid, van de APV neergelegde bevoegdheid tot inzage in het inkoopregister ziet immers op het bestrijden van heling. Niet valt in te zien dat de controle is verricht voor een ander doel. Er bestaat zodoende ook geen aanleiding voor de conclusie dat de bij deze controle verkregen informatie, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing moet worden gelaten.
11. Nu de hiervoor besproken gronden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar geen redelijke kans van slagen hebben, kunnen deze niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Alle overige door verzoeker aangevoerde gronden, bijvoorbeeld over discrepanties tussen de informatie van verweerder en het strafdossier, de verwijtbaarheid van verzoeker en het vertrouwen dat verzoeker stelt te hebben mogen ontlenen aan eerdere controles van het inkoopregister, nemen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het beeld weg dat de winkel van verzoeker wordt benut voor illegale verwerking dan wel verkoop van door diefstal verkregen goederen. De overige gronden moeten worden besproken in de beslissing op bezwaar, maar leiden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze fase niet tot schorsing van het door verweerder gegeven bevel tot sluiting.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.