ECLI:NL:RBMNE:2015:7593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
16/703111-13 (ontneming) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak tegen veroordeelde wegens valsheid in geschrift en passieve ambtelijke omkoping

In deze ontnemingszaak, behandeld door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een veroordeelde die eerder op dezelfde dag door de rechtbank is veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en passieve ambtelijke omkoping. De vordering van de officier van justitie, ingediend op 25 augustus 2015, strekt tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00. Tijdens de zitting op 29 september 2015 heeft de officier van justitie echter gesteld dat dit bedrag moet worden verhoogd naar € 1.000,00, gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde zou hebben genoten.

De verdediging heeft betoogd dat de omkoping niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, en heeft verzocht om afwijzing van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de feiten zoals vastgesteld in het vonnis van de hoofdzaak. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.000,00, en heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, en mrs. A.R. Creutzberg en G.A. Bos, rechters, in aanwezigheid van griffier A. Heijboer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/703111-13 (ontneming) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 oktober 2015
in de ontnemingszaak tegen:
[veroordeelde],
hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [1953] ,
wonende te [adres] .

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/703111-13 waaruit blijkt dat veroordeelde bij vonnis van 20 oktober 2015 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf ter zake van het medeplegen van valsheid in geschrift en het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2015 zijn de officier van justitie, veroordeelde en diens raadsman, mr. C.T.W. van Dijk, gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 25 augustus 2015 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,00.Ter terechtzitting van
29 september 2015 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat eerder genoemd bedrag dient te worden aangepast en dat van veroordeelde een bedrag van
€ 1.000,00 kan worden ontnomen. Daarbij heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat er een verdeling heeft plaatsgevonden tussen veroordeelde en zijn collega van de met de omkoping gemoeide bedragen, maar dat de verdeling niet helder uit het dossier blijkt. De officier van justitie acht wel aannemelijk dat sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 1.000,00.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de omkoping niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat om die reden de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering het vonnis van heden in de hoofdzaak. Daarin heeft de rechtbank bewezen geacht dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - het medeplegen van valsheid in geschrift (feit 1) en het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping (feit 2). De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat veroordeelde door middel van het begaan van feit 2 een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft gehad. De rechtbank schat op basis van die bewijsmiddelen het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van minimaal € 1.000,00. Ook de verplichting tot betaling van het geldbedrag ter ontneming van dit voordeel wordt op hetzelfde bedrag vastgesteld.

3.De beslissing

De rechtbank:
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 1.000,00;
De rechtbank legt de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 1.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2015.
Mr. G.A. Bos is verhinderd het vonnis mee te ondertekenen.