ECLI:NL:RBMNE:2015:7588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
16/703112-13 (ontneming) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor valsheid in geschrift en passieve ambtelijke omkoping

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en passieve ambtelijke omkoping. De procedure begon met een vordering van de officier van justitie op 29 april 2015, waarin een bedrag van € 18.060,00 werd geëist, dat later werd bijgesteld naar € 17.190,00. Tijdens de zitting op 29 september 2015 werd het standpunt van de verdediging gepresenteerd, waarin werd betoogd dat de legale herkomst van een contante geldstroom van € 21.252,00 was aangetoond, en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op maximaal € 150,00 geschat moest worden.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan de eerdergenoemde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijsmiddelen uit de strafzaak en concludeerde dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 12.590,00. Dit bedrag werd vastgesteld na een gedetailleerde berekening van de contante geldstromen en de legale inkomsten die door de verdediging waren gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet voldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van de contante inkomsten en dat de meeste stellingen van de verdediging niet aannemelijk waren.

Uiteindelijk legde de rechtbank de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.590,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer, waarbij mr. E.A.A. van Kalveen als voorzitter fungeerde, samen met mrs. A.R. Creutzberg en G.A. Bos. De uitspraak vond plaats op een openbare terechtzitting, waarbij ook de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/703112-13 (ontneming) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 oktober 2015
in de ontnemingszaak tegen:
[veroordeelde],
hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/703112-13 waaruit blijkt dat veroordeelde bij vonnis van 20 oktober 2015 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf ter zake van het medeplegen van valsheid in geschrift en het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 687-694 van het proces-verbaal dossiernummer 2013013126C en de aanvulling op die berekening, pagina 4-5 van het proces-verbaal dossiernummer 2013013126E;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2015 zijn de officier van justitie, veroordeelde en diens raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina, gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 29 april 2015 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.060,00. Nadien is de hoogte van de vordering bijgesteld tot een bedrag van € 17.190,00. Ter terechtzitting van
29 september 2015 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat van veroordeelde een bedrag van € 14.690,00 kan worden ontnomen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging de legale herkomst van een contante geldstroom van € 21.252,00 aannemelijk heeft gemaakt, zodat geen sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel. Mocht de rechtbank de verdediging niet volgen in die redenering, dan kan het wederrechtelijk verkregen voordeel op ten hoogste € 150,00 worden geschat.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering het vonnis van heden in de hoofdzaak. Daarin heeft de rechtbank bewezen geacht dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd - het medeplegen van valsheid in geschrift (feit 1) en het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping (feit 2). De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat veroordeelde door middel van het begaan van feit 2 een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft gehad.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat neemt de rechtbank als uitgangspunt de berekening zoals deze is gemaakt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, derde lid, Sr [1] , nader aangevuld bij proces-verbaal van 27 oktober 2014. [2] Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2011 tot en met 14 januari 2014 is uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank neemt deze kasopstelling over, met dien verstande dat de rechtbank op de volgende punten van deze berekening afwijkt:
- het huwelijksfeest van mei 2011:
Veroordeelde heeft verklaard dat hij ongeveer € 3.000,00 van de gasten van het feest heeft ontvangen [3] . Het betreffende feest is ten huize van veroordeelde en zijn vrouw gehouden [4] . Veroordeelde heeft deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Stukken ter onderbouwing hiervan ontbreken. De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde van het feest naar schatting € 1.000,00 aan contante inkomsten heeft verworven.
- de verkoop van Harley-onderdelen:
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde voor een bedrag van € 2.200,00 aan contante inkomsten heeft verworven uit de verkoop van Harley-onderdelen, gelet op hetgeen [getuige 1] [5] en [getuige 2] [6] daarover hebben verklaard.
- de verkoop van de auto van [getuige 3] :
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde uit de verkoop van de auto per 26 maart 2012 een bedrag van € 1.000,00 aan contante inkomsten heeft verworven, gelet op de verklaring van [getuige 3] d.d. 28 mei 2015 [7] , de verklaring van veroordeelde dat hij de auto eerst voor zichzelf heeft gehouden en later, op 26 maart 2012, heeft verkocht voor
€ 1.000,00. [8] , de overgang van de tenaamstelling van de auto op 26 maart 2012 op naam van [A] (pag. 142 F-verbaal) en de contante storting van € 1.000,-- op de bankrekening van veroordeelde (bijlage 4B bij de pleitnota).
- de betalingen van [B] / [getuige 4] :
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde in 2011 en 2012 een bedrag van
€ 400,00 aan contante inkomsten heeft verworven, gelet op hetgeen [getuige 4] daarover heeft verklaard. [9]
De overige door de verdediging gestelde legale contante inkomsten in de ten laste gelegde periode acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zij overweegt hierover het volgende.
- de inkomsten uit het feest voor de echtgenote van veroordeelde in 2012 van € 2.500,--:
Het feest is gehouden bij [naam] aan de [adres] te [woonplaats] en de kosten daarvan zijn blijkens de verklaring van veroordeelde contant betaald. [10] De rechtbank acht het niet aannemelijk dat na aftrek van deze kosten een bedrag resteert aan giften door gasten van dit feest.
- de betaling van [getuige 5] van € 2.937,00:
Op 24 juli 2014 heeft getuige [getuige 5] verklaard dat hij in 2008 een bedrag van veroordeelde heeft geleend en dat hij dat bedrag in 2008 en 2009 contant heeft terugbetaald. [11] Ter terechtzitting heeft getuige [getuige 5] verklaard dat deze eerder afgelegde verklaring niet juist is en dat hij het geleende bedrag van € 2.937,00 in de periode 2011-2013 heeft terugbetaald aan veroordeelde. De rechtbank gaat ervan uit dat [getuige 5] tijdens het eerste verhoor door de politie de waarheid heeft gesproken, aangezien zij niet aannemelijk acht dat [getuige 5] zich op dat moment minstens twee jaar heeft vergist. Aan zijn latere verklaring in het voordeel van veroordeelde gaat de rechtbank voorbij.
- het kostgeld van de zoons [zoon 1] en [zoon 2] :
De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat de zoons van verdachte op regelmatige wijze maandelijks € 100,- bijdroegen in de kosten van de boodschappen. Ter zitting zijn zij gehoord als getuige en gaven zij immers aan dat voor zover zij konden zij een bijdrage contant leverden. Enige nadere onderbouwing over de wijze waarop zij de betaling verrichten (contant/giraal), een bepaalde dag etc) hebben zij niet gegeven. Daarenboven hebben zij beiden aangegeven dat hun bijdrage niet de volledige kosten dekten. Deze vaststelling van hen aangevuld met de stelling van verdachte dat hij zo veel mogelijk betalingen en ontvangsten contant verricht, maakt dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt dat de verdachte op deze wijze € 6.500,- legaal aan contanten heeft verkregen.
- de verkopen aan [juwelier] :
Aangezien de verkopen door veroordeelde niet voorkomen in het inkoopregister van [juwelier] [12] , acht de rechtbank het niet aannemelijk dat veroordeelde ter zake van verkopen van juwelen € 2.615,00 aan contanten heeft verworven.
Gelet op het vorenstaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 12.590,00 (€ 17.190,00 - € 4.600,00 = € 12.590,00). Ook de verplichting tot betaling van het geldbedrag ter ontneming van dit voordeel wordt op hetzelfde bedrag vastgesteld.

3.De beslissing

De rechtbank:
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 12.590,00;
De rechtbank legt de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 12.590,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2015.
Mr. G.A. Bos is verhinderd het vonnis mee te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 27 mei 2014, opgenomen op pagina 687-694 van het proces-verbaal dossiernummer 2013 013126C, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 258 tot en met 724.
2.Het proces-verbaal van 27 oktober 2014, opgenomen op pagina 4-5 van het proces-verbaal dossiernummer 2013013126E, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 8.
3.Pleitaantekeningen raadsvrouw mr. N.J.H. Lina
4.Het proces-verbaal van verhoor van [veroordeelde] d.d. 3 februari 2015, opgenomen op pagina 8-16 van het proces-verbaal dossiernummer 2013013126F, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 144.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 april 2015, opgenomen op pagina 58-59 van het onder voetnoot 4 genoemde dossier, in het bijzonder pagina 59.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 28 april 2015, opgenomen op pagina 60-61 van het onder voetnoot 4 genoemde dossier, in het bijzonder pagina 61.
7.De verklaring van [getuige 3] d.d. 28 mei 2015, als bijlage gevoegd bij het schrijven van de raadsvrouw d.d. 29 mei 2015.
8.Pleitaantekeningen raadsvrouw mr. N.J.H. Lina
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2015, opgenomen op pagina 75 van het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [veroordeelde] d.d. 3 februari 2015, opgenomen op pagina 8-16 van het onder voetnoot 4 genoemde dossier, in het bijzonder pagina 14.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 24 juli 2014, opgenomen op pagina 286-288 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, in het bijzonder pagina 287.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 6] d.d. 11 april 2015, opgenomen op pagina 62-64 van het onder voetnoot 4 genoemde dossier.