ECLI:NL:RBMNE:2015:7554

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
16.659217-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak hennepteelt met bewijsuitsluiting; veroordeling voor diefstal elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zitting vond plaats op 4 september 2015, na een onderzoek dat begon op 27 mei 2015. De verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C. Grijsen. De officier van justitie, mr. M.L. van Maarseveen, vorderde een veroordeling op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.

De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het telen van hennep en het illegaal aftappen van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de behandeling van de zaak werd echter een belangrijk vormverzuim vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze niet was uitgevoerd met de vereiste machtiging van de rechter-commissaris. Dit leidde tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen hennepplantage.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor de hennepteelt, en sprak de verdachte vrij van dat onderdeel van de aanklacht. Echter, de rechtbank achtte de diefstal van elektriciteit wel bewezen, gezien de verklaringen van de aangever, Liander N.V., en de bekentenis van de verdachte. De rechtbank legde een werkstraf van 60 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 dagen, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende 2 jaar niet opnieuw schuldig mocht maken aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659217-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting dat is aangevangen op 27 mei 2015 en hervat op 21 augustus 2015, waarbij verdachte telkens niet is verschenen. Ter terechtzitting is wel verschenen mr. C. Grijsen, advocaat te Almere, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.L. van Maarseveen en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren zijn gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging / nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2013 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 297, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 9 oktober 2013 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander nv, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van het binnentreden heeft de officier van justitie gesteld dat geen sprake was van een doorzoeking. Het voelen aan de vaatwasser is niet te kwalificeren als stelselmatig en doelgericht doorzoeken. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake was van een vormverzuim, gelet op de beperkte inbreuk daarvan. Verdachte woonde niet in de aangetroffen ruimte en derhalve is er geen belang geschonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – bepleit dat bij het binnentreden in de woning van verdachte een vormverzuim in de zin van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden. De politie heeft immers niet slechts zoekend rondgekeken, maar er heeft een doorzoeking in de zin artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering plaatsgevonden, terwijl hiervoor geen machtiging was afgegeven. Volgens de raadsvrouw dient dit tot bewijsuitsluiting te leiden van al hetgeen na het vormverzuim is aangetroffen, omdat sprake is van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat in aanzienlijke mate is geschonden. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsuitsluiting
Ten aanzien van de vraag of sprake was van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering overweegt de rechtbank als volgt.
Op 8 oktober 2013 is een machtiging afgegeven tot binnentreden van de woning op grond van artikel 96, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering alsmede artikel 9, eerste lid, onder b, van de Opiumwet ter inbeslagname.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft verdachte verteld dat hij in het verleden hennep had geteeld in de woonkamer van de woning, waarop hij werd aangehouden. De verbalisanten zagen verschillende ruimten in de woning die vermoedelijk als hennepkwekerij ingericht waren geweest. [2]
In de keuken van de woning roken de verbalisanten een sterke henneplucht. Zij troffen een vermoedelijke ‘valse muur’ aan tussen de achtergevel van het huis en de keukenmuur. De verbalisanten vernamen vanuit een openstaand raam aan de buitengevel van de vermoedelijke ‘holle ruimte’ een sterke hennepgeur en een warme lucht. Tegen de keukenmuur stond een vaatwasser, waarvan verbalisant [verbalisant] zag dat deze niet op het aanrechtblad aansloot, maar naar voren stond waardoor hij uitstak onder het aanrechtblad. [verbalisant] voelde of de vaatwasser vast stond, waarop deze naar voren rolde, de keuken in. Terwijl [verbalisant] de vaatwasser weer op zijn plek wilde zetten, zag hij dat achter de vaatwasser een luik in de muur zat met een grote metalen schuif erop. Na opening van dat luik hadden de verbalisanten zicht op een ruimte, waar een in werking zijnde hennepplantage was ingericht. [3]
De rechtbank oordeelt dat voornoemd handelen van de verbalisanten, waaronder met name het voelen aan en daarmee verplaatsen van de vaatwasser en het openen van het achterliggende luik, duidelijk gericht waren op het aantreffen van een in werking zijnde hennepkwekerij. Dit handelen gaat verder dan ‘zoekend rondkijken’ en dient te worden aangemerkt als ‘doorzoeken’. Bevoegd tot het doorzoeken van een woning is de rechter-commissaris en in geval van ontdekking op heterdaad dan wel in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan – bij dringende noodzakelijkheid – de (hulp)officier van justitie, die daarvoor voorafgaand een machtiging van de rechter-commissaris behoeft. Gezien de omstandigheden in dezen kan niet gezegd worden dat sprake was van dringende noodzakelijkheid. Deze doorzoeking had alleen uitgevoerd mogen worden door de rechter-commissaris.
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat de doorzoeking van de woning van verdachte onrechtmatig is en stelt vast dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De vraag is vervolgens welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij die beoordeling moet rekening worden gehouden met het belang van het geschonden voorschrift, ernst van het vormverzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat het doorzoeken van woningen, buiten het geval zoals bedoeld in artikel 97 van het wetboek van strafvordering, slechts is voorbehouden aan de rechter-commissaris. Dit is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat de huisvrede en het privéleven van de bewoner beschermt. Door zonder daartoe bevoegd te zijn de woning van verdachte te doorzoeken, is in aanzienlijke mate inbreuk gemaakt op zowel een belangrijk strafvorderlijk voorschrift als op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van verdachte. Dat, zoals de officier heeft aangevoerd geen sprake zou zijn van een rechtens te beschermen belang, omdat verdachte niet in de ruimte waarin de hennepplantage is aangetroffen, woonde, volgt de rechtbank niet. De doorzoeking is immers begonnen in de keuken van het huis, welke ruimte onmiskenbaar een onderdeel van de woning is.
Ten aanzien van de ernst van het verzuim acht de rechtbank van belang dat deze inbreuk verwijtbaar is. Het optreden van de opsporingsambtenaren is niet te verontschuldigen. Zij hadden de situatie moeten bevriezen en de komst van de rechter-commissaris moeten afwachten.
Gelet op het geschonden belang en de ernst van het verzuim, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Om in de toekomst vergelijkbare vormverzuimen, met onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg, te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven normen bij het binnentreden van een woning, acht de rechtbank het noodzakelijk om over te gaan tot bewijsuitsluiting.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het proces-verbaal van bevindingen omtrent het binnentreden [4] en al hetgeen daaruit is voortgevloeid, te weten:
- het proces-verbaal van aantreffen van hennepkwekerij [5] en de daarbij behorende foto’s [6] ;
- het proces verbaal van bevindingen omtrent de getuige [getuige] [7] ;
- het proces-verbaal Opiumwet [8] ;
niet mogen bijdragen aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten.
Anders dan de raadsvrouw oordeelt de rechtbank dat de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de aangifte van Liander N.V. en de daarmee samenhangende verklaring van verdachte bij de politie, geen resultaten zijn die door het verzuim zijn verkregen.
Hennepteelt
De rechtbank oordeelt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
Diefstal stroom
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De aangever heeft namens Liander N.V. verklaard dat ten aanzien van het adres [adres] te [woonplaats] een onderzoek is ingesteld naar de elektriciteitsaansluiting. Hieruit bleek dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Op de toevoerleiding was een illegale aansluiting gemaakt die buiten de meter om naar een hennepplantage liep en deze voorzag van elektriciteit. Voorts bleek dat er in ieder geval in de periode van april 2013 tot 9 oktober 2013 een hennepplantage was ingericht. [9]
Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aftappen van stroom ten behoeve van een hennepplantage. [10]
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw, dat geen sprake was van verbreking, omdat de stroom buiten de meter om werd afgetapt, vindt zijn verwerping reeds in de genoemde bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Feit 2
hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 9 oktober 2013 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring kennelijke schrijffouten verbeterd. Verdachte is daar door niet in zijn belangen geschaad.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het onder 2 bewezene levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht het geconstateerde vormverzuim bij het binnentreden – overeenkomstig artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - tot strafvermindering te laten leiden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal ten behoeve van een hennepplantage. Hij heeft stroom weggenomen door de elektriciteitsinstallatie van zijn woning te manipuleren. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de benadeelde partij en voor overlast gezorgd. Voorts heeft hij met zijn handelen een gevaarlijke situatie veroorzaakt.
De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 22 juni 2015, waaruit blijkt dat verdachte in 2012 eerder is veroordeeld voor diefstallen tot een werkstraf. De rechtbank geeft toepassing aan artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur, alsmede een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 27, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar, zoals hierboven onder 6 is gekwalificeerd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
60 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte, groot
30 uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mrs. R.C.J. Elte - Hamming en J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Hodgson, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2015.
Mr. Spee en mr. Hamming zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer BVH 2013037909, doorgenummerd 1 tot en met 128.
2.Pagina 25-26.
3.Pagina 26-27.
4.Pagina 25-27.
5.Pagina 1-6.
6.Pagina 8-18.
7.Pagina 28-29.
8.Pagina 49-50.
9.Pagina 104-105.
10.Pagina 63.