ECLI:NL:RBMNE:2015:7547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
C/16/394919 / HA ZA 15-548
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter in geschillen binnen een kerkgenootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2015 een tussenbeschikking gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft een vordering ingesteld tegen het kerkgenootschap Geredja Indjili Maluku (GIM), gevestigd te Houten. De GIM heeft verzocht om onbevoegdverklaring van de rechtbank, met het argument dat de scheiding tussen kerk en staat zou betekenen dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is om geschillen binnen een kerkgenootschap te behandelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze scheiding niet leidt tot onbevoegdheid van de burgerlijke rechter. De rechtbank benadrukt dat de grondrechtelijke waarborgen, zoals neergelegd in de artikelen 17 en 112 van de Grondwet en artikel 6 van het EVRM, vereisen dat de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over geschillen waarin bescherming van burgerlijke rechten wordt gevraagd. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de GIM afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. Tevens heeft de rechtbank een comparitie bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. De uitspraak benadrukt het belang van de toegang tot de burgerlijke rechter, ook in zaken die zich binnen een kerkgenootschap voordoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/394919 / HA ZA 15-548
Vonnis in incident van 21 oktober 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.A. Gobbens te Breda,
tegen
het kerkgenootschap
GEREDJA INDJILI MALUKU,
gevestigd te Houten,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.K.W. van den Berg te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiser] en de GIM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring tevens houdende conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De GIM vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. De scheiding tussen kerk en staat leidt er niet toe dat de burgerlijke rechter onbevoegd is om kennis te nemen van geschillen die zich voordoen binnen een kerkgenootschap. Dat zou in strijd zijn met de grondrechtelijke waarborgen die ten behoeve van individuen zijn neergelegd in de artikelen 17 en 112 van de Grondwet en artikel 6 EVRM. Indien in het geschil bescherming wordt gevraagd van een burgerlijk recht, is de burgerlijke rechter bevoegd op dat geschil te beslissen (vgl. Gerechtshof Arnhem 24 juni 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BF3815 (r.o. 5.2.3 en 5.2.4) en Asser 2-I “De rechtspersoon”, aantekening 216).
Dat er - zoals de GIM heeft gesteld - een interne rechtsgang heeft opengestaan, leidt evenmin tot onbevoegdheid van de burgerlijke rechter, maar hooguit tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij (vgl. laatstgenoemd arrest r.o. 5.3.4). Dat staat in dit bevoegdheidsincident echter niet ter beoordeling.
2.3.
De GIM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.2.
Elk van partijen wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de rechter (t.a.v. de roladministratie) en aan de wederpartij toe te zenden (kopieën van) de bescheiden (voor zover nog niet in het geding gebracht) waarop zij ter comparitie een beroep wenst te doen (zie artikel 2.9 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken).
3.3.
Verweerder in reconventie heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie te nemen. Verweerder in reconventie moet een schriftelijke conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer genomen worden.
3.4.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3.5.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
3.6.
Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
3.7.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn.
3.8.
Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen.
3.9.
Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
3.10.
De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.11.
Indien partijen, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, dienen zij dat binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de griffie te berichten.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt de GIM in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van de rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.5.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat de GIM dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen
twee weken na de datum van dit vonnisvoor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2015 tot en met maart 2016, bij welke opgave zij ten minste vijftien dagdelen vrij dienen te laten waarop de comparitie zou kunnen plaatsvinden, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
4.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
4.8.
bepaalt dat na vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting
twee uurzal worden uitgetrokken,
4.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: WV/4208