ECLI:NL:RBMNE:2015:7537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
4355992 \ UE VERZ 15-419
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en toelating tot werkvloer in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tot vernietiging van haar ontslag op staande voet door [verweerster]. [Verzoekster] was sinds de opening van het grand-café in april 2015 werkzaam als chef bediening en heeft op 7 augustus 2015 een verzoekschrift ingediend. Het ontslag op staande voet vond plaats op 13 juli 2015, na een incident waarbij [verzoekster] een toegangscode voor het kassasysteem aan een onbevoegde medewerker had gegeven. [Verweerster] stelde dat dit een schending van de geheimhoudingsplicht was en dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege de dringende reden.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het oordeel was dat [verzoekster] niet opzettelijk de geheimhoudingsplicht had geschonden, aangezien de omstandigheden in de beginfase van het grand-café niet duidelijk waren en het gebruik van codes door medewerkers gebruikelijk was. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en heeft de opzegging vernietigd. Tevens werd [verweerster] veroordeeld om [verzoekster] toe te laten tot de werkvloer en werd een dwangsom opgelegd voor het geval dit niet zou gebeuren. De proceskosten werden aan [verweerster] opgelegd, terwijl het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4355992 UE VERZ 15-419 RK/1069
en
zaaknummer 4356168 UE 15-420
Beschikking van 8 oktober 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: jhr. mr. A.B. Kinschot,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J. Witvoet.

1.Het verloop van de procedure

[verzoekster] heeft op 7 augustus 2015 een verzoekschrift ingediend strekkende tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet op grond van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW), tevens houdende een incidenteel verzoek op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De hoofdzaak is ter zitting van 24 september 2015 behandeld, gelijktijdig met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer 4356168 UE 15-420). Van het verhandelde tijdens de zitting is aantekening gehouden en door beide partijen is een pleitnotitie overgelegd. Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] exploiteert een grand-café aan de [straatnaam] in Bilthoven. De zaak is in april 2015 geopend en er zijn ongeveer 50 mensen werkzaam. [verzoekster] werkt sinds de opening fulltime in het bedrijf als chef bediening.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst staat onder meer het volgende:
6.1
De werknemer is verplicht om, zowel tijdens als na beëindiging van het dienstverband, strikte geheimhouding te bewaren over alle zaken en bijzonderheden betreffende de onderneming van de werkgever, diens bestuurder/directie en/of vennoten, die hem uit hoofde van zijn functie of anderszins bekend zijn. Het voorgaande geldt niet voor zover mededeling van die gegevens noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de opgedragen werkzaamheden. (…)
7.2
Binnen de onderneming van de werkgever zijn wel huisregels van toepassing. De inhoud hiervan is de werknemer bekend. Werknemer verklaart door ondertekening van deze overeenkomst een kopie van de huisregels te hebben ontvangen en verklaart de bepalingen uit de huisregels na te komen. Werknemer is er mee bekend en stemt er mee in dat de huisregels eenzijdig door de werkgever kunnen worden gewijzigd.
2.3.
Bij e-mail van 9 juli 2015 heeft de heer [A] , medebestuurder van de onderneming onder meer het volgende bericht aan de heer [B] , manager en bestuurder van de onderneming:
(…) Ik werd vanmiddag namelijk door [C] gebeld. Zij is compleet in shock naar aanleiding wat er gisteren gebeurd is. Ze vertelde mij dat ze, naar aanleiding van het feit dat ze een code voor het kassasysteem van [verzoekster] gebruikte, van jou na werktijd uit het niets een preek kreeg. Sterker, en veel erger nog, je hebt haar bij je gehaald en hebt toen vanaf jouw telefoon een app naar haar telefoon gestuurd (…). Vervolgens heb je haar eigen telefoon uit haar handen gerukt om vervolgens op haar telefoon een app te typen en deze aan je zelf te sturen (…)
2.4.
Bij e-mail van 11 juli 2015 heeft [verzoekster] onder meer het volgende aan [B] bericht:
(…) Tot mijn grote verbazing vernam ik via de mail van [A] van 9 juli jl waarin [C] zelf heeft aangegeven dat jij een app verstuurd hebt met de telefoon van [C] aan jezelf over mij? Wat was de bedoeling van deze app? Bovendien verneem ik ook via allerlei kanalen dat jij mij aan het zwart maken bent op de werkvloer bij [naam grand-café] .
2.5.
Op 13 juli 2015 heeft [verweerster] [verzoekster] op staande voet ontslagen. Dit is haar bij brief van diezelfde dag schriftelijk bevestigd. In de brief staat onder meer het volgende:
Inmiddels heb ik geconstateerd dat u een volstrekt onbevoegde medewerker de essentiële codes heeft verschaft voor het openen van het kassysteem waarmee tevens opening naar de administratie en het financiële verkeer mogelijk is. Hiervoor heeft u geen voorafgaande toestemming verkregen. Een dergelijke overtreding van uw verplichtingen is dermate zwaarwegend en treft de bedrijfsbelangen van onze vennootschap direct. Uw ontslag op staande voet is dan ook geïndiceerd.
Door uw mail van zaterdagavond 11 juli 2015, aan mij gericht maar breed verstuurd (hetgeen tot instabiliteit onder de medewerkers leidt), toont u wederom en doorlopend aan de belangen van de vennootschap te schaden. Zelfs tijdens uw afwezigheid doet u pogingen de situatie binnen ons [naam grand-café] te destabiliseren. Ook op deze gronden is uw ontslag op staande voet dan ook geïndiceerd.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt:
In de hoofdzaak
primair:
Vernietiging van de opzegging c.q. het gegeven ontslag op staande voet;
Toelating tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten;
subsidiair:
Betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW;
Betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd. Dit betreft een bedrag van € 26.975,61 bruto inclusief 8 % vakantietoeslag.
In het incident
Voor de duur van de procedure, [verweerster] te veroordelen om:
Aan [verzoekster] te voldoen het verschuldigde salaris van € 2.900,-- bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten vanaf 13 juli 2015 tot aan de dag dat de dienstbetrekking zal zijn geëindigd;
Aan [verzoekster] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 13 juli 2015, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag, met een maximum van € 1.000,--;
Aan [verzoekster] te betalen de wettelijke verhoging van 50 % wegens vertraging over het aan [verzoekster] toekomende loon;
Tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
Tot betaling van de wettelijke rente.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat er geen sprake is geweest van feiten en omstandigheden die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. [verzoekster] betwist de in de brief van 13 juli 2015 aangevoerde gronden. [verzoekster] voert daarnaast aan dat de arbeidsovereenkomst niet onverwijld is opgezegd. De brief dateert van 13 juli 2015 terwijl het laatste incident dat gelet op de brief van [verweerster] aanleiding gaf tot het ontslag op staande voet dateert van 11 juli 2015.
3.3.
[verweerster] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt – voor zover van belang – hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
De kantonrechter kan op grond van artikel 7:681 BW op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigen of een billijke vergoeding toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671(lid 1 sub a) BW. [verzoekster] heeft primair om vernietiging van de opzegging verzocht en toelating tot haar werkzaamheden en subsidiair om betaling van een billijke vergoeding en betaling van het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou hebben geduurd. Artikel 7:681 BW is echter zo geformuleerd, dat als sprake is van een opzegging in strijd met de regels, de werknemer kan kiezen voor hetzij de vernietiging (waarbij de arbeidsovereenkomst voortduurt), hetzij een billijke vergoeding (waarbij de opzegging in stand blijft en de arbeidsovereenkomst dus niet voortduurt). Ter zitting heeft [verzoekster] aangegeven dat zij bij [verweerster] in dienst wil blijven, zodat de kantonrechter hieronder ingaat op haar verzoek om het ontslag op staande voet te vernietigen.
4.2.
Uit artikel 7:671 BW, waarin wordt verwezen naar artikel 6:677 lid 1 BW, volgt dat een werkgever de arbeidsovereenkomst zonder instemming van de werknemer kan opzeggen als het gaat om een onverwijlde opzegging om een dringende reden, dat is het ontslag op staande voet. Op grond van artikel 6:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Wat voor de werkgever als dringende reden kan worden gezien is nader uitgewerkt in artikel 7:678 BW.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW en 7:678 lid 1 BW, moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.4.
[verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een dringende reden omdat [verzoekster] zonder toestemming of vooroverleg met [B] de codes van het kassasysteem aan een onbevoegde heeft gegeven. Dit is een schending van de in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst geformuleerde geheimhoudingsplicht. Een en ander is volgens [verweerster] nader uitgewerkt in de huisregels. Daarin staat dat sleutels en/of toegangscodes strikt persoonlijk zijn en dat deze, anders dan met expliciete toestemming van de directie, niet aan derden mogen worden verstrekt. Het moet voor [verzoekster] volgens [verweerster] volkomen duidelijk zijn geweest dat ze die codes niet aan anderen ter beschikking mocht stellen. Het gedrag van [verzoekster] stond bovendien niet op zichzelf maar past in een beeld waarbij [verzoekster] probeert het rooster zo in te richten dat zij zelf van 9 tot 17 uur kan werken en dat zij zich ziek meldt als zij op haar verantwoordelijkheid voor het rooster wordt aangesproken. Haar houding zou ook blijken uit het e-mailbericht dat zij ten onrechte niet alleen aan [B] stuurde, maar aan veel meer medewerkers. [verweerster] stelt dat zij toen zij te weten kwam dat [verzoekster] haar code aan een ander had gegeven, direct tot het ontslag is overgegaan.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] haar toegangscode voor het kassasysteem heeft gegeven aan [C] , die daar ook werkte en toen niet beschikte over een toegangscode waarmee zij het kassasysteem kon opstarten. Volgens [verzoekster] waren er in die periode onvoldoende toegangscodes aangemaakt en werden er vaker codes van anderen gebruikt. [verzoekster] betwist dat met haar code gevoelige informatie toegankelijk werd en dat daarmee de geheimhoudingsplicht van de arbeidsovereenkomst werd geschonden. Zij wijst er op dat het kassasysteem destijds nog niet voldoende was uitgekristalliseerd en dat artikel 6 van de arbeidsovereenkomst juist de mogelijkheid biedt om van de geheimhoudingsplicht af te wijken indien dit noodzakelijk is. Destijds was het volgens [verzoekster] nodig en niet ongebruikelijk om codes door te geven. [verzoekster] stelt dat de huisregels waar [verweerster] nu naar verwijst, haar onbekend zijn. Zij heeft zelf ter zitting een door haar ondertekende versie van de huisregels getoond waarin de bewuste passage niet is opgenomen. [verweerster] heeft in reactie daarop aangevoerd dat de huisregels in mei 2015 zijn aangepast en dat de door haar overgelegde versie de huidige versie is, die [verzoekster] ook kent. [verzoekster] betwist dat. Haar stellingen zijn ter zitting bevestigd door de heer [A] , medebestuurder van [verweerster] .
4.6.
[verweerster] heeft niet een door [verzoekster] ondertekend exemplaar overgelegd van de huisregels waar zij zich nu op beroept. Dat [verzoekster] die aangescherpte regels niettemin kende op het moment dat zij [C] haar toegangscode gaf is niet komen vast te staan. Voorts geldt dat [verweerster] niet gemotiveerd heeft weersproken dat in de beginfase van het café-restaurant nog niet alle medewerkers over een eigen code voor het kassasysteem beschikten, de werkwijze nog niet helemaal was uitgekristalliseerd en dat het niet ongebruikelijk was om toegangscodes door te geven zonder dat dat met de manager werd afgestemd. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat de omstandigheden destijds waren zoals [verzoekster] die heeft geschetst. Dat maakt dat niet kan worden gezegd dat [verzoekster] de geheimhoudingsplicht die in de arbeidsovereenkomst is neergelegd heeft geschonden door haar code aan een andere medewerker te geven. Als al kan worden gezegd dat zij daardoor handelde in strijd met de belangen van [verweerster] , dan had onder de gegeven omstandigheden moeten worden volstaan met een waarschuwing; een dringende reden voor een opzegging in de zin van artikel 7:677 BW is het in ieder geval niet, ook niet in samenhang bezien met het e-mailbericht van [verzoekster] van 11 juli 2015, waar [verweerster] in de ontslagbrief van 13 juli 2015 naar verwijst. Het e-mailbericht is kennelijk een reactie en een antwoord op een door [B] verzonden bericht waarvan de inhoud niet is overgelegd. Destijds is – zo blijkt uit de overgelegde stukken – onrust ontstaan over een gesprek tussen [B] en [C] . Het was niet verstandig van [verzoekster] om zich tijdens haar ziekte te mengen in die correspondentie en ook niet om haar reactie aan allen toe te sturen, maar het vormt geen (zelfstandige) dringende reden voor opzegging en kan daar ook in onvoldoende mate toe bijdragen.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, zodat het primaire verzoek van [verzoekster] toewijsbaar is. De opzegging zal worden vernietigd en het verzoek tot wedertewerkstelling zal worden toegewezen, met dien verstande dat een maximum van € 10.000,-- zal worden gesteld aan de in totaal te verbeuren dwangsommen.
4.8.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht € 78,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 478,00
In het incident
4.9.
Nu een beslissing in de hoofdzaak wordt genomen heeft [verzoekster] geen belang bij de verzochte voorlopige voorziening voor de duur van het geding. In dit verzoek zal zij dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. De kantonrechter gaat er overigens vanuit dat [verweerster] het loon zal betalen vanaf 13 juli 2015 evenals de rente en de hierover verschuldigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en dat zij hiervan loonstroken zal verstrekken.
4.10.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten van partijen in het incident te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
5.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] van 13 juli 2015;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om [verzoekster] toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per (gedeelte van een) dag met een maximum van € 10.000,- aan te verbeuren dwangsommen in totaal;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 478,--, waarin begrepen € 400,-- aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident:
5.5.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.