In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, die eerder in dienst was bij een failliete onderneming, dat de nieuwe werkgever hem toelaat tot zijn werkzaamheden en zijn salaris doorbetaalt. Eiser was sinds 1 januari 2013 in dienst bij [bedrijf 1] als statutair directeur, maar na het faillissement van deze onderneming op 22 augustus 2014, werd hij per 1 september 2014 in dienst genomen door [gedaagde] als directeur. Eiser stelt dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 mei 2015 voor onbepaalde tijd is verlengd, omdat [gedaagde] als opvolgend werkgever van [bedrijf 1] moet worden beschouwd. De kantonrechter moet beoordelen of er sprake is van opvolgend werkgeverschap op basis van artikel 7:668a BW, oud, en of de arbeidsovereenkomst van eiser nog rechtsgeldig is. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] inderdaad als opvolgend werkgever kan worden aangemerkt, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2015 voor onbepaalde tijd geldt. Eiser heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, met uitzondering van de vordering tot toelating tot de werkzaamheden, aangezien er geen algemeen recht op tewerkstelling bestaat. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.