ECLI:NL:RBMNE:2015:7309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
C/16/399885 / HA RK 15-212 (WK 2015-40)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in arbeidszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2015 een beschikking gegeven over een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen kantonrechter mr. P. Dondorp. De verzoekster, die in dienst was bij de Stichting AFS Nederland, had op 30 november 2009 haar dienstverband aangegaan en was op 14 juli 2015 op staande voet ontslagen. In een eerdere procedure had zij vernietiging van het ontslag en een billijke vergoeding gevraagd. Tijdens de behandeling van de provisionele vordering op 31 augustus 2015, waar mr. Dondorp als kantonrechter optrad, heeft verzoekster haar onvrede geuit over de gang van zaken en het gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. Ze stelde dat de kantonrechter geen vertrouwen wekte in een onpartijdig oordeel en dat er geen grond was voor een minnelijke regeling, gezien de omstandigheden van het ontslag.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de kantonrechter partijdig was. De kantonrechter had tijdens de zitting de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen en had een voorlopig oordeel gegeven over het ontslag op staande voet, zonder dat dit betekende dat de gevraagde voorzieningen automatisch zouden worden toegewezen.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/399885 / HA RK 15-212 (WK 2015-40)
beslissing van 2 oktober 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.F. Holsteijn te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 8 september 2015 gedateerde verzoekschrift tot wraking,
  • het verweerschrift van 14 september 2015 van mr. P. Dondorp,
  • de fax van 17 september 2015 van mr. Spil,
  • de mondelinge behandeling op 18 september 2015 van het wrakingsverzoek.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster en haar gemachtigde mr. Holsteijn, waarbij tevens pleitaantekeningen zijn overgelegd. Verder is verschenen mr. M.C. Spil, advocaat van de stichting Stichting AFS Nederland (hierna: AFS). Mr. Dondorp is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is op 30 november 2009 in dienst getreden van AFS.
2.2.
Op of omstreeks 14 juli 2015 heeft AFS verzoekster op staande voet ontslagen.
2.3.
Bij verzoekschrift van 4 augustus 2015 heeft verzoekster – kort gezegd – vernietiging van het ontslag op staande voet gevraagd en subsidiair een billijke vergoeding alsmede de transitievergoeding. Tevens is betaling van loon gevraagd, met de wettelijke verhoging, alsmede rectificatie (434452 UE 15-411).
2.4.
Verzoekster heeft in vorenbedoelde hoofdzaak tegelijk met het verzoekschrift een provisionele vordering ingesteld. In deze voorlopige voorziening wordt toelating tot de bedongen arbeid gevraagd alsmede doorbetaling van het loon en rectificatie van de ‘diffamerende mededelingen over het ontslag’. De provisionele vordering is aanhangig onder nummer 4344501 UE 15-412.
2.5.
AFS heeft bij verweerschrift in de hoofdzaak (434452 UE 15-411) een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend (44305434 UE 15-436).
2.6.
De provisionele vordering is op 31 augustus 2015 door mr. Dondorp behandeld en van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.7.
In het proces-verbaal staat onder meer vermeld:
“De kantonrechter houdt partijen voor dat de verwijten nu over en weer ernstig zijn en dat er veel zou moeten veranderen om tot een werkbare situatie te komen. Het is wijs is om ook te kijken naar de toekomst; hoe partijen verder willen. Het zou verstandig zijn als [verzoekster] en AFS samen trachten de schade op allerlei gebieden te beperken. Is er een scenario denkbaar waarin beide partijen zich kunnen vinden?
Daarbij is het verstandig ook rekening te houden met de mogelijkheid van ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het zou goed zijn om ook naar de toekomst te kijken en om te bezien of het mogelijk is om alsnog in overleg te treden om tot een oplossing te komen. Een volgende vraag is of daar een uitspraak van de kantonrechter voor nodig is.”
en
“De kantonrechter bespreekt met partijen dat in het kader van de voorlopige voorzieningen vooralsnog alleen een voorlopig oordeel zal worden gegeven over het ontslag op staande voet. Pas in de hoofdzaak komt daarover een uiteindelijk oordeel.
De gemachtigde van [verzoekster]benadrukt dat er duidelijkheid dient te komen over het ontslag op staande voet en dat als er nu al gesproken wordt over vertrek van [verzoekster] , ten onrechte wordt uitgegaan van een breuk tussen [verzoekster] en AFS.
De kantonrechter geeft partijen als haar voorlopig oordeel ten behoeve van verder overleg dat het ontslag op staande voet geen stand zal houden. Dat betekent niet zonder meer dat de gevraagde voorzieningen zullen worden toegewezen. Het ligt in de rede dat het loon wordt doorbetaald, maar bij de rectificatie en de wedertewerkstelling ligt dat lastiger. De tekst van de rectificatie zoals die door [verzoekster] is voorgesteld lijkt niet goed aan te sluiten bij hetgeen AFS naar buiten heeft gebracht. Misschien kunnen partijen gezamenlijk tot een tekst komen.
Daarnaast is herstel van [verzoekster] in al haar bevoegdheden ingewikkeld. Het is de vraag of dat nu aangewezen is en tot een werkbare situatie leidt, gelet op hetgeen tussen partijen is voorgevallen. Daarbij speelt ook een rol dat nog over het ontbindingsverzoek moet worden gesproken.
De gemachtigde van [verzoekster]deelt mee dat AFS daarmee precies heeft wat ze wil.
De kantonrechter deelt mee dat dat te kort door de bocht is. Geen van partijen kan nu als ‘winnaar’ worden gezien. Zelfs als uiteindelijk de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, dan kunnen als daartoe aanleiding bestaat de concrete omstandigheden leiden tot een vergoeding waarmee daar recht aan wordt gedaan.
[verzoekster]verklaart dat zij zich zwaarder getroffen voelt dan AFS.
De kantonrechter deelt mee dat zij daar begrip voor heeft.
De kantonrechter sluit de mondelinge behandeling.”

3.Het wrakingsverzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P. Dondorp (hierna: de kantonrechter) als behandelend rechter in de zaak met nummer 4344501 UE 15-412 (de provisionele vordering).
3.2.
Verzoekster stelt dat uit de feitelijke gang van zaken van de behandeling van de provisionele vordering is gebleken dat er geen enkel vertrouwen gesteld kan worden in een onpartijdig oordeel van de kantonrechter. Dit geldt eveneens voor de nog te volgen beslissingen in de hoofdzaak. Verzoekster stelt dat het de kantonrechter ter zitting zowel aan subjectieve als aan objectieve onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert verzoekster – kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aan. De kantonrechter heeft ter zitting meegedeeld dat het voor verzoekster onmogelijk zou zijn om bij AFS terug te keren en deed verder geen onderzoek naar de vraag of er überhaupt een voldragen ontslaggrond aanwezig was. Ook werd er geen gewicht toegekend aan de omstandigheid dat AFS reeds op 6 juli 2015 aan het bevoegde orgaan (International AFS) toestemming heeft gevraagd voor ontslag van verzoekster. Daar is ook niet over doorgevraagd.
Geheel misplaatst is de kantonrechter blijven aandringen op een minnelijke regeling van partijen. Dit terwijl het juist de werknemer is die bescherming van het recht vraagt in een situatie waarin het evident is dat het ontslag op staande voet onhoudbaar is. Bovendien gaf de kantonrechter blijk nog op het ‘spoor van het oude arbeidsrecht te zitten’.
Gelet op de opstelling van de kantonrechter ter zitting heeft verzoekster te verwachten dat het – nog niet behandelde - ontbindingsverzoek voor toewijzing gereed ligt en dat de kantonrechter ook de stap naar de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever niet zal maken. Daarnaast geldt dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld om na de mislukte poging om de zaak te regelen, gebruik te maken van een tweede termijn, zodat verzoekster ook niet ‘op het een en ander’ kon reageren.
3.4.
Namens verzoekster heeft mr. Holsteijn ter zitting nog meegedeeld dat hij vanaf 1 september 2015 voor vijf dagen in het buitenland was en dat hij op maandag 7 september 2015 het verzoek heeft opgesteld en direct de volgende dag heeft ingediend. Het verzoek is volgens mr. Holsteijn tijdig ingediend, aangezien dit niet impulsief maar weloverwogen dient te geschieden en in dit geval te meer nu volgens hem het verzoek tot wraking ook niet aan een kantoorgenoot kon worden overgedragen, omdat het specifiek gaat over wat er zich ter zitting heeft afgespeeld en een kantoorgenoot daar niet bij was.
3.5.
De kantonrechter beschrijft in het verweerschrift op welke wijze met partijen is afgesproken dat op de zitting van 31 augustus 2015 alleen de provisionele vordering behandeld zou worden. Tevens wordt door de kantonrechter verweer gevoerd tegen het verwijt dat zij ter zitting de zaak niet zorgvuldig en objectief behandeld heeft. Ook wordt de vraag opgeworpen of verzoekster wel ontvankelijk is in haar verzoek, nu de gronden voor de wraking reeds op 31 augustus 2015 aan verzoekster bekend waren. De kantonrechter refereert zich aan het oordeel van de wrakingskamer.
3.6.
Mr. Spil heeft namens AFS zijn visie gegeven op hetgeen zich ter terechtzitting van 31 augustus 2015 heeft afgespeeld. Conclusie van zijn betoog is dat er geen grond is voor wraking van de kantonrechter.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 37 lid 1 Rv schrijft voor dat het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn. De feiten en omstandigheden waarop verzoekster zich beroept hebben zich alle voorgedaan op de terechtzitting van 31 augustus 2015. Verzoekster heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat zij ook reeds tijdens deze zitting van oordeel was zij dat in het geheel niet werd gehoord door de behandelend kantonrechter.
4.2.
Het wrakingsverzoek is acht dagen later bij de rechtbank ingediend. Alhoewel de kantonrechter moet worden toegegeven dat hiermee wel een erg ruime termijn is genomen, is deze termijn is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit specifieke geval nog (net) voldoende om verzoekster ontvankelijk te achten in haar verzoek, mede gelet op de omstandigheid dat de raadsman van verzoekster reeds de dag na de zitting naar het buitenland is gegaan en verzoekster ook enige bedenktijd mag worden gegund.
4.3.
Voor de inhoudelijke beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
ontwikkelde criteria.
4.4.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan van een gebrek aan onpartijdigheid sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden naar objectieve maatstaven de rechtszoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.5.
De klacht van verzoekster komt er feitelijk op neer dat zij vindt dat de kantonrechter door haar opstelling ter zitting heeft laten merken dat zij van oordeel is dat het – nog niet behandelde - ontbindingsverzoek voor toewijzing gereed ligt en dat de kantonrechter ook de stap naar de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever niet zal maken. Verzoekster verwijt de kantonrechter tevens dat zij verzoekster onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om haar zaak te bepleiten en dat zij slechts een minnelijke regeling tussen partijen wenste na te streven. De wrakingskamer volgt verzoekster niet in haar standpunt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 augustus 2015 en het verweerschrift van de kantonrechter blijkt dat verzoekster een pleitnotitie heeft overgelegd en deze ook heeft voorgedragen. AFS heeft vervolgens mondeling (zonder pleitnotitie) haar standpunt naar voren gebracht. Partijen hebben nog diverse keren over en weer hun standpunten/reacties naar voren kunnen brengen, al dan niet naar aanleiding van de door de kantonrechter gestelde vragen.
4.7.
Zoals niet ongebruikelijk is heeft de kantonrechter partijen bevraagd of er ruimte is om de zaak onderling te regelen. In dat kader en op uitdrukkelijk verzoek van verzoekster heeft de kantonrechter een voorlopig oordeel gegeven over het door AFS aan verzoekster verleende ontslag op staande voet. Naar haar voorlopig oordeel zou het ontslag geen stand houden. Daarbij is de kanttekening gemaakt dat dit niet betekende dat de door verzoekster gevraagde voorlopige voorzieningen allemaal voor toewijzing in aanmerking zouden komen.
4.8.
Anders dan verzoekster stelt is op grond van het voorgaande (4.6-4.7) de conclusie niet gerechtvaardigd dat verzoekster mag verwachten dat het nog niet behandelde - ontbindingsverzoek voor toewijzing gereed ligt en dat de kantonrechter ook de stap naar de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever niet zal maken. De kantonrechter heeft in haar verweerschrift ook expliciet aangegeven daar ‘daadwerkelijk nog geen oordeel’ over te hebben.
4.9.
Dat verzoekster, nadat de kantonrechter onderzocht heeft of partijen een regeling zouden kunnen treffen, niet een nieuwe spreektermijn is gegund, betekent evenmin dat er sprake is van enige vooringenomenheid aan de zijde van de kantonrechter. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat partijen voorafgaand aan de fase van ‘het minnelijke traject’, reeds uitvoerig in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten naar voren te brengen en ook hebben kunnen reageren op het standpunt van de wederpartij. Uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat verzoekster nog om een spreektermijn gevraagd heeft en/of dat deze haar niet is gegund. Uit het proces-verbaal blijkt slechts dat van partijen het verzoekster is geweest die ter zitting als laatste het woord heeft gekregen (zie 2.7).
4.10.
Ook als verzoekster zou worden gevolgd in haar standpunt dat de kantonrechter nog het oude arbeidsrecht (de geldende wetgeving van vóór 1 juli 2015) zou hebben toegepast - waar gelet op het verweerschrift overigens geen aanleiding toe is – betekent dit nog niet dat sprake is van enige vooringenomenheid jegens verzoekster.
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, mr. Dondorp, mr. Spil alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. van Lieshout, mr. A. van Holten en mr. A.M. Koene en door mr. A. van Holten in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.