Op 2 oktober 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C.W.G. Janssen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.M. Berendsen, de kantonrechter in een civiele procedure met nummer 3883577 ME VERZ 15-39. De verzoeker stelde dat de kantonrechter onterecht had geweigerd om een onjuiste korte omschrijving in de oproepingbrief te herstellen en dat de appartementsgerechtigden niet adequaat waren geïnformeerd over hun mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. Daarnaast werd er geklaagd over het niet reageren op een verzoek om de zitting uit te stellen, zodat alle betrokkenen voldoende tijd zouden hebben om te reageren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2015 waren zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl mr. Berendsen afwezig was. De kantonrechter heeft in zijn verweerschrift uiteengezet hoe de procedure is verlopen en heeft betoogd dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de door de kantonrechter genomen beslissingen procesbeslissingen zijn die niet door de wrakingskamer kunnen worden getoetst, tenzij er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid. De omstandigheid dat de omschrijving in de oproep niet overeenkwam met een later besluit van de VvE werd niet als voldoende bewijs van vooringenomenheid beschouwd. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.