ECLI:NL:RBMNE:2015:7308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
C/16/399920 / HA RK 15-214 (WK 2015-39)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 2 oktober 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C.W.G. Janssen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.M. Berendsen, de kantonrechter in een civiele procedure met nummer 3883577 ME VERZ 15-39. De verzoeker stelde dat de kantonrechter onterecht had geweigerd om een onjuiste korte omschrijving in de oproepingbrief te herstellen en dat de appartementsgerechtigden niet adequaat waren geïnformeerd over hun mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. Daarnaast werd er geklaagd over het niet reageren op een verzoek om de zitting uit te stellen, zodat alle betrokkenen voldoende tijd zouden hebben om te reageren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2015 waren zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl mr. Berendsen afwezig was. De kantonrechter heeft in zijn verweerschrift uiteengezet hoe de procedure is verlopen en heeft betoogd dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de door de kantonrechter genomen beslissingen procesbeslissingen zijn die niet door de wrakingskamer kunnen worden getoetst, tenzij er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid. De omstandigheid dat de omschrijving in de oproep niet overeenkwam met een later besluit van de VvE werd niet als voldoende bewijs van vooringenomenheid beschouwd. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/399920 / HA RK 15-214 (WK 2015-39)
beslissing van 2 oktober 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde C.W.G. Janssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 5 september 2015 gedateerde verzoekschrift tot wraking,
  • het proces-verbaal van 7 september 2015,
  • het verweerschrift van 11 september 2015 van mr. Berendsen,
  • de mondelinge behandeling op 18 september 2015 van het wrakingsverzoek.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en diens gemachtigde mevrouw Janssen, waarbij tevens pleitaantekeningen zijn overgelegd. Mr. Berendsen is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.M. Berendsen (hierna: de kantonrechter) als behandelend rechter in de zaak, met nummer 3883577 ME VERZ 15-39, houdende een verzoek ex art. 5:130 BW.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
namens of door de kantonrechter is geweigerd de onjuiste korte omschrijving die is vermeld in de oproepingbrief die aan de eigenaars is gestuurd, te herstellen;
namens of door de kantonrechter is geweigerd een kopie van de hiervoor bedoelde oproepingbrief aan verzoeker te verstrekken dan wel is geweigerd de inhoud van die oproepingsbrief aan verzoeker bekend te maken;
de vereniging van eigenaars (VvE) is bij brief uitgenodigd een verweerschrift in te dienen. De - afzonderlijke - appartementsgerechtigden zijn hiertoe niet uitgenodigd waardoor zij onwetend zijn van die mogelijkheid. Gevolg hiervan is dat sprake is van het ongelijk informeren van de deelnemers in deze verzoekschriftprocedure;
op de faxbrief 31 augustus 2015 van verzoeker met daarin het verzoek om de zitting op 7 september 2015 op een latere datum te laten plaatsvinden zodat alle appartementsgerechtigden voldoende gelegenheid hebben een schriftelijke reactie door sommigen verweerschrift genoemd te geven is niet gereageerd. Op het verzoek is ten onrechte niet vóór de zitting beslist.
2.3.
Voorgaande grondslag is door verzoeker in het wrakingsverzoek en de pleitnotities onderbouwd met een uiteenzetting van wat volgens verzoeker een juiste procedure is die gevolgd zou moeten worden door de rechter in het algemeen en door de kantonrechter in deze zaak in het bijzonder. Verzoeker beroept zich daarbij op diverse bronnen (o.a. art. 5:130 BW, het Landelijk Procesreglement Verzoekschriftprocedures Rechtbank, kantonzaken en het Research Memoranda nummer 6/2012 van de Raad voor de Rechtspraak).
2.4.
De kantonrechter heeft in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet hoe de procedure is verlopen en wat daarbij de diverse ontwikkelingen en beslismomenten zijn geweest. Volgens de kantonrechter is geen sprake van enige (schijn) van vooringenomenheid jegens verzoeker. Geconcludeerd wordt tot het ongegrond verklaren van het verzoek.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Het wrakingsverzoek richt zich feitelijk tegen diverse door de kantonrechter genomen beslissingen (o.a. een weigering om de in de oproepingsbrief vermelde korte omschrijving te herstellen, de beslissing om niet de inhoud van de oproepingsbrief te verstrekken en het niet reageren op het faxbericht van 31 augustus 2015).
3.2.
Deze beslissingen kunnen worden aangemerkt als procesbeslissingen. Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door deze wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de kantonrechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.3.
Laatstbedoelde situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. Ook de omstandigheid dat de omschrijving in de oproep is gebaseerd op het eerste besluit van de VvE en niet gelijk is aan het tweede besluit van de VvE levert geen vooringenomenheid op. Ook niet als zou blijken dat daardoor iemand niet is verschenen. Evenmin is gesteld dat uit de door de kantonrechter gegeven samenvatting van het besluit van de VvE (mogelijk) van een vooringenomenheid jegens verzoeker blijkt.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan mr. Berendsen alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. van Lieshout, mr. A. van Holten en mr. A.M. Koene en door mr. A. van Holten in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: