In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflater, geboren op [1955] en overleden op [2014]. De verzoekers, die in hun hoedanigheid van vereffenaars tevens erfgenamen optraden, hebben verzocht om de opheffing van de vereffening en de vaststelling van de vereffeningskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de baten van de nalatenschap slechts toereikend zijn om een gedeelte van de preferente schulden te voldoen, en heeft daarom de opheffing van de vereffening zoals gevraagd bevolen.
De verzoekers hebben aanvankelijk de vereffeningskosten vastgesteld op € 575,--, maar hebben dit bedrag later aangepast naar € 383,50 (exclusief BTW) na overleg met de kantonrechter. De kantonrechter heeft de kosten van het advies dat door de gemachtigde is verleend als vereffeningskosten erkend en vastgesteld op het aangepaste bedrag. De kantonrechter heeft verder overwogen dat de erfgenamen verantwoordelijk zijn voor de vereffening van de nalatenschap en dat kosten voor werkzaamheden die door een professional zijn uitgevoerd, niet als vereffeningskosten ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht.
De beschikking houdt in dat de vereffeningskosten ten laste van de boedel komen, of, indien de boedel onvoldoende is, ten laste van de erfgenamen. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de opheffing van de vereffening in het boedelregister moet worden ingeschreven en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.