ECLI:NL:RBMNE:2015:721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
16/705897-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in pizzeria met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander op 14 september 2014 brand heeft gesticht in een pizzeria in Rhenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich sterk had laten beïnvloeden door de medeverdachte, van wie hij sociaal en cultureel afhankelijk was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare positie van de verdachte en de invloed van de medeverdachte op zijn gedrag. De rechtbank oordeelde dat brandstichting een ernstig strafbaar feit is, dat aanzienlijke gevolgen heeft voor de slachtoffers en de maatschappij. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de pizzeria en een aangever, voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705897-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 9 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten de vordering ingediend namens pizzeria [naam], gevestigd te Rhenen, en de vordering ingediend door[aangever], wonende te Rhenen.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk en in vereniging brand heeft gesticht in pizzeria [naam] te Rhenen, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde, op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015, waaruit onder andere blijkt dat hij heeft gehandeld tezamen en in vereniging met een ander; [2]
- de verklaring van aangever [aangever] d.d. 19 september 2014; [3]
- de bevindingen met betrekking tot het sporenonderzoek d.d. 30 september 2014, met bijlagen, waaruit onder andere blijkt dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen en personen. [4]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op of omstreeks 14 september 2014 te Rhenen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand pizzeria [naam], immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk met een aansteker opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen en/of goederen, ten gevolge waarvan de
inboedel en de muren en wanden en het plafond van voornoemd pand geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemd pand en aangrenzende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en levensgevaar voor bewoners en/of bezoekers van aangrenzende panden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport betreffende verdachte, d.d. 15 december 2014, opgemaakt door F. Overeem, GZ-psycholoog. Het rapport vermeldt
-kort samengevat- dat verdachte zwak scoort op de intelligentietesten. Verdachte lijdt mogelijk aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een cognitieve achterstand en mogelijk enige afhankelijke en vermijdende trekken in de persoonlijkheid. De psycholoog overweegt dat er in ieder geval een sterke mate van afhankelijkheid was in de relatie met de -nog niet vervolgde- medeverdachte, maar kan niet vaststellen of dit een patroon is in het leven van verdachte of alleen binnen deze relatie bestond. Vanuit het onderzoek kan niet duidelijk een diagnose gesteld worden vanwege de taalbarrière. Door de beperkingen in het onderzoek geeft de deskundige geen advies over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Nu een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis niet is komen vast te staan, acht de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Wel zal de rechtbank de persoonskenmerken die zijn beschreven in de relatie van de verdachte tot de medeverdachte, meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank stelt vast dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Ook aanwezigheid van psychische overmacht is niet aannemelijk geworden. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht, indien toegekomen wordt aan het opleggen van een straf, hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. Verdachte heeft in Afghanistan altijd onder de vleugels van zijn vader gewerkt en had de bescherming van zijn familie. In Nederland is het voor verdachte moeilijk om zich staande te houden. [A] heeft zich over verdachte ontfermd en verdachte was hem daar zeer dankbaar voor. Verdachte had zelf geen enkel belang bij de brandstichting maar kòn voor zijn gevoel niet anders handelen dan doen wat medeverdachte [A] vroeg. Dit is juridisch gezien niet zozeer psychische overmacht maar wel een omstandigheid waarmee in de hoogte van de straf in het voordeel van verdachte rekening dient te worden gehouden.
De raadsvrouwe heeft vervolgens met name gewezen op de consequenties van strafoplegging voor de verblijfsvergunning van verdachte.
De verdediging heeft verzocht tot oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, eventueel in combinatie met een onvoorwaardelijk strafdeel ten hoogste voor de duur van het reeds ondergane voorarrest, met oplegging van verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Samen met een ander heeft verdachte in de nachtelijke uren brand gesticht in een pizzeria, zijnde de pizzeria van zijn eigen werkgever. Het pand bevindt zich in een winkelstraat met boven de winkels diverse woonruimten, waarvan enkele ten tijde van de brand ook werden bewoond en die door de brandweer tijdelijk ontruimd zijn. Door het handelen van verdachte is aldus een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Ook is de inboedel van de pizzeria vrijwel volledig verloren gegaan en is aan het gebouw grote schade toegebracht. Brandstichting dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd, temeer nu degenen die daarvan slachtoffer worden, gedurende lange tijd psychische, emotionele en ook financiële schade kunnen ondervinden. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van een van de eigenaars van de pizzeria, die daarbij ook nog heeft moeten verwerken dat hem dit is aangedaan door één van zijn eigen werknemers. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit maatschappelijke onrust. Verdachte is aan al deze gevolgen voorbij gegaan en dat neem de rechtbank hem zeer kwalijk.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte zich sterk heeft laten beïnvloeden door de medeverdachte van wie hij zich in veel opzichten, waaronder sociaal en cultureel, afhankelijk voelde. Dit mede in het licht van de beschreven lage intelligentie. Het bestaan van enig (ander) motief bij verdachte is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het, mede gelet hierop, aannemelijk dat iemand anders de initiator van de brandstichting is geweest, hiertoe de plannen heeft gemaakt en dat deze mededader ook degene is geweest die het vuur daadwerkelijk heeft aangestoken. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de strafmaat rekening mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 december 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde Pro Justitia rapportage, waaruit een beeld naar voren komt van een kwetsbare man met een zwakke persoonlijkheid. Verdachte verkeerde in een kwetsbare positie omdat hij nog onvoldoende geïntegreerd was in de Nederlandse samenleving. Hierdoor is een afhankelijkheidsrelatie ontstaan. Verdachte heeft wel adequate gewetensfuncties en toont spijt en schaamte.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 15 januari 2015, opgemaakt door T. Goes. Verdachte verkeerde bij aankomst in Nederland in een relatief sociaal geïsoleerde en daardoor kwetsbare positie. Hij betoont spijt van zijn gedrag en heeft zich volledig gedistantieerd van de mededader. Hij heeft de draad van zijn leven in positieve zin weer opgepakt.
Mede op basis van bovengenoemde rapportages, stelt de rechtbank vast dat verdachte vanuit een geïsoleerde positie nu een omslag heeft gemaakt. Het recidiverisico wordt door zowel de psycholoog als de reclassering als laag ingeschat. De reclassering gaat ervan uit dat het delictgedrag een incident is geweest. De rechtbank neemt deze conclusies over. In de deskundigenrapportages ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het opleggen van verplicht reclasseringstoezicht. Verdachte zal gebaat zijn bij dit steunend en structurerend contact.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op met name de risico’s en gevolgen die brandstichting met zich meebrengen, op een dergelijk feit niet anders gereageerd kan worden dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van lange duur. Met de duur van de straf wil de rechtbank dan ook de ernst van het feit als zodanig uitdrukken.
Daarnaast houdt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, rekening met de bovengenoemde specifieke kenmerken van de persoon van verdachte en de grote invloed die de mededader op zijn strafbare gedrag heeft gehad. Deze rechtvaardigen in dit geval dat een groot deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd, ook om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten en om mogelijk te maken dat verdachte zal worden begeleid om de door verdachte voorgenomen en reeds ingezette gedragsverandering ook daadwerkelijk voor de lange termijn te bewerkstelligen
De rechtbank is van oordeel dat met een straf die lager is dan door de officier van justitie gevorderd, kan worden volstaan. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek, waarvan 16 maanden voorwaardelijk passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Hierbij legt de rechtbank verplicht reclasseringstoezicht, tevens inhoudende een meldplicht, op als bijzondere voorwaarde en bepaalt de proeftijd op drie jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vorderingen van pizzeria [naam] en [aangever] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. De officier van justitie heeft gevorderd tot gehele toewijzing van beide vorderingen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft de hoogte van de vorderingen niet betwist en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [naam]
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze conform de vordering op € 578,84 (zegge: vijfhonderdachtenzeventig euro en vierentachtig eurocent), bestaande uit materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Vordering [aangever]
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze conform de vordering op € 535,29 (zegge: vijfhonderdvijfendertig euro en negenentwintig eurocent), bestaande uit € 500,- immateriële schade en € 35,29 materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
16 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jaarde navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich na zijn veroordeling meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende de proeftijd moet hij onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij: [naam]
Wijst de vordering van [naam] geheel toe tot € 578,84 (zegge: vijfhonderdachtenzeventig euro en vierentachtig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam] aan de Staat € 578,84 (zegge: vijfhonderdachtenzeventig euro en vierentachtig eurocent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 11 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij: [aangever]
Wijst de vordering van [aangever] geheel toe tot € 535,29 (zegge: vijfhonderdvijfendertig euro en negenentwintig eurocent), bestaande uit € 500,- immateriële schade en € 35,29 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 535,29 (zegge: vijfhonderdvijfendertig euro en negenentwintig eurocent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J.M. Mol, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij
op of omstreeks 14 september 2014 te Rhenen, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand (pizzeria [naam]
), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) toen aldaar opzettelijk met een aansteker en/of lucifers
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen en/of
goederen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de
inboedel en/of de muren en/of wanden en/of het plafond van voornoemd pand
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel (van voornoemd pand) en/of
aangrenzende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners en/of
bezoekers van aangrenzende panden, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, onderzoek 095HEREN, eindproces-verbaal nr. PL0900 2014257275, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 384). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 19 september 2014, opgenomen op pagina 90 – 92.
4.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 30 september 2014, met bijlagen, opgenomen op pagina 103 – 121, .