8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Samen met een ander heeft verdachte in de nachtelijke uren brand gesticht in een pizzeria, zijnde de pizzeria van zijn eigen werkgever. Het pand bevindt zich in een winkelstraat met boven de winkels diverse woonruimten, waarvan enkele ten tijde van de brand ook werden bewoond en die door de brandweer tijdelijk ontruimd zijn. Door het handelen van verdachte is aldus een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Ook is de inboedel van de pizzeria vrijwel volledig verloren gegaan en is aan het gebouw grote schade toegebracht. Brandstichting dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd, temeer nu degenen die daarvan slachtoffer worden, gedurende lange tijd psychische, emotionele en ook financiële schade kunnen ondervinden. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van een van de eigenaars van de pizzeria, die daarbij ook nog heeft moeten verwerken dat hem dit is aangedaan door één van zijn eigen werknemers. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit maatschappelijke onrust. Verdachte is aan al deze gevolgen voorbij gegaan en dat neem de rechtbank hem zeer kwalijk.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte zich sterk heeft laten beïnvloeden door de medeverdachte van wie hij zich in veel opzichten, waaronder sociaal en cultureel, afhankelijk voelde. Dit mede in het licht van de beschreven lage intelligentie. Het bestaan van enig (ander) motief bij verdachte is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het, mede gelet hierop, aannemelijk dat iemand anders de initiator van de brandstichting is geweest, hiertoe de plannen heeft gemaakt en dat deze mededader ook degene is geweest die het vuur daadwerkelijk heeft aangestoken. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de strafmaat rekening mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 december 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde Pro Justitia rapportage, waaruit een beeld naar voren komt van een kwetsbare man met een zwakke persoonlijkheid. Verdachte verkeerde in een kwetsbare positie omdat hij nog onvoldoende geïntegreerd was in de Nederlandse samenleving. Hierdoor is een afhankelijkheidsrelatie ontstaan. Verdachte heeft wel adequate gewetensfuncties en toont spijt en schaamte.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 15 januari 2015, opgemaakt door T. Goes. Verdachte verkeerde bij aankomst in Nederland in een relatief sociaal geïsoleerde en daardoor kwetsbare positie. Hij betoont spijt van zijn gedrag en heeft zich volledig gedistantieerd van de mededader. Hij heeft de draad van zijn leven in positieve zin weer opgepakt.
Mede op basis van bovengenoemde rapportages, stelt de rechtbank vast dat verdachte vanuit een geïsoleerde positie nu een omslag heeft gemaakt. Het recidiverisico wordt door zowel de psycholoog als de reclassering als laag ingeschat. De reclassering gaat ervan uit dat het delictgedrag een incident is geweest. De rechtbank neemt deze conclusies over. In de deskundigenrapportages ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het opleggen van verplicht reclasseringstoezicht. Verdachte zal gebaat zijn bij dit steunend en structurerend contact.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op met name de risico’s en gevolgen die brandstichting met zich meebrengen, op een dergelijk feit niet anders gereageerd kan worden dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van lange duur. Met de duur van de straf wil de rechtbank dan ook de ernst van het feit als zodanig uitdrukken.
Daarnaast houdt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, rekening met de bovengenoemde specifieke kenmerken van de persoon van verdachte en de grote invloed die de mededader op zijn strafbare gedrag heeft gehad. Deze rechtvaardigen in dit geval dat een groot deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd, ook om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten en om mogelijk te maken dat verdachte zal worden begeleid om de door verdachte voorgenomen en reeds ingezette gedragsverandering ook daadwerkelijk voor de lange termijn te bewerkstelligen
De rechtbank is van oordeel dat met een straf die lager is dan door de officier van justitie gevorderd, kan worden volstaan. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek, waarvan 16 maanden voorwaardelijk passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Hierbij legt de rechtbank verplicht reclasseringstoezicht, tevens inhoudende een meldplicht, op als bijzondere voorwaarde en bepaalt de proeftijd op drie jaar.