In deze einduitspraak oordeelt de Rechtbank Midden-Nederland dat de gemeente Utrecht, in weerwil van de opdracht uit de tussenuitspraak van 7 juli 2015, heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten zoals voorgeschreven in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015. Dit nader onderzoek had onder andere kunnen bestaan uit een huisbezoek of gesprekken met de zorgverlener van eiser. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft gedaan door enkel het dossier te raadplegen, waardoor het gebrek niet is hersteld. De rechtbank draagt de gemeente op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.
De zaak betreft een beroep van eiser tegen het besluit van de gemeente Utrecht, waarin een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden was toegekend. Eiser was het niet eens met de hoogte van het budget en stelde dat er meer onderzoek nodig was naar zijn situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet aan de onderzoeksplicht heeft voldaan en dat het bestreden besluit om die reden niet in stand kan blijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.