ECLI:NL:RBMNE:2015:7148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake persoonsgebonden budget en onderzoeksplicht gemeente

In deze einduitspraak oordeelt de Rechtbank Midden-Nederland dat de gemeente Utrecht, in weerwil van de opdracht uit de tussenuitspraak van 7 juli 2015, heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten zoals voorgeschreven in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015. Dit nader onderzoek had onder andere kunnen bestaan uit een huisbezoek of gesprekken met de zorgverlener van eiser. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft gedaan door enkel het dossier te raadplegen, waardoor het gebrek niet is hersteld. De rechtbank draagt de gemeente op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

De zaak betreft een beroep van eiser tegen het besluit van de gemeente Utrecht, waarin een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden was toegekend. Eiser was het niet eens met de hoogte van het budget en stelde dat er meer onderzoek nodig was naar zijn situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet aan de onderzoeksplicht heeft voldaan en dat het bestreden besluit om die reden niet in stand kan blijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/253

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 september 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor hulp bij het huishouden, over de periode 1 januari 2015 tot en met 23 maart 2015 voor een bedrag van maximaal € 180,- per vier weken op basis van 3 uur per week en over de periode 24 maart 2015 tot en met 22 oktober 2017 voor een bedrag van maximaal € 1.170,- per jaar op basis van 78 uur per jaar (gemiddeld 1,5 uur per week).
Bij besluit van 2 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 7 juli 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft gereageerd op de tussenuitspraak bij brief van 14 juli 2015. Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat alsnog een aanvullende maatwerkmodule aan eiser moet worden toegekend, te weten module 2, aanvullende complexe ondersteuning, voor 26 uur per jaar (gemiddeld 30 minuten per week), voor de duur van een jaar gerekend vanaf 24 maart 2015.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in dit specifieke geval niet kon volstaan met het enkel voeren van een telefoongesprek met de zus van eiser en dat het in de rede had gelegen om nader onderzoek te verrichten, als bedoeld in artikel 2.3.2., vierde lid, van de Wmo 2015. Daarbij is tevens overwogen dat onduidelijk is gebleven in hoeverre de moeder van eiser zorg verleent op grond van een indicatie voor Begeleiding Individueel op grond van de AWBZ en of, en zo ja waarom, dit aan de toekenning voor een maatwerkmodule voor regievoering (module 2) in de weg staat. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen, waarbij verweerder is opgedragen nader onderzoek te doen met inachtneming van hetgeen daarvoor is overwogen.
3. Eiser voert in de zienswijze aan dat verweerder kennelijk op basis dossierstudie tot toekenning van de aanvullende maatwerkmodule van 30 minuten per week is gekomen, hetgeen hij onbegrijpelijk vindt. Eiser wijst erop dat hij reeds een pbb ontvangt voor 6 uur per week begeleiding. Ter onderbouwing hiervan legt eiser het toekenningsbesluit van 3 juni 2015 over. Hij vraagt zich dan ook af of een half uur voor zelfregie wel nodig is. Volgens eiser is er wel een extra module nodig vanwege een hogere graad van vervuiling. Een half uur extra per week acht eiser hiervoor onvoldoende. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder opnieuw heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen naar zijn situatie.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder, in weerwil van de opdracht zoals die in de tussenuitspraak is gegeven, heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten als bedoeld in artikel 2.3.2., vierde lid, van de Wmo 2015. Dit nader onderzoek had kunnen bestaan uit onder meer het afleggen van een huisbezoek, maar bijvoorbeeld ook door het voeren van nadere gesprekken met de zorgverlener van eiser. Blijkens zijn reactie van 14 juli 2015 heeft verweerder echter volstaan met “raadpleging van het dossier”. Dit acht de rechtbank, gelet op de tussenuitspraak, onvoldoende.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst – gelet op het nadere onderzoek dat nog door verweerder moet worden verricht – op dit moment nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Gezien verweerders reactie op de tussenuitspraak zou dat, naar het zich laat aanzien, niet doelmatig en efficiënt zijn. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiser genoemde kosten, te weten de proceskosten in bezwaar, komen thans niet voor vergoeding in aanmerking, nu het primaire besluit niet is herroepen. Verweerder dient hierover te beslissen in het nieuwe besluit op bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.225,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. E.H.M. Druijf en
mr. N.R. Docter, leden, in aanwezigheid van mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.