Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten. Bij besluit van 13 september 2013 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van de golfbaan De Kroonprins. Deze omgevingsvergunning is na bezwaar in stand gebleven. Bij afzonderlijke uitspraken van heden heeft de rechtbank op de tegen de betreffende beslissingen op bezwaar ingestelde beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening beslist (UTR 14/2254, UTR 14/2255 en UTR 15/4462).
Op 24 mei 2013 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een tijdelijke transportroute tussen de Mijlweg en de Autenasekade in Vianen ten behoeve van de aanleg van de golfbaan De Kroonprins. Het ontwerpbesluit en de daarbij behorende stukken hebben met ingang van 1 oktober 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Bij brief van 5 oktober 2013 heeft eiseres haar zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft de besluitvorming zoals vermeld onder ‘procesverloop’ plaatsgevonden.
2. De tijdelijke transportroute ligt grotendeels in het bestemmingsplan “Golfbaan de Bolgerijsche, Vianen”. Voor een klein deel (ongeveer 70 meter) valt de route in het bestemmingsplan “De Hagen – De Biezen” (hierna: het bestemmingsplan). De onderhavige vergunning ziet op dit gedeelte. De gronden ter plaatse van de tijdelijke transportroute zijn, voor zover hier van belang, in het bestemmingsplan bestemd als ‘Groen’ met de aanduiding ‘bos’. Feitelijk gaat het om een groenstrook.
3. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor groen aangewezen gronden bestemd voor:
groenvoorzieningen;
het behoud en herstel van een bosstrook met landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding ‘bos’;
vijvers en watergangen;
fiets- en voetpaden;
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (b) het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald, of (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5. In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, zoals dit luidde ten tijde van belang, is bepaald dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6. Op grond van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de vergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, voor zover zij betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn, worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7. Verweerder heeft bij besluit van 9 april 2014 met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De verleende omgevingsvergunning ziet tevens op de activiteit uitvoeren van een werk of werkzaamheden.
8. In het besluit van 9 april 2014 is overwogen dat de tijdelijke transportroute voor maximaal vijf jaar is aangevraagd waardoor sprake is van een activiteit voor bepaalde tijd. Verweerder acht het tijdelijke afwijkende gebruik van de groenstrook in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening, omdat daardoor de smalle wegenstructuur in het gebied gevrijwaard blijft van extra verkeersbewegingen.
9. Eiseres betoogt dat het besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij vreest voor aantasting van de smalle wegenstructuur in de omgeving van de golfbaan. Eiseres betwist dat de smalle wegenstructuur wordt ontzien, omdat de aanrijroute niet in de vergunning is vastgelegd.
10. De golfbaan ligt ten zuiden van het bedrijventerrein De Biezen. De tijdelijke transportroute is aangesloten op de Mijlweg. In de directe omgeving van de golfbaan liggen de Merwedekade, de Autenasekade, de Bolgerijsekade en de Ceelenweg. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat deze, buiten het bedrijventerrein gelegen wegenstructuur, niet geschikt is voor zwaar transport. Voor de Merwedekade, de Autenasekade, de Bolgerijsekade en de Ceelenweg geldt een formeel verbod voor verkeer boven de 15 ton. Ter zitting heeft vergunninghouder bevestigd dat de vrachtwagens die de (zand)grond aanvoeren zwaarder zijn dan 15 ton. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat alle vervoerders vooraf geïnstrueerd worden om via De Limiet, die door het bedrijventerrein loopt, en de Mijlweg naar de tijdelijke transportroute te rijden. Eiseres stelt weliswaar dat niet is uitgesloten dat de vrachtwagens over de kleine wegen komen aanrijden, maar gelet op de verkeerssituatie ter plaatse en de omstandigheid dat de vervoerders vooraf instructies krijgen over de aanrijroute, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat vrachtwagens via een andere route dan via De Limiet en de Mijlweg van en naar de tijdelijke transportroute zullen rijden.
11. Eiseres vreest dat de vrachtwagens mogelijk schade zullen veroorzaken aan de polderwegen. Ter zitting heeft eiseres ter toelichting op deze beroepsgrond (de oversteek bij) de Ceelenweg genoemd. Uit de vorige overweging blijkt al dat de polderwegen niet als aanrijroute dienen. Vanaf de transportroute is het ook niet mogelijk om op de polderwegen terecht te komen. De transportroute kruist wel de polderwegen de Autenasekade, de Kruisweg en de Bolgerijsekade. Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft het Waterschap Rivierenland aan vergunninghouder een watervergunning en ontheffing van de wegenverordening verleend voor het aanbrengen van gronddammen met duikers en bruggen en het aansluiten van de tijdelijke transportroute op de Autenasekade, de Kruisweg en de Bolgerijschekade, welke in eigendom zijn van het waterschap. Deze vergunning bevat specifieke voorschriften voor de aanleg en het gebruik van de tijdelijke transportroute. Zo is in de voorschriften onder meer bepaald dat vergunninghouder de aansluiting van de transportroute op de openbare weg schoon dient te houden en in goede staat dient te onderhouden. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank in het door eiseres aangevoerde geen grond om te oordelen dat verweerder aanleiding had moeten zien om de belastbaarheid van deze polderwegen nader te onderzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de smalle wegenstructuur door de tijdelijke transportroute gevrijwaard blijft van de transportbewegingen.
12. Verder voert eiseres aan dat een ernstige aantasting van het Groene Hart te verwachten valt door de aanvoer van 23.000 vrachtwagenladingen met gebiedsvreemde grond naar veenweidegebied. Eiseres betoogt in dit verband dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de draagkracht en het zettingsgedrag van de bodem ter plaatse.
13. De rechtbank overweegt dat het functieprofiel van de tijdelijke bouwweg op de bij de omgevingsvergunning behorende tekening staat weergegeven. Daaruit blijkt dat een laag van 0,5 meter menggranulaat op geodoek wordt aangebracht en dat daarbovenop stalen rijplaten worden geplaatst. Volgens verweerder zorgt deze constructie voor de nodige drukverdeling waardoor de ondergrond niet onomkeerbaar wordt samengeperst. Het door eiseres aangevoerde geeft de rechtbank geen aanleiding om dit voor onjuist te houden. Gelet hierop treft het betoog dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de draagkracht en het zettingsgedrag van de bodem geen doel. Hierbij is ook van belang dat de tijdelijke transportroute, voor zover gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “De Hagen – De Biezen”, vijf meter breed is en een lengte van ongeveer 70 meter heeft en is gesitueerd in een groenstrook die grenst aan het industrieterrein. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat vanaf begin 2014 over de transportroute wordt gereden en dat zich geen verzakkingen hebben voorgedaan. Voorts is de rechtbank, gelet op de lengte en ligging van de tijdelijke transportroute, de gekozen constructie en hetgeen hierna onder 14. wordt overwogen, van oordeel dat verweerder er in redelijkheid van uit heeft kunnen gaan dat de aanleg en het gebruik van de tijdelijke transportroute niet tot een onaanvaardbare aantasting van het Groene Hart zullen leiden.
14. Ten aanzien van eiseres’ betoog dat verweerder niet heeft onderzocht of de voorwaarde in de vergunning dat het gebied na afloop weer in de oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht wel haalbaar is, overweegt de rechtbank als volgt. In de voorschriften is bepaald dat het werkgebied na afloop van de instandhoudingstermijn van vijf jaar moet worden afgezet en in zijn oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht. De wijze waarop dit dient te gebeuren is eveneens in de voorschriften vastgelegd. Bepaald is dat de grond waar de tijdelijke transportroute lag moet worden losgewerkt en de vrijgekomen grond weer moet worden ingeplant met materiaal dat is vrijgekomen van het afgezette werkgebied. Verder staat in de voorschriften dat de plantafstand van het plantmateriaal gelijk moet worden gehouden met die van de direct aansluitende griendomgeving waardoor op termijn de gepleegde ingreep niet meer zichtbaar zal zijn. In het verweerschrift is onder verwijzing naar deze voorschriften uiteengezet dat vergelijkbare wilgenstobben moeten worden teruggeplaatst en dat na enkele jaren, zeker nadat de wilgenstobben meerdere keren zijn afgezet, niet meer te zien zal zijn dat er een weg heeft gelegen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat het aannemelijk is dat het werkgebied van de tijdelijke transportroute weer in oorspronkelijke staat kan worden teruggebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat de omgevingsvergunning de hoeveelheid aan te voeren grond niet begrenst en dat daardoor onduidelijkheid bestaat over de te verwachten overlast alsmede de omvang van de schade aan de natuur, de wegen en het landschap. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. In deze zaak kan het alleen maar gaan over de gevolgen van de aanleg en het gebruik van de tijdelijke transportroute en niet om de aantasting of schade als gevolg van de aanleg van de golfbaan. Dat de hoeveelheid aan te voeren grond niet bekend is, maakt niet dat onvoldoende duidelijk is wat met deze vergunning wordt toegestaan of dat verweerder daardoor een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, zoals eiseres stelt. Ook bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit om die reden in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen.
16. Ten slotte brengt eiseres naar voren dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend voor vijf jaar. Volgens haar is voor de aanleg van de golfbaan geen vijf jaar nodig.
17. Ingevolge artikel 5.18 van het Besluit omgevingsrecht, zoals dit luidde te tijde van belang, wordt in een omgevingsvergunning, voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, van de wet, die voorziet in een tijdelijke behoefte, bepaald dat zij slechts geldt voor een daarin aangegeven termijn van ten hoogste vijf jaar.
18. Tussen partijen is niet in geschil dat de transportroute voorziet in een tijdelijke behoefte. In het verweerschrift is toegelicht dat vergunninghouder de tijdelijke transportroute niet langer dan vijf jaar verwacht nodig te hebben. Vergunninghouder en de gemeente Vianen hebben een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten voor het gebruik van de groenstrook tot 31 december 2016. Omdat een einddatum niet met zekerheid is vast te stellen bevat de overeenkomst volgens verweerder een verlengingsmogelijkheid. Gelet op het voorgaande valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom verweerder niet een omgevingsvergunning voor een periode van vijf jaar heeft kunnen verlenen. Zelfs als deze termijn mogelijk wat ruimer is gekozen dan strikt noodzakelijk, zoals eiseres meent, dan geeft dat onvoldoende aanleiding om de omgevingsvergunning in zoverre te vernietigen. Bij het vaststellen van de termijn heeft verweerder ook mogen betrekken dat voorkomen moet worden dat op korte termijn nogmaals een afwijkingsprocedure moet worden doorlopen indien de werkzaamheden onverhoopt uitlopen. Een termijn van vijf jaar is ook om die reden niet onredelijk.
19. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tijdelijke transportroute niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.