Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verstekvonnis van 23 juli 2014 met kenmerk 3139567 UC EXPL 14-9044,
- de verzetdagvaarding, met producties,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een verzetprocedure tegen een verstekvonnis van 23 juli 2014. De gedaagde partij, [gedaagde], heeft zich verzet tegen de vordering van Dexia Nederland B.V., die stelt dat zij aan haar verplichtingen uit de effectenleaseovereenkomsten heeft voldaan. De procedure is gestart naar aanleiding van een schorsingsverzoek van [gedaagde], die zich niet gebonden wilde voelen aan de Duisenberg-regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen Dexia en [gedaagde] effectenleaseovereenkomsten zijn gesloten die met een negatief saldo zijn geëindigd. Dexia heeft in eerdere correspondentie aangegeven dat zij bereid is tot schadevergoeding, maar dat deze niet aan [gedaagde] is uitgekeerd omdat het aangaan van de overeenkomsten geen onaanvaardbare financiële last zou hebben gevormd.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen. Dexia heeft aangevoerd dat [gedaagde] voldoende tijd heeft gehad om zijn vorderingen kenbaar te maken en dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. [gedaagde] heeft echter betoogd dat hij nog niet in een procedure betrokken wil worden, omdat er nog onduidelijkheid bestaat over de aansprakelijkheid en de rol van de tussenpersoon in de effectenleaseovereenkomsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een ontoelaatbare onevenredigheid bestaat tussen het belang van Dexia bij de gevorderde verklaring voor recht en het belang van [gedaagde] om ontwikkelingen in de jurisprudentie af te wachten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verstekvonnis vernietigd en de vordering van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld tot betaling van € 395,46 aan [gedaagde] voor de proceskosten, en is ook veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. S.H. Gaertman op 26 augustus 2015.