Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Dexia Nederland B.V.,
eisende partij,
gemachtigde: mr. T.R. van Ginkel,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij, die betrokken was bij effectenleaseovereenkomsten. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst had voldaan en dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd was. De gedaagde had eerder een 'opt-out'-verklaring ingediend met betrekking tot de Duisenberg-regeling, die door het Gerechtshof Amsterdam was vastgesteld. Dexia stelde dat de gedaagde voldoende gelegenheid had gehad om haar vorderingen kenbaar te maken, maar dat de gedaagde dit niet had gedaan.
De gedaagde voerde verweer en stelde dat Dexia misbruik maakte van haar bevoegdheid door de vordering in te stellen, aangezien er nog onduidelijkheid bestond over de rechtsverhouding tussen partijen en de jurisprudentie omtrent effectenleaseovereenkomsten nog niet was uitgekristalliseerd. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een ontoelaatbare onevenredigheid tussen het belang van Dexia bij de vordering en het belang van de gedaagde om ontwikkelingen in de jurisprudentie af te wachten. De vordering van Dexia werd afgewezen, en Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot dat moment waren begroot op € 200,00.
Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in rechtszaken die verband houden met effectenleaseovereenkomsten, vooral in het licht van de ontwikkelingen in de jurisprudentie en de rechten van consumenten.