ECLI:NL:RBMNE:2015:7074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
4229438 15-306
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie en misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], een autodealerbedrijf. [Verzoeker] heeft op 25 juni 2015 een verzoekschrift ingediend, na een periode van conflict en non-actiefstelling door [verweerster]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord is geraakt, mede door de omstandigheden waaronder [verzoeker] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] in overwegende mate verantwoordelijk is voor de vertrouwensbreuk en dat de verwijten aan [verzoeker] niet ernstig genoeg zijn om de schorsing of non-actiefstelling te rechtvaardigen. De kantonrechter kent [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 150.000,00 bruto, onder de ontbindende voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst definitief komt vast te staan dat deze al op 1 januari 2015 is geëindigd. De beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op de lange diensttijd van [verzoeker] en de hoge juridische kosten die hij heeft moeten maken om zijn rechten te waarborgen. De kantonrechter heeft ook de mogelijkheid van terugkeer naar de werkzaamheden door [verzoeker] overwogen, maar concludeert dat dit in redelijkheid niet meer van hem kan worden verlangd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4229438 UE VERZ 15-306 ip/1198
Beschikking van 28 september 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. F.J.T. van Gelderen, advocaat te Maarssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: T. Winkels, personeelsadviseur te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 25 juni 2015 een verzoekschrift ingediend. [verweerster] heeft op 26 augustus 2015 een verweerschrift ingediend. Het verzoek is ter zitting van 31 augustus 2015 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
1.2.
Uit het faxbericht van [verweerster] van 7 september 2015 en het faxbericht van [verzoeker] van 14 september 2015 blijkt dat partijen niet alsnog in onderling overleg een oplossing hebben kunnen bereiken.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De motivering

2.1.
[verweerster] is een autodealerbedrijf met verschillende zelfstandig werkende filialen. [verweerster] is onder meer dealer van het merk Renault
2.2.
[verzoeker] , geboren op [1959] en thans derhalve 55 jaar oud, is op 15 februari 1988 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [verweerster] getreden. Hij vervulde laatstelijk de functie van manager werkplaats van de vestiging te Utrecht tegen een salaris van € 3.704,68 bruto per maand exclusief vakantiebijslag. Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] een goede automonteur is.
2.3.
[verzoeker] had de beschikking over een auto van de zaak met tankpas. Hij mocht de auto ook privé gebruiken. Daarvoor betaalde hij een eigen bijdrage van € 113,45 per maand aan [verweerster] en extra inkomstenbelasting (fiscale bijtelling). [verweerster] heeft in het personeelshandboek, versie 2012, in afdeling drie vastgelegd dat zij het recht heeft de auto in te zetten als demonstratiewagen of huurwagen. In dezelfde afdeling staat onder c dat de werkgever alle kosten van de auto van de zaak betaalt, met uitzondering van inbeslagname, brandstof tijdens vakantie en schade en boetes. Met de tankpas kon [verzoeker] bij benzinestations in heel Nederland betalen.
2.4.
In juli 2014 heeft [verzoeker] voor zijn echtgenote een gebruikte auto, Renault Clio, gekocht van een klant van [verweerster] . Het kenteken van de auto is op 10 juli 2014 overgeschreven. In het personeelshandboek, versie 2012, is in afdeling 8 een regeling opgenomen voor het kopen van een gebruikte auto door personeel op eigen naam. Dat is één keer per jaar toegestaan onder de voorwaarde dat de auto wordt gekocht tegen de geldende marktwaarde of de inkoopwaarde indien deze hoger is dan de marktwaarde. Ook is vastgelegd dat het rijklaar maken geschiedt tegen een gereduceerd werkplaatstarief. Het personeel mag alleen onder bepaalde voorwaarden en alleen op zaterdag werken aan een eigen auto.
2.5.
Op 25 augustus 2014 heeft [verweerster] aan [verzoeker] medegedeeld dat hij tot nader order niet meer werd toegelaten tot de werkzaamheden. Aanleiding voor de non-actiefstelling was het vermoeden dat [verzoeker] op zaterdag 12 juli 2014 om 17:04 uur met de tankpas van [verweerster] brandstof had getankt voor een auto die niet van de zaak was. [verweerster] heeft vanwege dit vermoeden aan [verzoeker] gevraagd een schriftelijke verklaring op te stellen. [verzoeker] heeft diezelfde dag per e-mail aan [verweerster] bericht dat het vermoeden juist was. Hij heeft als verklaring gegeven dat hij dat weekend geen auto van de zaak bij zich had, dat hij een crossmotor van zijn zoon moest ophalen en dat hij vergeten was op maandag voor de kosten van de tankbeurt een bon te maken.
2.6.
Op 27 augustus 2014 heeft [verweerster] in een gesprek met [verzoeker] behalve het tankgedrag ook de aankoop van de gebruikte Renault Clio aan de orde gesteld. Met een brief van diezelfde datum heeft [verweerster] aan [verzoeker] bericht dat hij een aantal ernstige overtredingen heeft begaan met de tankpas en dat hij zich met de aankoop, het poetsen en het rijklaar maken van de gebruikte Renault Clio ook had schuldig gemaakt aan een ernstige overtreding van de regels. Zij heeft de ‘schorsing’ gecontinueerd en daaraan toegevoegd dat [verweerster] wel bereid is om in te gaan op het verzoek van [verzoeker] om een minnelijke regeling te treffen.
2.7.
Op 29 augustus 2014 is door of namens partijen een vaststellingsovereenkomst ondertekend op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigde op 1 januari 2015 en [verzoeker] tot die datum was vrijgesteld van werkzaamheden.
2.8.
Met een brief van 2 september 2014 heeft de gemachtigde van [verzoeker] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden. Hij heeft daaraan toegevoegd dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden. Ook is [verweerster] gesommeerd loon door te betalen.
2.9.
Met een brief van 22 september 2014 heeft [verweerster] aan het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te mogen opzeggen voor het geval de overeenkomst nog zou bestaan. Het verzoek was primair gebaseerd op verwijtbaar handelen van [verzoeker] en subsidiair op de stelling dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was geraakt.
2.10.
Na verweer van [verzoeker] heeft het UWV met haar brief van 6 november 2014 aan partijen medegedeeld dat toestemming wordt onthouden en dat de ontslagcommissie unaniem was geweest. Het UWV heeft in haar motivering vermeld dat onvoldoende was gebleken van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] dat ernstig genoeg was om de zware maatregel van ontslag te rechtvaardigen. Het UWV heeft geoordeeld dat [verweerster] inspanningen moest doen om de arbeidsrelatie te herstellen.
2.11.
Met een brief van 28 januari 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] opnieuw aan [verweerster] medegedeeld dat zijn cliënt zich beschikbaar houdt voor het verrichten van werkzaamheden en [verweerster] gesommeerd om loon door te betalen.
2.12.
Nadat [verzoeker] [verweerster] had doen dagvaarden heeft de kantonrechter bij vonnis in kort geding van 8 april 2015 (zaaknummer 3865027 UV EXPL 15-70) de vordering van [verzoeker] tot doorbetaling van loon na 1 januari 2015 afgewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beroep op vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden in een bodemprocedure zal opgaan. De kantonrechter heeft de loonvordering afgewezen op de grond dat onvoldoende aannemelijk was geworden dat [verzoeker] daadwerkelijk beschikbaar was om de bedongen werkzaamheden te verrichten.
2.13.
[verzoeker] heeft op 15 april 2015 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding.
2.14.
[verzoeker] heeft zich ook ziek gemeld. Met een brief van 24 april 2015 heeft [verweerster] aan [verzoeker] bericht dat zij diens ziekmelding niet accepteert omdat de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2015 was geëindigd. Zij heeft in die brief wel mediation aangeboden. De gemachtigde van [verweerster] heeft in zijn brief van 29 april 2015 aangedrongen op nakoming van de plicht tot reïntegratie en geantwoord dat zijn cliënt alleen wil meewerken aan mediation indien [verweerster] erkent dat zij [verzoeker] niet aan de vaststellingsovereenkomst kan houden.
2.15.
[verzoeker] heeft op 25 juni 2015 het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
2.16.
Nadat [verweerster] in hoger beroep verweer had gevoerd en zelf incidenteel had geappelleerd heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2015 het vonnis in eerste aanleg vernietigd en [verweerster] alsnog veroordeeld tot doorbetaling van loon (zaaknummer 200.168.592). Ook het hof heeft aannemelijk geoordeeld dat het beroep op de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden op zal gaan. Het hof heeft verder geoordeeld dat de gevolgen van de non-actiefstelling in beginsel voor rekening van [verweerster] komen. Dat [verzoeker] in weerwil van de schriftelijke bereidverklaringen de bedongen arbeid na een schriftelijke oproep niet werkelijk had willen hervatten is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. De wettelijke verhoging heeft het hof gematigd tot 10% op de grond dat [verweerster] in de, achteraf onjuist gebleken, veronderstelling verkeerde dat haar loonbetalingsverplichting op 1 januari 2015 was geëindigd. Zij heeft aan de veroordeling door het hof voldaan.
2.17.
Op 26 augustus 2015 heeft [verweerster] het verweerschrift tegen het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Hij stelt zich op het standpunt dat thans sprake is van een onherstelbare verstoorde arbeidsrelatie. Hij stelt verder dat de gerezen situatie op dit moment zo emotioneel en financieel belastend voor hem is dat verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst schadelijk is voor zijn gezondheid. [verzoeker] stelt ter toelichting dat [verweerster] hem in augustus 2014 volkomen onverwacht en zonder rechtvaardiging zo stevig onder druk heeft gezet, heeft geïntimideerd en heeft bedreigd met aangifte wegens diefstal en verduistering, dat hij niet meer in staat was rationeel te handelen en uiteindelijk de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. [verzoeker] heeft de gebeurtenissen na een loyaal dienstverband van 27 jaar als een diepe vernedering ervaren. Hij stelt dat hij hierdoor, alsmede door de wijze van bekendmaking in zijn sociale omgeving, in zijn zelfvertrouwen, eer en goede naam is aangetast. [verzoeker] verwijt [verweerster] vooral dat zij na augustus 2014 steeds is blijven volhouden dat zij hem aan de vaststellingsovereenkomst mocht houden, ook nadat het UWV toestemming had onthouden en de rechter in kort geding in eerste aanleg had beslist dat het beroep op vernietigbaarheid waarschijnlijk slaagt. [verzoeker] stelt dat hij hierdoor grote financiële en emotionele schade heeft geleden. Volgens [verzoeker] was hij lange tijd oprecht bereid om de bedongen werkzaamheden te hervatten, maar kan dat nu in redelijkheid niet meer van hem gevergd worden. [verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding van € 244.061,00 bruto. Hij heeft deze vergoeding berekend met de kantonrechtersformule. Het aantal gewogen dienstjaren is volgens [verzoeker] 30,5, het gewogen salaris € 4.001,00 bruto per maand. [verzoeker] stelt dat een correctiefactor van twee moet worden toegepast. Ter motivering heeft [verzoeker] ook gewezen op de hoge juridische kosten die hij door de houding van [verweerster] heeft moeten maken, alsmede op zijn arbeidsmarktpositie. Volgens [verzoeker] is hij maatschappelijk terug bij af. Hij verwacht dat hij vanwege zijn relatief hoge leeftijd en eenzijdige werkervaring in de toekomst aangewezen zal zijn op werk als zelfstandige voor eigen rekening en risico (ZZP-er). Ook daarom, zo stelt [verzoeker] , is hij gebaat bij een eenmalige financiële compensatie.
3.2.
[verweerster] stelt zich primair op het standpunt dat de ontbinding moet worden afgewezen en verzoekt subsidiair de vergoeding om twee redenen op nihil te stellen. De eerste reden is de door [verweerster] gestelde verwijtbaarheid aan de kant van [verzoeker] . De tweede reden is de gestelde onmogelijkheid om een vergoeding te kunnen betalen. [verweerster] heeft in haar verweerschrift de gestelde verstoring van de arbeidsrelatie op zichzelf niet weersproken. Zij heeft als verweer gevoerd dat verstoring geheel te wijten is aan [verzoeker] .
3.3.
[verweerster] stelt zich ook in deze procedure, onder verwijzing naar haar eerdere stellingen bij UWV, rechtbank en hof, dat zij [verzoeker] aan de vaststellingsovereenkomst moet kunnen houden. Zij betwist dat zij misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. [verweerster] stelt dat zij [verzoeker] met recht heeft aangesproken op zijn gedrag. Zij verwijt hem dat hij zijn tankpas heeft gebruikt voor een auto die niet van de zaak was (a), zijn tankpas heeft gebruikt bij andere tankstations dan de stations die de werkgever had aangewezen (b), zijn tankpas heeft gebruikt op de route naar zijn vakantiebestemming (c), alsmede een gebruikte auto (Renault Clio) heeft gekocht van een klant die deze auto aan [verweerster] te koop wilde aanbieden (d). het handelen onder a) en b) is volgens [verweerster] in strijd met de algemene voorwaarden van de gebruiksovereenkomst met betrekking tot de tankpas. Het handelen onder c) en d) is volgens [verweerster] in strijd met bepalingen van het personeelshandboek. [verweerster] stelt dat [verzoeker] de verweten gedragingen heeft erkend en dat hij vanwege de ernst van die gedragingen niet langer te handhaven was. [verweerster] voert verder aan dat [verzoeker] niet werkelijk bereid is geweest zijn werk te hervatten. Zij leidt dat af uit het feit dat [verzoeker] niet meteen een WW-uitkering heeft aangevraagd, geen toelating tot de werkzaamheden heeft gevorderd in kort geding, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, en ook niet heeft willen meewerken aan mediation. Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] zich passief opgesteld en is het hem alleen te doen geweest om een hoge vergoeding in de wacht te slepen, terwijl [verweerster] steeds de weg naar terugkeer en hervatting van de werkzaamheden heeft opengehouden. Voor wat betreft een eventuele vergoeding heeft [verweerster] nog aangevoerd dat zij het vertrek van [verzoeker] niet bekend heeft gemaakt en daardoor dus geen schade heeft veroorzaakt. [verweerster] meent dat de verstoring van de arbeidsrelatie te wijten is aan de verwijtbare gedragingen van [verzoeker] zodat een vergoeding niet op zijn plaats is. [verweerster] heeft haar stelling dat zij niet in staat is een aanzienlijke vergoeding te betalen onderbouwd met een verwijzing naar een schriftelijke verklaring van haar accountant van 25 augustus 2015.
3.4.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat [verweerster] een aanzienlijke vergoeding niet kan betalen. Volgens [verzoeker] is een onderbouwing met een schriftelijke verklaring van een accountant onvoldoende en hadden op zijn minst de jaarrekeningen over de drie afgelopen boekjaren van de werkgever en gelieerde ondernemingen overgelegd moeten worden. [verzoeker] heeft verklaard dat hij geen vast betaald werk elders heeft gevonden en toegelicht dat hij wel vrijwilligerswerk in Houten heeft gedaan. Volgens [verzoeker] heeft hij om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien zijn caravan moeten verkopen en zijn spaargeld voor vervroegd pensioen moeten aanspreken. [verzoeker] heeft verder verklaard dat hij aanvankelijk oprecht terug had willen keren bij [verweerster] , maar dat hij dat nu met het oog op zijn gezondheid niet meer kan opbrengen.
3.5.
[verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij haar standpunt dat zij [verzoeker] aan de vaststellingsovereenkomst kan houden wenst te handhaven. Of zij dat standpunt om praktische redenen zal willen opgeven laat [verweerster] afhangen van de beslissing op het onderhavige verzoek. [verweerster] heeft verklaard dat zij in beginsel wel bereid is om [verzoeker] weer toe te laten tot de werkzaamheden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod. Dat is niet het geval.
4.2.
Op grond van hetgeen over en weer is aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en [verweerster] onherstelbaar verstoord is geraakt en dat een goede samenwerking in de toekomst uitgesloten moet worden geacht. Dat is een zodanige verandering van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden.
4.3.
Voor het antwoord op de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend dient de kantonrechter te beoordelen aan wie de verstoring van de arbeidsrelatie te wijten is. Naar het oordeel van de kantonrechter draagt [verweerster] in overwegende mate de verantwoordelijkheid voor de opgetreden vertrouwensbreuk. [verweerster] wenst [verzoeker] namelijk aan de vaststellingsovereenkomst te houden. Van die opstelling treft [verweerster] een verwijt. De kantonrechter neemt over en verwijst naar het oordeel van rechtbank en hof in kort geding dat het beroep op de vernietigbaarheid in een bodemprocedure waarschijnlijk zal slagen en dat [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerster] eind augustus 2014 misbruik heeft gemaakt van omstandigheden om de handtekening van [verzoeker] onder de vaststellingsovereenkomst te krijgen. [verzoeker] heeft bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat de verwijten die aan hem kunnen worden gemaakt in verband met de aankoop van de Renault Clio en zijn tankgedrag onvoldoende ernstig zijn om de schorsing of non-actiefstelling te rechtvaardigen en door [verweerster] veel te zwaar zijn aangezet. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar en neemt over de overwegingen van het UWV op dit punt op blad 8 van haar beslissing. Daaraan kan nog het volgende worden toegevoegd.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] onweersproken verklaard dat de Renault Clio de eerste gebruikte auto is geweest die hij ooit voor zichzelf van (een klant van) [verweerster] heeft gekocht. Hij heeft het kenteken op 10 juli 2014 laten overschrijven. Tussen partijen staat vast dat de aankoop van deze Renault Clio irritatie heeft gewekt bij de collega’s van de afdeling inkoop/verkoop. [verweerster] heeft deze irritatie in het verweerschrift onder punt 25 beschreven. Volgens [verweerster] had [verzoeker] deze auto wel van haar kunnen kopen, maar benadeelt de rechtstreekse aankoop van een klant de resultaten van de individuele medewerkers van de afdeling inkoop/verkoop. Deze collega’s hebben volgens [verweerster] melding gemaakt van de koop bij de directie. Aanvankelijk heeft [verweerster] ook aangevoerd dat [verzoeker] de Renault Clio voor een te laag bedrag van de klant heeft gekocht en dat [verweerster] daardoor marge heeft gemist. Dat standpunt heeft [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling niet langer gehandhaafd. Het staat vast dat [verzoeker] de auto op grond van de bedrijfsregeling voor de inkoopwaarde, die in dit geval gelijk was aan de marktwaarde, mocht kopen. [verweerster] verwijt [verzoeker] vooral dat hij de auto niet in overleg met de medewerkers van de afdeling inkoop/verkoop heeft gekocht en dat hij het kenteken rechtstreeks op eigen naam heeft laten zetten zonder dat via de bedrijfsvoorraad van [verweerster] te laten lopen. [verweerster] verwijt [verzoeker] ook dat hij, daarnaar gevraagd in augustus 2014, niet onmiddellijk duidelijkheid heeft gegeven
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verzoeker] onvoldoende overleg met de afdeling inkoop/verkoop heeft gevoerd. [verweerster] heeft haar stelling vooral gebaseerd op een verklaring van haar verkoper de heer [A] . Volgens [A] (zie zijn e-mail van 15 september 2014, bijlage 5 bij het verzoekschrift aan het UWV) heeft hij op 12 mei 2014 aan een klant die door [verzoeker] vanuit de werkplaats naar hem was verwezen een bedrag van € 2.250,00 voor de inruil van diens auto geboden, vond de klant dit bod aan de lage kant en is deze klant twee maanden later teruggekomen. [A] heeft geschreven dat hij toen weer het bedrag van € 2.250,00 heeft geboden, dat de klant vervolgens naar [verzoeker] is gegaan en dat [verzoeker] toen een hoger bedrag aan de klant heeft geboden dat wel door de klant is geaccepteerd. [A] heeft vermeld dat hem nog is gevraagd de auto te vrijwaren zodat de auto in de bedrijfsvoorraad zou komen en daarna zou kunnen worden overgeschreven naar [verzoeker] . Volgens [A] heeft hij dat geweigerd omdat [verzoeker] bezig was met een transactie waarmee hij niets te maken had. Uit deze verklaring blijkt naar het oordeel van de kantonrechter vooral dat [A] onaangenaam verrast was door de aankoop van de auto door [verzoeker] . Uit de verklaring blijkt niet dat [verzoeker] geen overleg heeft willen voeren over de vraag of de aankoop via de bedrijfsvoorraad diende te lopen of niet. [verzoeker] had er natuurlijk beter aan gedaan vooraf met [A] te bespreken dat hij de auto voor zijn vrouw wilde kopen en dat hij wel een bod wilde doen. Dat hij dat niet heeft gedaan, en er van uit is gegaan dat de gesprekken tussen [A] en de klant geëindigd waren, is echter niet zodanig dat de handelwijze van [verzoeker] gekwalificeerd kan worden als een ernstige overtreding van de regels. Bij dit oordeel speelt ook een rol dat [verzoeker] niet eerder met de bedrijfsregels voor aankoop van een gebruikte auto te maken heeft gehad.
4.6.
Tegen de achtergrond van de irritatie over de aankoop van de Renault Clio heeft [verzoeker] ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op vrijdagmiddag 11 juli 2014 onaangenaam verrast is geweest door de mededeling van een medewerker van de afdeling inkoop/verkoop dat zijn auto van de zaak dat weekend nodig was voor een klant. Volgens de verklaring van [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft hij wel geprotesteerd omdat hij zijn auto van de zaak dat weekend nodig had, maar heeft de verkoper daarop aan hem toegevoegd dat hij dan zijn eigen auto maar moest nemen - de kort daarvoor gekochte Renault Clio - omdat daar toch ook een trekhaak onder zat. Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] zijn auto van de zaak in het weekend van 12 juli 2014 op verzoek van [verweerster] heeft moeten achterlaten. Dat is ook in de UWV-procedure aan de orde geweest. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat een werknemer in zo’n geval in overleg altijd een andere bedrijfsauto voor het weekend mee naar huis mag nemen en dat er voldoende bedrijfsauto’s beschikbaar zijn, eventueel op andere vestigingen, en ook met trekhaak. Aan [verzoeker] kan worden verweten dat hij zonder enig overleg op 12 juli 2014 zijn tankpas heeft gebruikt voor zijn eigen Renault Clio. Dat was verkeerd. De irritaties tussen [verzoeker] en de afdeling inkoop/verkoop en het als gevolg daarvan missen van een auto van de zaak zijn naar het oordeel van de kantonrechter wel verzachtende omstandigheden. Dat [verzoeker] een bon had willen maken om de tankbeurt te vergoeden is tegen de achtergrond van de irritaties overigens niet aannemelijk. Daarvoor is het tijdsverloop tussen 12 juli en eind augustus te groot. Bovendien hebben beide partijen tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat bij [verweerster] nooit met bonnen voor privé tanken wordt gewerkt.
4.7.
[verweerster] kan [verzoeker] ook niet verwijten dat hij niet onmiddellijk duidelijkheid heeft gegeven over de details van de aankoop van de auto. Uit de stukken blijkt niet welke details eind augustus 2014 nog opgehelderd moesten worden. Ten tijde van de UWV-procedure is in ieder geval de vereiste duidelijkheid gegeven. Uit de stukken blijkt verder dat [verweerster] [verzoeker] ook heeft verweten dat hij onder werktijd en met materialen van [verweerster] heeft gewerkt aan de Renault Clio. Dat heeft [verzoeker] betwist en is door [verweerster] niet voldoende aannemelijk gemaakt. Voor zover [verzoeker] wel ruitenwisservloeistof van [verweerster] heeft gebruikt voor het rijklaar maken van zijn eigen auto en onder werktijd aan die auto zou hebben gewerkt, is dat uiteraard in strijd met de regels en verkeerd, maar niet van dien aard dat [verzoeker] heeft moeten begrijpen dat hij daarmee zijn dienstverband op het spel zette.
4.8.
Voor wat betreft het overige tankgedrag geldt dat [verweerster] in december 2009 de regels in haar bedrijf voor het gebruik van de tankpas heeft willen aanscherpen. [verzoeker] heeft toen, evenals andere werknemers van [verweerster] , een schriftelijke verklaring moeten ondertekenen dat hij met de tankpas van de zaak alleen mocht tanken bij het Shell Express station aan de Weg der Verenigde Naties te Utrecht en dat hij bekend was met de algemene voorwaarden voor het gebruik van de tankpas. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat in het bedrijf onbegrip heerste over de nieuwe regels. Hij heeft ook gesteld dat hij de nieuwe regels onder protest heeft ondertekend, maar dat blijkt niet uit de ondertekening zelf. Hoewel [verweerster] het protest betwist is tussen partijen niet in geschil dat [verzoeker] zijn tankgedrag na 21 december 2009 niet heeft veranderd. Ook na ondertekening van de verklaring is hij bij andere tankstations, niet alleen in Utrecht maar ook elders in Nederland, en ook op weg naar zijn vakantiebestemming, blijven tanken. [verweerster] was daarvan op de hoogte of had dat kunnen zijn. Zij kreeg immers periodiek overzichten van het gebruik van de tankpas waarop duidelijk was gespecificeerd bij welk tankstation in Nederland, met welke tankpas, op welk tijdstip was getankt. Zij heeft [verweerster] vóór eind augustus 2014 nooit op zijn tankgedrag aangesproken. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de hiervoor genoemde feiten onder 3.3. b) en c) ernstige overtredingen zijn of mee konden wegen bij de beslissing om [verweerster] te schorsen.
4.9.
Alles afwegende, derhalve uitdrukkelijk ook de volharding van [verweerster] in het in kort geding in twee instanties onjuist bevonden standpunt dat zij [verzoeker] aan de vaststellingsovereenkomst mag houden en de daardoor noodzakelijk geworden procedures, zal de kantonrechter aan [verweerster] een billijke vergoeding toekennen die aansluit bij een vergoeding overeenkomstig de neutrale kantonrechtersformule met toepassing van C-factor 1. Uitgaande van 30,5 gewogen dienstjaren en € 4.001,00 per maand als gewogen loon is dat een vergoeding van € 122.030,50 bruto. De kantonrechter zal dit bedrag naar boven afronden op € 150.000,00 bruto.
4.10.
[verweerster] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling beroepen op geruchten dat [verzoeker] elders betaald werk zou verrichten. Dat heeft zij ook in de procedures in kort geding aangevoerd. [verweerster] heeft de juistheid van die geruchten echter in het geheel niet aannemelijk kunnen maken.
4.11.
De kansen op de arbeidsmarkt van [verzoeker] zijn gelet op zijn leeftijd niet goed, maar die kansen zijn voor een onbetwist goede monteur van de leeftijd van [verzoeker] nu ook weer niet zo slecht dat een vergoeding van meer dan 2,5 jaarsalarissen niet billijk zou zijn.
4.12.
Het verweer van [verweerster] dat zij een hoge vergoeding niet kan betalen kan niet als juist worden aanvaard. De in het geding gebrachte verklaring van de accountant is onvoldoende om een zo verstrekkende stelling, die door [verzoeker] gemotiveerd is betwist, aan te nemen. In het algemeen moet een autodealerbedrijf van meerdere merken en met verschillende vestigingen een vergoeding aan een werknemer van € 150.000,00 bruto kunnen betalen. Bovendien heeft [verweerster] al sinds de beslissing van het UWV rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat zij aan [verzoeker] een vergoeding zal moeten betalen. Het valt te prijzen dat [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek aan [verzoeker] heeft aangeboden dat hij in het bedrijf kan terugkeren om zo de schade voor beide partijen te beperken. Van [verzoeker] kan dat na alles wat tussen partijen sinds augustus 2014 is voorgevallen echter in redelijkheid niet meer verlangd worden.
4.13.
De kantonrechter realiseert zich dat [verzoeker] hoge kosten heeft moeten maken om zijn rechten veilig te stellen. In dit geval is het dienstverband echter al zo lang en daardoor het aantal gewogen dienstjaren zo hoog, dat toepassing van de neutrale factor en afronding naar boven een passende vergoeding oplevert.
4.14.
[verweerster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] vanaf het begin alleen uit is geweest op een hoge vergoeding en daarom niet aan mediation heeft willen meewerken. De kantonrechter heeft geconstateerd dat mediation niet van de grond is gekomen. Er is echter geen aanleiding om daarvan de ene partij een groter verwijt te maken dan de andere.
4.15.
Omdat [verweerster] zich op het standpunt blijft stellen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd, en er dus niets meer te ontbinden valt, zal de kantonrechter de ontbinding uitspreken voor het geval de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De kantonrechter zal aan de vergoeding een ontbindende voorwaarde verbinden om zeker te stellen dat vergoeding meteen opeisbaar is. Alleen indien door een beslissing in een bodemprocedure tussen partijen definitief komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst al op 1 januari 2015 is geëindigd, zal de ontbindende voorwaarde in vervulling kunnen gaan. De kantonrechter betreurt de omstandigheid dat ook in deze procedure geen definitieve zekerheid kan worden gegeven over het einde van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft echter het recht om niettegenstaande de andersluidende beslissingen in kort geding haar standpunt dat zij [verzoeker] wel aan de vaststellingsovereenkomst kan houden te handhaven.
4.16.
Aan [verzoeker] zal een termijn worden gegund om het verzoek in te trekken.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid uiterlijk 9 oktober 2015 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze thans nog bestaat, per 10 oktober 2015;
5.3.
kent aan [verzoeker] een vergoeding toe van € 150.000,00 bruto onder de ontbindende voorwaarde dat tussen partijen definitief komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst door de vaststellingsovereenkomst al is geëindigd en veroordeelt [verweerster] tot betaling van deze vergoeding aan [verzoeker] ;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
5.5.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2015.