ECLI:NL:RBMNE:2015:7051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
16.659937-14 + 16.036544-14 (vtvv) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van hennep aan minderjarigen, diefstal met geweld en verboden wapenbezit

Op 23 september 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die onder andere werd beschuldigd van het dealen van hennep aan minderjarigen, diefstal met geweld en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat het verweer van de raadsvrouw over het consultatierecht van de verdachte juist was, waardoor de verklaring van de verdachte van 23 september 2014 niet als bewijs kon worden gebruikt.

De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en afleveren van een grote hoeveelheid hennep, het voorhanden hebben van stroomstootwapens, en het in vereniging plegen van diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 september 2014 in Hilversum hennep heeft verhandeld en dat hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 september 2014 stroomstootwapens voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan anderen.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 een telefoon, geld en sigaretten heeft weggenomen van slachtoffers, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de slachtoffers, en heeft besloten tot een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.659937-14 + 16.036544-14 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 9 september 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A.H. Steenbakkers, advocaat te Bussum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 september 2014 te Hilversum, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lijd van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 september 2014 te Hilversum, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstoppen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 september 2014 te Hilversum een of meer wapens van categorie II onder 5, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 september 2014 te Hilversum een wapen categorie II, te weten een of meerdere stroomstootwapens van categorie II, heeft overgedragen aan ene [A] en/of [B] , althans een ander;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon en/of een hoeveelheid geld en/of 3 pakjes sigaretten en/of Iphone 5 oortjes en/of een portemonnee met onder andere een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat, hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben tegengehouden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen een been heeft/hebben geschopt/getrapt en/of meermalen in/tegen het gezicht en/of hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of (vervolgens)
- aan/in de zakken van die [slachtoffer 1] heeft gevoeld, althans afgetast en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd “Of je geeft nu je laatste 20 euro voor je telefoon of ik geef je telefoon aan [C] en die loopt er mee weg”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (terwijl die [slachtoffer 2] getuige is van het bovenstaande) een portemonnee van die [slachtoffer 2] heeft (af)gepakt;
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2014 tot en met 22 september 2014 te Hilversum, althans in Nederland, een telefoon (Apple Iphone 4) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde telefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2014 tot en met 29 september 2014 te Hilversum, in elk geval in Nederland, een simkaarthouder heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde simkaarthouder wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd al het aan verdachte ten laste gelegde bewezen te verklaren.
Consultatierecht
Met betrekking tot de verklaring van verdachte van 23 september 2014 over het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte op zijn consultatierecht gewezen had moeten worden voordat hij over die specifieke feiten gehoord zou worden. . De verklaring die verdachte hierover afgelegd heeft tijdens dat verhoor kan niet tot bewijs strekken.
Tenlastegelegde feiten
Voor de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde dealen van hennep heeft zij onder meer verwezen naar de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, de verklaringen van [B] , [E] , [F] , [G] , [H] , [I] , [J] , [K] , de processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van [C] .
Voor de bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte.
Voor de bewezenverklaring van de onder 4 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging heeft zij onder meer verwezen naar de verklaring van [I] , de Whatsapp-gesprekken van [L] , de verklaring van [slachtoffer 1] , de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] en de verklaringen van [slachtoffer 2] .
Voor de bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde heeft zij gewezen op het aantreffen van de telefoon op een plankje achter een schilderij, de Whatsapp-gesprekken tussen verdachte en [N] en verdachtes beroep op zijn zwijgrecht. Een en ander maakt dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat verdachte wist dat de simkaarthouder van diefstal afkomstig was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak betoogd van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 4 en 6 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Consultatierecht
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van verdachte van 23 september 2014 voor zover die betrekking heeft op de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten uitgesloten dient te worden van het bewijs omdat verdachte niet op zijn consultatierecht is gewezen voordat hij verhoord werd over die feiten.
Tenlastegelegde feiten
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 eerste cumulatief/alternatief betoogd dat geen van de getuigen concrete informatie heeft gegeven heeft over de realistische waarde en de omvang van bedoeld hennephandel en -bezit, over de verkoop van hennep in 2013 en dat alleen [B] een hoeveelheid heeft genoemd. De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de verklaringen elkaar niet ondersteunen, niet uit eigen waarneming zijn voortgekomen en daarom ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van [I] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is en dat de moeder van [slachtoffer 1] niet ondersteunend verklaard heeft. Tevens heeft de raadsvrouw opgemerkt dat [slachtoffer 2] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, welke verklaringen ook tegenstrijdig – onder meer over het geweldsaspect – zijn aan de verklaringen van [I] , [slachtoffer 1] en [D] . Bovendien heeft niemand verklaard over het wegnemen van de telefoon, de portemonnee en de iPhone 5 oortjes. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is om verdachte als medepleger aan te merken.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat het bestanddeel wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door een misdrijf verkregen goed betrof, niet bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Consultatierecht
Ingevolge het arrest HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349 heeft een verdachte die door de politie is aangehouden, op grond van art. 6 EVRM recht op rechtsbijstand die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen en dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat.
Ingevolge het arrest HR 22 januari 2013, BY7892, is het recht om een advocaat te raadplegen ook van toepassing ingeval een verdachte voor het feit waarop het verhoor ziet niet is aangehouden, maar hem op dat moment uit andere hoofde zijn vrijheid is ontnomen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 22 september 2014 ter zake van de onder 4 ten laste gelegde straatroof is aangehouden. Bij deze aanhouding is verdachte, geheel conform het vereiste van de Salduz-jurisprudentie, gewezen op zijn recht voorafgaand aan zijn verhoor kosteloos met een advocaat te spreken. Op 23 september 2014 is verdachte wederom gehoord, maar is hij tevens gehoord over het voorhanden hebben dan wel overdragen van een stroomstootwapen en over het verhandelen van hennep, zonder dat verdachte daarvoor en voorafgaand aan het verhoor op deze onderdelen op zijn consultatierecht is gewezen. [2] Dit had wel moeten gebeuren. Het betrof hier immers nieuwe strafbaar feiten, terwijl verdachte op dat moment was aangehouden voor een ander strafbaar feit en dus uit andere hoofde zijn vrijheid was ontnomen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank hetgeen verdachte op 23 september 2014 met betrekking tot het verwerven dan wel voorhanden hebben van stroomstootwapens en het verhandelen van hennep heeft verklaard niet als bewijs zal gebruiken.
Ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Op 17 september 2014 verklaart [B] onder meer het navolgende:
…”Ik moest bij [verdachte] de wiet halen, dit was in de Oude haven te Hilversum. Ik kreeg van hem vier (4) grotere zakken gevuld met wiet, die een totale waarde van 200, - euro moesten opbrengen. Ik kreeg te horen van [verdachte] dat ik het binnen twee (2) weken moest verkopen, want als dat niet zou lukken moest ik alsnog 200, - euro betalen en de wiet terug geven.
… Toch besloot ik daarna nog een keer wiet te halen bij [verdachte] . Ik wilde nogmaals proberen geld te verdienen.
… Wat ik ook wil vertellen is dat beide keren dat ik de wiet ging halen bij [verdachte] in de Oude Haven te Hilversum, was zijn vriendin erbij… [voornaam] heeft de wiet dan in de buddy van haar scooter zitten waar [verdachte] het uit pakt. [3]
Op 6 april 2014 bevraagt verbalisant [verbalisant 1] [O] naar haar relatie met verdachte. [O] vertelt dat ze (na 10 maanden afkickkliniek) weer drugs gebruikt in de vorm van een joint, de wiet krijgt ze van verdachte. [O] verklaart verder dat verdachte wiet verkoop in Hilversum en dat hij andere jongens zijn wiet laat verkopen. Deze jongens zijn een jaar of 13. [4]
[Q] verklaart op 23 september 2014 onder meer het navolgende:
…”Ook wat ik persoonlijk van [verdachte] zelf heb gehoord of gezien. Ik heb zijn drugsbezit gezien. Dat hij grote hoeveelheden drugs in zijn bezit heeft.
… Dat was een dag voordat ik in de vijver werd geduwd.
…Ik zag toen dat [verdachte] uit zijn buddy seat van de scooter allemaal drugs haalde. Dit stopte hij in een grote zaak. Ik heb toen gevraagd hoeveel er in zo een zak zat. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat het voor minimaal 60 euro zou verkopen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat wat hij nog meer in de scooter had, dat dat de waarde van nog ongeveer 500 euro zou zijn. Ik kon ruiken dat er Haze en Widow was. Dit zijn soorten wiet.
…Vervolgens zag ik dat hij dit aan die jongen gaf, en zag dat die jongen weer weg ging.
…Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij dit dus moest gaan verkopen voor ongeveer 60 euro”. [5]
…(V)Ondanks dat het dus de eerste keer mislukt was zouden jullie toch nog een keer wiet hebben gekocht van [verdachte] , wederom ter waarde van EUR 200,-. Klopt dit?
(A) Ja dit klopt.
(V) Dus je hebt nog een keer drugs ontvangen?
(A) Ja dat klopt.” [6]
[R] verklaart op 25 september 2014 onder meer het navolgende:
…” [B] en [verdachte] riepen mij daarna, en [verdachte] vroeg hoe ik heette.
… [verdachte] vroeg mij of ik wist wat wiet was.
…Toen zei [verdachte] of ik zakgeld wilde verdienen, ik zei dat ik genoeg kreeg van mijn ouders dus dat dat niet nodig was. Ik zag dat [verdachte] uit de buddy van zijn scooter een plastic bakje pakte en dat daar wiet in zat.” [7]
[H] verklaart op 13 oktober 2014 onder meer het navolgende:
…” [verdachte] heeft [B] laten verkopen en veel anderen.
… [verdachte] kocht een zak en verdeelde dat in tien zakken van 5 euro, maar hield zelf ook wiet achter..” [8]
[J] verklaart op 17 oktober 2014 onder meer het navolgende:
…”(V) kan je ons iets vertellen over drugshandel?
(A) Ja dat werd heel veel gedaan in de groep. Door [verdachte] vooral. Die had al die jongentjes uit de HWG groep als loopjongetjes.
… [verdachte] vroeg dan of ze langs konden komen. [verdachte] gaf ze dan wat wiet en dan moesten die jongens dat verkopen voor hem.
…(V) Wat moesten ze verkopen voor [verdachte] ?
(A) Wiet.” [9]
[C] verklaart op 21 oktober 2014 onder meer het navolgende:
…”(V) heb je wel een drug gekocht en verkocht aan anderen?
(A) nee ik heet geen [verdachte] poort.
…(V) Wie is er een dealer?
(A) [verdachte] poort.
(V) Waarom?
(A) Omdat ik meerdere malen heb gezien dat hij wiet heeft aan mensen en dat hij daar geld voor terug wilt. En niet alleen [voornaam] en [B] , maar nog veeeel meer.” [10]
De telefoon van [L] is op 6 juni 2014 in beslag genomen en uitgelezen. Hierin staan onder meer de navolgende Whatsapp-groepsgesprekken waarin verdachte met zijn Whatsapp-naam [verdachte] reageert:
- op 22 april 2014 om 14:59:48:
Ik kan je helpen om het te krijgen.
- op 22 april 2014 om 15:01:47:
Kom met 70 euro naar me Toe haal ik wiet vor 70 euro maak ik er 150 euro van voor je.
- op 22 april 2014 om 15:01:56:
In kleine zakjes die je verkoopt beter hasj. [11]
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode hennep heeft verkocht, verstrekt, geleverd en vervoerd. De getuigen verklaren allen, en in zoverre ondersteunen zij elkaar, dat verdachte wiet dealt en laat verkopen door anderen. De getuigenverklaringen worden tevens ondersteund door het Whatsapp-gesprek van 22 april 2014, waarin verdachte laat weten dat hij wiet zal halen en dat het beter verkoopt in kleine zakjes. Deze verklaringen zijn, anders dan van de zijde van verdachte is bepleit, daarom betrouwbaar en geloofwaardig. Weliswaar verklaren de getuigen over verschillende momenten waarop verdachte hennep verkocht/verstrekt/afgeleverd en vervoerd heeft, maar naar het oordeel van de rechtbank is met het ten laste gelegde feit beoogd om de totale handel van verdachte ten laste te leggen; alle losse verkoopmomenten van de hennep bij elkaar maken dat verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk meer dan 30 gram hennep heeft verkocht/verstrekt/afgeleverd en vervoerd.
In het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte dit verkopen/verstrekken/afleveren en vervoeren van hennep tezamen en in vereniging heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde medeplegen dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte, gelet op het hiervoor overwogene, vrijspreken van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, nu sprake is van opzettelijk verkopen/verstrekken/afleveren en vervoeren van meer dan 30 gram hennep.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 september 2014 in Hilversum stroomstootwapens voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [B] en [A] .
Voor de bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar:
- het proces-verbaal van bevindingen [12] , inhoudende de inbeslagname van het stroomstootwapen en de verklaring van [B] ;
- het proces-verbaal van wapenbeschrijving [13] ;- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 september 2015, inhoudende
“Het klopt dat ik de stroomstootwapens al had voordat ik in 2014 veroordeeld ben. Ik heb de stroomstootwapens verkocht omdat ik ervoor betaald had. Verkopen was de makkelijkste oplossing en zo heb ik er geld aan over gehouden”. [14]
De rechtbank overweegt dat nu verdachte een bekennende verklaring afgelegd heeft en er door de verdediging niet om vrijspraak is gevraagd, zij ingevolge artikel 358, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaat met voornoemde verwijzing naar de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op 23 oktober 2014 heeft verbalisant [verbalisant 2] telefonisch contact gehad met [slachtoffer 2] . Hij verklaart dat hij, vermoedelijk in oktober 2014, samen met [slachtoffer 1] in Hilversum fietste toen drie jongens [slachtoffer 1] tegenhielden. Deze jongens waren [C] , [D] en verdachte. [slachtoffer 2] verklaart vervolgens dat hij zag dat [slachtoffer 1] tegen zijn been aan werd geschopt, dat verdachte in de zakken van [slachtoffer 1] voelde, zijn telefoon pakte en dat verdachte in ruil voor de telefoon geld van [slachtoffer 1] wilde hebben. Ook verklaart [slachtoffer 2] dat [C] zijn portemonnee met daarin ongeveer vijf euro afpakte. [15]
Op 3 april 2015 wordt [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris gehoord en verklaart hij onder meer het navolgende:
…”Ik was met [slachtoffer 1] en wat anderen aan het chillen bij iemand thuis. We fietsten naar huis, maar op de Bussumerstraat fietste ik nog alleen met [slachtoffer 1] .
… Toen kwam die groep de hoek om gelopen.
… We werden tegengehouden door die hele groep. Daar was [verdachte] bij.
… [slachtoffer 1] werd gelijk betast bij zijn zakken en er werden spullen van hem afgepakt. U vraagt mij wie ik uit die groep kende. [verdachte] sowieso en een jongen die [C] heet.
… U vraagt mij met hoeveel zij waren. Een man of zes, zeven, acht.
… [slachtoffer 1] werd getrapt door een van die andere jongens, niet zijnde [verdachte] , en zijn spullen werden afgepakt.
… [verdachte] en [C] . Zij pakten de spullen van [slachtoffer 1] af. Wat precies weet ik niet. Volgens mij geld. Van mij is ook vijf euro afgepakt. U vraagt mij wie dat heeft gedaan. [C] .
… U vraagt mij of er nog iets gebeurd is met de telefoon van [slachtoffer 1] . Hij was wel in handen van die jongens, maar hij is niet gestolen. [slachtoffer 1] kreeg zijn telefoon weer terug. U vraagt mij wie die telefoon in zijn handen heeft gehad. Iemand van die andere jongens.
…Ze pakten ons vast en ze voelden in onze zakken. U vraagt mij wie dat als eerste deed. Dat weet ik niet. [verdachte] en [C] deden dat allebei.
… [verdachte] was eerst bij [slachtoffer 1] bezig en toen bij mij. [C] voelde eerst aan mijn kleding.
… [slachtoffer 1] is getrapt…Dat was volgens mij nadat wij waren tegengehouden. …Het was een harde trap zei [slachtoffer 1] . Hij had er een bult van op zijn bovenbeen, die heb ik gezien. [slachtoffer 1] had er lang last van.
… [slachtoffer 1] heeft een trap gekregen, die bult en blauwe plek kwamen daardoor. Niet door voetbal.” [16]
[slachtoffer 1] verklaart op 20 april 2015 bij de rechter-commissaris, nadat hij onder ede is gesteld, onder meer het navolgende:
…”Ik kwam aan fietsen met twee vrienden en daar stonden vijf of zes jongens.
… Ik werd geschopt en geslagen door de jongens en toen zijn mijn zakken leeg gehaald. Er is geld uitgehaald en sigaretten. De telefoon werd later uit mijn broekzak gehaald. Dat was ongeveer twee minuten laten.
… [C] kwam erbij en die heeft mijn telefoon uit mijn zak gehaald. [verdachte] heb ik niet gezien, hij was er wel bij maar hij heeft niets gedaan.
…Hij kwam later erbij toen mijn telefoon was gestolen. Hij zei wel als grap” nou geef mij dan ook maar wat geld”. [17]
[D] verklaart op 3 april 2015 bij de rechter-commissaris, onder meer het navolgende:
…”Ik zag [slachtoffer 2] en liep naar hem toe. Ik wilde weer doorlopen. [M] vroeg volgens mij een sigaret aan [slachtoffer 1] . In plaats van een sigaret, pakte [M] toen het pakje.
… Toen werd een coinbag (munttasje) gestolen van [slachtoffer 2] .
… U vraagt mij of er één of twee pakjes sigaretten zijn afgepakt. Het zou kunnen dat het er twee zijn geweest.
… U vraagt mij of dat tasje door [C] werd afgepakt. Door [C] of door [verdachte] . Dat weet ik niet zeker meer. U vraagt mij of dat is terug gegeven. Misschien later. Dat weet ik niet meer. Ik weet nog dat [verdachte] en [C] vochtten om dat tasje en toen wegrenden. Eén van hen had dat tasje en de ander wilde het tasje ook.” [18]
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgenoemde verklaringen blijkt dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 een telefoon, geld, sigaretten en een portemonnee met geld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben weggenomen terwijl daarbij geweld gebruikt werd tegen hen. Zowel [D] als [slachtoffer 2] verklaren belastend over verdachte dat hij spullen afgepakt heeft. Ook verklaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat “ [C] ” spullen van [slachtoffer 1] heeft afgepakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is omdat diens verklaring steun vindt in de verklaringen van [D] en [slachtoffer 1] . Uit deze verklaringen afzonderlijk en in onderling samenhang gelezen valt immers af te leiden dat in ieder geval de telefoon van [slachtoffer 1] , sigaretten van [slachtoffer 1] en de portemonnee met daarin ongeveer vijf euro van [slachtoffer 2] weg is genomen. Daarbij hebben verdachte, “ [C] ” en anderen gebruik gemaakt van geweld. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn immers door hen tegengehouden en [slachtoffer 1] is vervolgens geslagen in zijn gezicht en getrapt/geschopt tegen zijn been. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren over een bult op het been van [slachtoffer 1] als gevolg van een trap. Het verweer van de raadsvrouw dat [slachtoffer 1] de bult op zijn been tijdens het voetballen heeft opgelopen, wordt daarmee verworpen.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [D] volgt dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij het wegnemen van goederen. Doordat verdachte tezamen met “ [C] ” en een ander goederen heeft weggenomen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terwijl er geweld werd gebruikt tijdens en voorafgaande aan het wegnemen, is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 22 augustus 2014 tot en met 22 september 2014 in Hilversum een iPhone heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze van een misdrijf afkomstig was.
Voor de bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar:
- het proces-verbaal van aanhouding [19] , inhoudende de inbeslagname van de iPhone;
- het proces-verbaal van bevindingen [20] , inhoudende onderzoek waaruit bleek dat de iPhone gestolen was;
- de aangifte namens [P] van diefstal van haar iPhone [21] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting [22] , inhoudende:
“Ik beken de heling. Ik heb de telefoon gekocht van [voornaam] . Zij heeft verteld dat de telefoon gestolen was.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 7 februari 2014 tot en met 29 september 2014 zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een simkaarthouder. Uit de bewijsmiddelen in het dossier en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting valt niet af te leiden dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de simkaarthouder in de door verdachte gebruikte zwarte iPhone van diefstal afkomstig was.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 6 ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 september 2014 te Hilversum, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 september 2014 te Hilversum wapens van categorie II onder 5, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad.
3.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 22 september 2014 te Hilversum een wapen categorie II, te weten meerdere stroomstootwapens van categorie II, heeft overgedragen aan ene [A] en aan [B] .
4.
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 te Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en sigaretten en een portemonnee met onder andere een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat, hij verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben tegengehouden en
- die [slachtoffer 1] tegen een been heeft/hebben geschopt/getrapt en in/tegen het gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en (vervolgens)
- in de zakken van die [slachtoffer 1] heeft gevoeld en
- (terwijl die [slachtoffer 2] getuige is van het bovenstaande) een portemonnee van die [slachtoffer 2] heeft (af)gepakt.
5.
hij in de periode van 22 augustus 2014 tot en met 22 september 2014 te Hilversum, een telefoon (Apple iPhone 4) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde telefoon wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank verbetert in de bewezenverklaring een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1:
Opzettelijk handelen met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Onder 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Onder 3:
Handelen is strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Onder 4:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te breiden of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, .
Onder 5:
Opzetheling.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft zij gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen en de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van 23 september 2015.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met het reeds ondergane voorarrest, het feit dat verdachte 6 maanden een elektronische enkelband heeft gehad en dat verdachte het afgelopen jaar goed aan zijn toekomst heeft gewerkt door te starten met een behandeling bij De Waag, het behalen van een diploma van zijn opleiding en het starten van een nieuwe opleiding. De raadsvrouw heeft betoogd dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest passend zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan hennephandel gedurende ongeveer 6 maanden. Dat de hennephandel met minderjarigen plaatsvond maakt dit feit des te kwalijker. Verdachte is medeverantwoordelijk voor de schadelijke effecten van het gebruik van verdovende middelen op de gezondheid van jongeren. Hij heeft dat gebruik mogelijk gemaakt en in stand gehouden en daarvan geprofiteerd.. Daarbij is van belang dat hennephandel ook leidt tot velerlei vormen van overlast en verwervingscriminaliteit. . Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van (een) stroomstootwapen(s), aan het opzettelijk helen van een telefoon en aan diefstal met geweld in vereniging gepleegd. Door dat laatste feit, een beroving, heeft hij de slachtoffers angst aangejaagd en onzeker gemaakt. Voor een dergelijk feit met licht geweld of verbale bedreiging alleen al wordt er als oriëntatiepunt voor straftoemeting door het Landelijk overleg vakinhoud strafrecht (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
6 maanden genoemd. Als strafverzwarende omstandigheid wordt meegewogen dat de diefstal met geweld in vereniging is gepleegd en dat sprake was van minderjarige slachtoffers.
Bij de strafoplegging is verder rekening gehouden met het reclasseringsadvies van
25 augustus 2015, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Hieruit blijkt dat toen verdachte zich aansloot bij een vriendenkring die zich bezighield met criminele activiteiten, het bergafwaarts met hem ging. Verdachte verwierf aanzien en status binnen de groep en gebruikte softdrugs. Uit het rapport komt ook naar voren dat de reclassering zich afvraagt in hoeverre er bij verdachte sprake is van inlevingsvermogen en/of “last van zijn geweten”. De reclassering ziet als positieve factoren dat verdachte geen contacten meer onderhoudt met zijn voormalige vriendengroep, dat hij gestopt is met het gebruik van middelen en dat zijn ouders hem steunen. Als straf adviseert de reclassering een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag.
Dit advies is mede gebaseerd op de conclusies van GZ-psycholoog M. de Bree in het rapport van 14 januari 2015. Hierin wordt geadviseerd een ambulante psychologische behandeling bij De Waag aan verdachte op te leggen, gericht op de ontwikkeling van diens individuele persoonlijkheid. Verdachte kan daardoor als persoon sterker worden, zodat de kans op recidive afneemt.
Naast de hiervoor genoemde rapporten heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 juli 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het overtreden van de Wet wapens en munitie. Ook wordt er rekening gehouden met hetgeen bepaald is in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden is. Daarvan zal een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk worden opgelegd teneinde het mogelijk te maken de eerder genoemde bijzondere voorwaardenop te leggen en opdat verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen wordt weerhouden
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis voort laten duren omdat niet is gebleken dat verdachte zich tijdens de huidige schorsing van de voorlopige hechtenis niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Het recidivegevaar is derhalve voldoende ingeperkt gebleven. Bovendien geven de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn huidige opleiding, daartoe aanleiding.

9.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op 9 mei 2014 voorwaardelijk opgelegde werkstraf ten uitvoer te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd de vordering af te wijzen omdat een tenuitvoerlegging van de werkstraf een te grote belasting voor verdachte op zou leveren gezien het feit dat hij een studie volgt, een bijbaan heeft en onder behandeling is bij De Waag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 9 mei 2014 voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 50 uren toe te wijzen.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 47, 57, 63, 91, 310, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26, 31 en 55 zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1, tweede cumulatief/alternatief en onder 6 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 eerste cumulatief/alternatief, onder 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte (zich) gedurende de proeftijd (van 2 jaar):
* op (dagen en tijdstippen) bij Reclassering Nederland, adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* onder behandeling zal blijven bij De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die De Waag aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zijn gedragsproblematiek;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk is;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.036544-14 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 9 mei 2014 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 50 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H. Vegter, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en mr. R.D. van Heffen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 14DRG14093, 14 zaaks dossiers.
2.ZD06, pagina 231 en verder,
3.ZD06, pagina 15 en 16.
4.ZD06, pagina 19 en 20.
5.ZD06, pagina 39.
6.ZD06, pagina 42.
7.ZD06, pagina 52.
8.ZD06, pagina 148.
9.ZD06, pagina 197.
10.ZD06, pagina 270.
11.ZD06, pagina 315.
12.ZD01, pagina 51.
13.ZD01, pagina’s 54 en 55.
14.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 september 2015.
15.ZD11, pagina 25.
16.Zie de verklaring van [slachtoffer 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 3 april 2015 RC nummers 14/4381 en 14/4378.
17.Zie de verklaring van [slachtoffer 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 april 2015, RC nummer 14/4381.
18.Zie de verklaring van [D] afgelegd bij de rechter-commissaris op 3 april 2015, RC nummers 14/4381 en 14/4378.
19.ZD03, pagina 6.
20.ZD03, pagina 10.
21.ZD03, pagina’s 11 en 12.
22.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 9 september 2015.