ECLI:NL:RBMNE:2015:7007

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
3683081 / LC EXPL 14-5684
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid luchtvaartmaatschappij voor vertraging bij aansluitende vlucht

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], compensatie van KLM voor een vertraging van ongeveer 24 uur bij aankomst in Rio de Janeiro, die het gevolg was van een gemiste aansluitende vlucht. De eisers hadden via EBookers een vlucht geboekt van Amsterdam naar Rio de Janeiro met een overstap in Rome, waarbij de eerste vlucht door KLM werd uitgevoerd. Door een vertraging van 1 uur en 51 minuten op de vlucht van Amsterdam naar Rome, misten zij hun aansluitende vlucht naar Rio de Janeiro. KLM weigerde compensatie te betalen, stellende dat er geen overeenkomst tussen hen en de eisers bestond en dat de vertraging niet onder de Verordening (EG) nr. 261/2004 viel. De kantonrechter oordeelde echter dat de Verordening van toepassing was, omdat de eisers een bevestigde boeking hadden voor de gehele reis en dat de vertraging bij de eerste vlucht de oorzaak was van het missen van de aansluitende vlucht. De rechter concludeerde dat KLM aansprakelijk was voor de compensatie van € 1.200,00 voor beide eisers, vermeerderd met wettelijke rente, en dat KLM in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 23 september 2015
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 3683081 / LC EXPL 14-5684 van

1.[eiser sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,2. [eiseres sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,eisers,

hierna te noemen [eisers] , dan wel [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
gemachtigde S.J.A. van Kooten, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen
de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde, hierna ook te noemen: KLM,
gemachtigden mrs. R.L.S.M. Pessers en M. Lustenhouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de producties staat tussen partijen het volgende vast:
2.1.1.
[eisers] heeft via EBookers bij de luchtvaartmaatschappij Alitalia een vlucht geboekt van Amsterdam via Rome naar Rio de Janeiro met volgend vluchtschema:
28 juli 2014: Amsterdam – Rome (FCO), Alitalia-vlucht AZ7715, uit te voeren door KLM, vertrek Amsterdam 17:40 uur, aankomst Rome 19:50 uur;
28 juli 2014: Rome – Rio de Janeiro (GIG) met Alitalia-vlucht AZ672, vertrek Rome 21:45 uur, aankomst Rio de Janeiro 29 juli 2014, 4:45 uur (lokale tijd).
In de bevestiging is bij de namen van [eisers] als reiziger 1 en 2 het nummer van het elektronische ticket vermeld, dat Alitalia aan elk van hen heeft ‘uitgegeven’. Voorts is bij ‘Rome’ vermeld
“Overstap 1”,alsmede dat
“vlucht 7715”door KLM wordt uitgevoerd en op de regel daaronder:
“Overstappen naar een ander toestel. Overstaptijd: 1 u en 55 min.”
2.1.2.
KLM heeft [eisers] op 28 juli 2014 met vlucht KL1607 van Amsterdam naar Rome vervoerd. Deze vlucht heeft bij vertrek uit Amsterdam een vertraging opgelopen en had bij aankomst te Rome een vertraging van 1 uur en 51 minuten.
2.1.3.
[eisers] heeft de vlucht Rome-Rio de Janeiro op 28 juli 2014 gemist. Hij is met een vertraging van ongeveer 24 uur in Rio de Janeiro gearriveerd.
2.1.4.
De gemachtigde van [eisers] heeft bij brieven van onder meer 24 oktober en 3 november 2014 van KLM compensatie van € 1.200,00 gevorderd. KLM heeft bij e-mail van 3 respectievelijk 4 november 2014 geweigerd dit bedrag te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van KLM tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Naast vermelde feiten legt [eisers] aan zijn vordering, voor zover relevant, het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nummer 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (de Verordening) heeft [eisers] recht op de gevorderde financiële compensatie van € 600,00 per passagier. Hij wijst daarbij op de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) aan de Verordening heeft gegeven in zijn arrest van 19 november 2009 in de gevoegde zaken van Sturgeon c.s. versus Condor en Bock c.s. versus Air France, nummers C-402/07 en C-432/07 (het Sturgeon-arrest), zijn arrest van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken TUI versus CAA en Nelson versus Lufthansa, nummers C-629/10 en C-581/10 (het TUI & Nelson-arrest) en zijn arrest van 26 februari 2013 in de zaak van Air France versus Folkerts, nummer C-11/11 (het Folkerts-arrest). Dit arrest heeft voldoende duidelijkheid over de uitleg van het gemeenschapsrecht op dit punt geschapen. Het betekent voor dit geval dat Rio de Janeiro de eindbestemming is van twee rechtstreeks aansluitende vluchten, waarbij ‘code-sharing’ geen argument kan opleveren om de rechten van passagiers te beperken. Het standpunt dat KLM onder verwijzing naar de door aangehaalde uitspraken voorstaat, leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. In die uitspraken worden begrippen uit hun context gehaald en wordt naar een resultaat toe gemotiveerd. Oordeelt de kantonrechter dat de reikwijdte van het Folkerts-arrest onvoldoende duidelijk is, dan dienen prejudiciële vragen aan het HvJ EU te worden voorgelegd.
3.3.
KLM heeft bestreden dat zij tot enige compensatie gehouden is. Daartoe heeft zij, kort gezegd, het volgende aangevoerd. [eisers] heeft via EBookers voor het vervoer naar Brazilië tickets geboekt bij Alitalia voor een vlucht Amsterdam-Rome en een vlucht Rome-Rio de Janeiro. Alitalia heeft zich contractueel verbonden voor het gehele vervoer naar Rio de Janeiro en de tickets onder haar eigen vluchtnummer verkocht. Tussen [eisers] en KLM is geen overeenkomst gesloten. Er is sprake van zogeheten code-share, inhoudend dat twee of meer luchtvaartmaatschappijen stoelen aanbieden onder het eigen vluchtnummer waarbij de vlucht wordt uitgevoerd door één van hen. KLM heeft van [eisers] of EBookers geen betaling ontvangen, wel heeft zij van Alitalia een vergoeding voor het vervoer van [eisers] van Amsterdam naar Rome ontvangen. Uit de boekingsbevestiging leidt KLM af dat de passagiers voor de gehele reis (heen en terug) één boekingsbevestiging hebben ontvangen, hetgeen niet hetzelfde is als een ticket in de zin van de Verordening. KLM heeft enkel de vlucht van Amsterdam naar Rome uitgevoerd en het traject van die vlucht vastgesteld. Rome was ook als eindbestemming vermeld op de bij de incheckbalie aangeboden instapkaart respectievelijk ticket. De betrokkenheid van KLM eindigde in Rome met het uitstappen van de passagiers en de afgifte van hun bagage; zij heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij de
“tweede vlucht”AZ672. Uit een en ander volgt dat geen sprake is van ‘rechtstreeks aansluitende vluchten’. Uit de Verordening, met name artikel 3 lid 5 en de artikelen 4, 5 en 6, haar totstandkomingsgeschiedenis en de op de Verordening gevormde jurisprudentie volgt dat zij slechts van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, dat de verplichtingen die uit haar artikelen 7, 8 en 9 voortvloeien bewust aan die luchtvaartmaatschappij zijn opgelegd, en dat zij niet van toepassing is op reizen. Een en ander, mede gezien de uitleg in het Emirates-arrest (HvJ EU 10 juli 2008, zaak C-173/07) van het begrip ‘vlucht’ in de Verordening, betekent dat Rome heeft te gelden als eindbestemming van vlucht KL1607. In de onderlinge verhouding tussen KLM en [eisers] is de Verordening dan ook slechts van toepassing voor wat betreft vlucht KL1607 Amsterdam-Rome. Nu deze minder dan drie uur vertraagd was, bestaat geen recht op compensatie. De definitie van het begrip ‘eindbestemming’ in de Verordening maakt dat niet anders en ook uit het Folkerts-arrest volgt niet een andere lijn. De problematiek in deze zaak was in het Folkerts-arrest niet aan de orde was en kan gezien het voorgaande ook niet aan de orde komen. Ter adstructie van haar standpunt heeft KLM verwezen naar uitspraken van de rechtbanken Amsterdam, Gelderland en Noord-Holland. Voor prejudiciële vragen bestaat geen aanleiding, nu ‘code-share’ niets te maken heeft met het begrip ‘eindbestemming’ en ook los staat van de vraag of sprake is van ‘rechtstreeks aansluitende vluchten’; het zegt slechts iets over contractuele verhoudingen.
3.4.
De kantonrechter zal op de nadere stellingen van partijen voor zoveel nodig hierna ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of KLM op grond van de Verordening gehouden is om aan [eisers] compensatie te betalen ter zake van een vertraging van circa 24 uur bij aankomst te Rio de Janeiro ten opzichte van de in het vluchtschema vermelde aankomsttijd, doordat [eisers] op 28 juli 2014 de Alitalia-vlucht AZ 672 (Rome-Rio de Janeiro) heeft gemist als gevolg van een vertraging van iets minder dan twee uur op de daaraan voorafgaande vlucht AZ7715/KL1607 op 28 juli 2014 van Amsterdam naar Rome, die KLM in ‘code-sharing’ tussen haar en Alitalia heeft uitgevoerd.
4.2.
De kantonrechter neemt het volgende als uitgangspunt.
4.2.1.
De Verordening houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Overwegende hetgeen volgt:
(…)
(7) Om de effectieve toepassing van deze verordening te waarborgen, dienen de bij de verordening gecreëerde verplichtingen te rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is de vlucht uit te voeren, met eigen dan wel inclusief of zonder bemanning geleaste vliegtuigen, of in enige andere vorm. (…)
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
(…)
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
b) ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’: een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met een passagier;
(…)
g) ‘boeking’: het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij (…);
h) ‘eindbestemming’: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; (…);
(…)
Artikel 3
Werkingssfeer
1. Deze verordening is van toepassing
a. a) op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;
(…)
2. Lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers
a. a) een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich – …- bij de incheckbalie melden,
(…)
5. Deze verordening is van toepassing op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2. Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier.
(…)
Artikel 6
Vertraging
1. Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs kan verwachten dat een vlucht een vertraging tot na de geplande vertrektijd oploopt, en wel
a. a) van twee uur of meer voor alle vluchten van 1500 km of minder
b) van drie of meer voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1500 km en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km, of
c) van vier uur of meer voor alle vluchten die niet onder a) of b) vallen,
wordt de passagiers door de luchtvaartmaatschappij die vlucht uitvoert, bijstand geboden als bedoeld in (…)
Artikel 7
Recht op compensatie
1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:
a. a) 250 EUR voor alle vluchten tot en met 1500 km;
b) 400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km;
c) 600 EUR voor alle niet onder a) en b) vallende vluchten.
Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen. (…)”
4.2.2.
In het Emirates-arrest, dat een zaak betrof waarin een reis
“heen en retour”was geboekt van Düsseldorf via Dubai naar Manilla, heeft het HvJ EU, mede gelet op het doel van de Verordening om een hoog niveau van bescherming van de passagier te waarborgen (r.o. 35), de omstandigheid dat één soort schade tijdens één en dezelfde vlucht meermaals kan optreden (r.o. 36) en het beginsel van gelijke behandeling (r.o. 39), overwogen dat het begrip ‘vlucht’ in de zin van de Verordening aldus dient te worden uitgelegd (r.o. 40),
“dat deze in wezen bestaat in een luchtvervoershandeling – en dus in zeker zin een ‘onderdeel’ van dit vervoer vormt, die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt.”Daaraan heeft het HvJ EU toegevoegd (r.o. 41), dat het begrip ‘reis’ daarentegen samenhangt met de persoon van de passagier, die zijn bestemming kiest en zich met gebruikmaking van
“de door de luchtvaartmaatschappijen uitgevoerde vluchten daarnaar toe begeeft.”(r.o. 41).
4.2.3.
In het Sturgeon-arrest heeft het HvJ EU over het begrip ‘vertraging’ onder verwijzing naar de uitleg van het begrip ‘vlucht’ in het Emirates-arrest onder meer overwogen dat een vlucht in de zin van artikel 6 Verordening ‘vertraagd’ is,
“indien zij volgens de oorspronkelijke planning wordt uitgevoerd en de daadwerkelijke vertrektijd later valt dan de geplande vertrektijd.”(r.o. 32). In verband met de compensatie als bedoeld in artikel 7 Verordening heeft het Hof overwogen (r.o. 61), dat passagiers van vertraagde vluchten daarop aanspraak kunnen maken,
“wanneer zij door dergelijke vluchten drie of meer uren tijd verliezen, dat wil zeggen wanneer zij hun eindbestemming drie of meer uren na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken.”
4.2.4.
Het HvJ EU heeft met het Nelson-arrest zijn uitspraak in het Sturgeon-arrest bevestigd, zulks onder aanhaling van het gelijkheidsbeginsel (r.o. 33) en de omstandigheid dat passagiers van een vertraagde vlucht en passagiers van een geannuleerde vlucht, zoals al in het Sturgeon-arrest overwogen, vergelijkbare ongemakken ondervinden, “
te weten drie uur of meer tijdverlies vergeleken met de oorspronkelijke planning van hun vlucht.”(r.o. 34). Daarop heeft het HvJ EU onmiddellijk laten volgen dat
“de passagiers van beide categorieën”dan bovendien niet langer hun verplaatsing naar believen kunnen organiseren en zij dus niet kunnen ontkomen aan het tijdverlies dat met de nieuwe situatie gepaard gaat, daar zij op dat vlak geen manoeuvreerruimte hebben (r.o. 35). Vervolgens heeft het HvJ EU onder aanhaling van het doel van de Verordening (verhoging van de bescherming van alle luchtreizigers), waaruit volgt dat een ongelijke behandeling van passagiers met vluchten met een vertraging van drie uur of meer niet legitiem gerechtvaardigd is (r.o. 37), overwogen en voor recht verklaard dat de artikelen 5 tot en met 7 van de Verordening aldus moeten worden uitgelegd,
“dat passagiers van een vertraagde vlucht krachtens deze verordening recht op compensatie hebben wanneer zij wegens deze vlucht drie uur tijdverlies of meer lijden, dat wil zeggen wanneer zij drie uur na de door de luchtvervoerder oorspronkelijk geplande aankomsttijd of later hun eindbestemming bereiken,”tenzij – kort gezegd – sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van de Verordening (r.o. 38 tot en met 40). Wat betreft de geldigheid van de artikelen 5 tot en met 7 Verordening in het licht van het Verdrag van Montreal (VvM) heeft het HvJ EU voorts onder meer overwogen dat niet noodzakelijkerwijs een causaal verband bestaat tussen de feitelijk opgelopen vertraging en het tijdverlies op basis waarvan kan worden bepaald of recht op compensatie krachtens de Verordening bestaat en zo ja, de hoogte daarvan (r.o. 53).
“De door [de Verordening] opgelegde bijzondere compensatieplicht ontstaat immers niet wanneer daadwerkelijk vertraging wordt opgelopen, maar alleen wanneer daadwerkelijk opgelopen vertraging leidt tot tijdverlies van drie uur of meer ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd.”(r.o. 54).
4.2.5.
Het Folkerts-arrest betrof een vlucht van Bremen naar Asunción via Parijs en Sao Paulo, waarbij de passagier met een vertraging van circa 11 uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd in Asunción aankwam doordat zij als gevolg van een vertraging van minder dan drie uur bij vertrek uit Bremen de aansluitende vlucht van Parijs naar Sao Paulo en vervolgens ook de aanvankelijk geplande aansluiting van Sao Paulo naar Asunción had gemist. Het HvJ EU heeft onder andere overwogen dat de Verordening tot doel heeft minimumrechten toe te kennen aan passagiers in drie verschillende situaties, waaronder vertraging, en dat zij in sommige situaties enkel verwijst naar de vertraging van een vlucht ten opzichte van de geplande vertrektijd, zoals in artikel 6, en in andere situaties doelt op het geval waarin de vluchtvertraging wordt vastgesteld bij aankomst op de eindbestemming (r.o. 26 t/m 30). Uit zijn oordeel in het Sturgeon- en het Nelson-arrest over de wijze waarop in het kader van de toepassing van artikel 7 Verordening een vertraging moet worden beoordeeld, en de definitie van het begrip ‘eindbestemming’ in de Verordening (r.o. 33, 34), volgt volgens het HvJ EU,
“dat voor de toepassing van de in artikel 7 (…) voorziene forfaitaire compensatie in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, waaronder wordt verstaan de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen.”(r.o. 35). Voor een aanspraak op de vergoeding krachtens artikel 7 hoeft derhalve niet te zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 Verordening (r.o. 37), wat meebrengt dat
“de omstandigheid dat een vlucht zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding geen vertraging ten opzichte van de geplande vertrektijd heeft opgelopen die de in artikel 6 (…) vastgestelde drempels overschrijdt, de verplichting van de luchtvaartmaatschappij onverlet [laat] om compensatie te betalen aan passagiers van een dergelijke vlucht wanneer deze bij aankomst op de eindbestemming een vertraging heeft opgelopen van drie uur of meer.”(r.o. 38). Het vervolgt dan dat een oplossing in tegengestelde zin een ongerechtvaardigd verschil in behandeling zou opleveren,
“aangezien dit erop neer zou komen dat passagiers van vluchten die bij aankomst op hun eindbestemming een vertraging hebben opgelopen van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, anders worden behandeld naargelang de vertraging van hun vlucht ten opzichte van de geplande vertrektijd al dan niet de in artikel 6 [Verordening] vastgestelde drempels heeft overschreden, hoewel zij hetzelfde, uit een onomkeerbaar tijdverlies voortvloeiend ongemak ondervinden.”(r.o. 39). Na enkele overwegingen over financiële gevolgen van de betaling van de forfaitaire vergoeding voor de luchtvervoerders in het licht van enerzijds het beginsel van evenredigheid en anderzijds de mogelijkheden om die gevolgen te beperken, alsmede het belang van de doelstelling van bescherming van consumenten, onder wie luchtreizigers, heeft het HvJ EU in antwoord op de desbetreffende hem voorgelegde vraag beslist dat artikel 7 Verordening aldus moet worden uitgelegd,
“dat op basis van dit artikel compensatie is verschuldigd aan de passagier van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen die bij vertrek een vertraging heeft opgelopen die de in artikel 6 van die verordening neergelegde drempels niet overschrijdt, maar zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, aangezien deze compensatie niet afhankelijk is van het bestaan van een vertraging bij vertrek en dus evenmin van de vraag of de voorwaarden van voornoemd artikel 6 van die verordening vervuld zijn.”(r.o. 47).
4.3.
In het licht van de Verordening en de uitleg daarvan door het HvJ EU, zoals hiervoor overwogen, stelt de kantonechter vast dat de Verordening op grond van artikel 3, lid 1, sub a, van toepassing is. [eisers] is immers in overeenstemming met de boeking met een vlucht vanuit Nederland vertrokken, namelijk de eerste vlucht van Amsterdam naar Rome. Nu aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de boekingsbevestiging ook het nummer van het aan elk van hen ‘uitgegeven’ elektronisch ticket is verstrekt, betreft het hier gelet op artikel 2, sub g, Verordening een door Alitalia voor de vluchten AZ7715 en AZ 672 geaccepteerde boeking, welke voor zover betreffend laatstgenoemde vlucht die in ‘code share’ met KLM tevens als vlucht KL1607 werd uitgevoerd, eveneens een door KLM voor die vlucht geaccepteerde boeking is.
4.4.
Voorts leiden de Verordening en de uitleg daarvan door het HvJ EU de kantonrechter tot het oordeel, anders dan KLM heeft betoogd, dat de vlucht Rome-Rio de Janeiro een rechtstreeks aansluitende vlucht op de vlucht Amsterdam-Rome is en dat niet Rome, maar Rio de Janeiro als eindbestemming moet worden aangemerkt. De via EBookers tot stand gekomen overeenkomst tussen [eisers] en Alitalia betreft het vervoer door de lucht van Amsterdam naar Rio de Janeiro op 28/29 juli 2014. Bij die overeenkomst heeft Alitalia zich tegenover [eisers] verbonden om dat vervoer op de heenreis uit te voeren volgens het door haar daartoe vastgestelde traject en planning van Amsterdam via Rome naar Rio de Janeiro met twee vluchten, waarbij de eerste vlucht (Amsterdam-Rome) namens haar zou worden uitgevoerd door KLM en de tweede (Rome-Rio de Janeiro) door haarzelf. De bestemming van de tweede en tevens laatste vlucht van de heenreis is derhalve Rio de Janeiro. In de boekingsbevestiging wordt Rome ook als
“Overstap 1”aangemerkt met daarbij de vermelding
“Overstappen naar een ander toestel”en dat de overstaptijd in Rome
“1 u 55 min”bedraagt. Daaruit volgt in het licht van vermelde jurisprudentie van het HvJ EU dat vlucht AZ672 van Rome naar Rio de Janeiro een rechtstreeks aansluitende vlucht is op de daaraan voorafgaande vlucht AZ7715/KL1607 Amsterdam-Rome en dat Rio de Janeiro de eindbestemming van die – in dezen enige, derhalve tevens laatste – aansluitende vlucht is.
4.5.
Uit het Sturgeon-, het Nelson- en het Folkerts-arrest in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat voor het ontstaan van een aanspraak op grond van artikel 7 Verordening niet is vereist dat bij vertrek van de eerste vlucht een vertraging ten opzichte van de geplande vertrektijd is opgetreden die meer bedraagt dan de vertraging die volgens artikel 6 Verordening al naargelang de lengte van de vlucht ten minste moet zijn opgetreden; van belang is
“enkel”de vertraging die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijke geplande aankomsttijd op de eindbestemming. Die arresten maken duidelijk dat die
“bijzondere”compensatieplicht
“alleen”ontstaat wanneer daadwerkelijk opgelopen vertraging resulteert in een tijdverlies van drie uur of meer bij aankomst op de eindbestemming ten opzichte van de voor die bestemming oorspronkelijk geplande aankomsttijd. Deze jurisprudentie van het HvJ EU is ook verwerkt in het voorstel van de Europese Commissie van 13 maart 2013 tot wijziging van de Verordening en de toelichting daarop (COM/2013/0130 final). De daarin voorgestelde regeling ten aanzien van het recht op compensatie in het geval sprake is van vertraging op de eindbestemming als gevolg van het missen van een aansluitende vlucht, is in essentie gelijk aan het recht zoals dit thans op grond van de Verordening en de daarop gevormde jurisprudentie van het HvJ EU voor een dergelijke situatie geldt. Ten aanzien van zo’n situatie wordt onder 3.3.1.1. met betrekking tot “
Gemiste aansluitende vlucht” in de toelichting vermeld dat in het voorstel wordt “
bevestigd” dat passagiers die een aansluitende vlucht missen omdat hun vorige vlucht vertraging had, in bepaalde omstandigheden (wanneer de vertraging op de eindbestemming een bepaalde drempel overschrijdt, aldus de artikelen 6bis lid 2 in samenhang met artikel 6 lid 2 van vermeld voorstel tot wijziging van de Verordening) recht hebben “
op compensatie (die moet worden verstrekt door de luchtvaartmaatschappij die de vertraagde vlucht exploiteert, omdat zij aan de basis lag van de vertraging).” Het recht op compensatie bestaat volgens de toelichting alleen als de vluchten deel uitmaken van één vervoerscontract,
“omdat in dat geval de betrokken luchtvaartmaatschappijen zich ertoe verbonden hebben de aansluiting tussen de vluchten te verzorgen en dus weet hebben van deze aansluiting.”
Anders dan KLM onder verwijzing naar het Folkerts-arrest en jurisprudentie van de rechtbanken Amsterdam, Gelderland en Noord-Holland heeft aangevoerd, daargelaten dat het hier geen vaste jurisprudentie betreft, is voor beantwoording van de vraag of [eisers] aanspraak heeft op de in artikel 7 Verordening voorziene compensatie derhalve niet relevant dat KLM geen contractspartij van [eisers] was en geen betrokkenheid bij de vlucht Rome-Rio de Janeiro had. De Verordening legt de verplichting tot compensatie op de
“luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”, en die hoeft - blijkens de definitie in artikel 2 sub b Verordening - geen rechtstreekse contractuele relatie met de passagier te hebben. Het is ook die luchtvaartmaatschappij die de overmachtsgronden kan aanvoeren van artikel 5 lid 3 Verordening, en dus niet de luchtvaartmaatschappij die ten aanzien van een deel van het traject ‘enkel’ de contractspartij is van de passagier (Alitalia). Een andere uitleg van de Verordening zou ook leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel bij passagiers die zich in dezelfde situatie bevinden, namelijk passagiers die aansluitende vluchten hebben die onderdeel uitmaken van één ’boeking’ en feitelijk uitgevoerd worden door
dezelfdeluchtvaartmaatschappij, en passagiers die aansluitende vluchten hebben die onderdeel uitmaken van één ‘boeking’ en feitelijk uitgevoerd worden door
verschillendeluchtvaartmaatschappijen. De passagier is immers niet degene die beslist of de vluchten binnen één en dezelfde boeking wel of niet via ‘code-sharing’ worden uitgevoerd. Waar de Verordening beoogt een hoog beschermingsniveau voor de passagier te realiseren en ook in geval van vertraging
“minimumrechten”aan de passagier toekent (Folkerts-arrest, r.o. 26), mag ‘code sharing’, ook al vergroot zij de flexibiliteit en maakt zij een betere dienstverlening mogelijk (zie Verordening (EG) nr. 2111/2005, overweging 14) niet ertoe leiden dat die minimumrechten worden aangetast. Derhalve is niet relevant dat KLM vlucht AZ7715 in ‘code sharing’ onder haar eigen vluchtnummer KL1607 heeft uitgevoerd, noch dat deze vlucht bij vertrek uit Amsterdam en aankomst in Rome een vertraging van minder dan drie uur had. Beslissend is of [eisers] als passagier van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen als gevolg van een vertraging bij vertrek van de eerste of een eerdere daaraan voorafgaande vlucht (“
luchtvervoershandelingen”; zie het Emirates-arrest) op een of meer deeltrajecten als onderdelen van dezelfde boeking met een vertraging van meer dan drie uur ten opzichte van de geplande aankomsttijd is aangekomen op zijn eindbestemming Rio de Janeiro, zijnde de bestemming van de laatste vlucht die hij heeft genomen. Omdat de oorzaak van de vertraagde aankomst op de eindbestemming (Rio de Janeiro) was gelegen in de door KLM uitgevoerde ‘luchtvervoershandeling’, is zij (en niet Alitalia) aansprakelijk voor de compensatie op de voet van artikel 7 van de Verordening.
4.6.
Het voorgaande is in overeenstemming met jurisprudentie in andere EU-lidstaten, die een uitsluitend op artikel 7 Verordening gebaseerde vordering tot compensatie betreft en welke jurisprudentie dateert van
nahet Folkerts-arrest.
4.6.1.
In een zaak betreffende een vlucht van Berlijn (Tegel) via Madrid naar San José (Costa Rica), waarbij de vlucht Berlijn-Madrid vertrok met een vertraging van anderhalf uur met als gevolg dat de passagiers niet meer op de vlucht Madrid-San José meekonden (de instapprocedure was al beëindigd toen zij zich bij de ‘gate’ meldden) en eerst een dag later dan gepland in San José aankwamen, heeft het Duitse Bundesgerichtshof (BGH) in zijn beslissing van 7 mei 2013 (X ZR 127/11, http://juris.bundesgerichtshof.de/cgi-bin/rechtsprechung/document.py?Gericht=bgh&Art=en&Datum=Aktuell&nr=64558&linked=urt&Blank=1&file=dokument.pdf) de vlucht Berlijn-Madrid als
“Zubringerflug”(‘feeder’-vlucht) en de vlucht Madrid-San José als aansluitende vlucht (
“Anschlussflug”) aangemerkt, en San José als eindbestemming (
“der letzte Zielort oder (gleichbedeutend) das Endziel”) of
“letzte Zielort”, r.o. 6, 9, 11, 12). Onder aanhaling van het Sturgeon-, het Nelson- en het Folkerts-arrest oordeelde het BGH vervolgens dat voldoende is dat de vertraagde vlucht uit Berlijn de oorzaak ervan is (
“dafür ursächlich ist”) dat de passagiers hun aansluitende vlucht van Madrid naar San José niet meer konden halen en zij bijgevolg hun eindbestemming met een vertraging van een dag hebben bereikt (r.o. 9). Het BGH overwoog voorts dat passagiers wier vlucht in een EU-lidstaat begint en daar met vertraging vertrekt, aanspraak op de in artikel 7 Verordening bedoelde compensatie hebben indien dat vertraagde vertrek tot gevolg heeft dat de eindbestemming met een vertraging van ten minste drie uur wordt bereikt, waarbij niet relevant is of de aansluitende vlucht op zichzelf binnen de werkingssfeer van de Verordening valt of zelf zonder vertraging is uitgevoerd (r.o.13).
4.6.2.
Het BGH oordeelde op gelijke wijze in zijn beslissing van 17 september 2013 (X ZR -123/10; http://juris.bundesgerichtshof.de/cgi-bin/rechtsprechung/document.py?Gericht=bgh&Art=en&sid=3c31951be3a6db6e17ab5b1a1ad7e86f&nr=65659&pos=0&anz=2 ) Het betrof een boeking van een vlucht van Miami via Madrid naar Düsseldorf, die volgens het vluchtschema op 17 juli 2009 uit Miami zou vertrekken en op 18 juli 2009 om 7.45 uur in Madrid zou aankomen, waar de vervolgvlucht om 8.50 uur zou vertrekken en om 11.20 uur in Düsseldorf zou aankomen. Als gevolg van een vertraging van 1 uur en 20 minuten bij het vertrek in Miami kwam de vlucht om 8.40 uur in Madrid aan, waardoor de passagiers zich niet meer op tijd bij de gate voor de vervolgvlucht (
“Weiterflug”) konden vervoegen. De passagiers zijn met een andere vlucht om 19.00 uur in Düsseldorf aangekomen. Onder verwijzing naar zijn hiervoor aangehaalde beslissing die het in vervolg op het Sturgeon-, het Nelson- en het Folkerts-arrest heeft gewezen, bevestigde het BGH dat de passagier van een vertraagde vlucht die binnen het toepassingsbereik van de Verordening valt, aanspraak heeft op de in artikel 7 Verordening bedoelde compensatie voor zover de passagier zijn eindbestemming als gevolg van de vluchtvertraging met een vertraging van ten minste drie uur bereikt, ook wanneer de vertraagde aankomst op de eindbestemming zijn oorzaak vindt in het feit dat een op zichzelf niet vertraagde aansluitende vlucht wordt gemist (r.o. 7).
4.6.3.
In Oostenrijk wordt op gelijke wijze geoordeeld als door het BGH in Duitsland, zo blijkt uit een beslissing van het Handelsgericht te Wenen (HG) van 18 maart 2015 in hoogste instantie (
“Die Revision ist jedenfalls unzulässig.”, zaaknummer 1 R 153/14t, RRa [i.e. ReiseRecht aktuell], 4/2015, p. 206). Het betrof een vlucht van Wenen via Toronto naar Philadelphia, waarbij de vlucht bij vertrek vanuit Wenen een zodanige vertraging had opgelopen dat de eindbestemming Philadelphia met vertraging van meer dan vier uur ten opzichte van de geplande aankomsttijd werd bereikt. Anders dan de luchtvaartmaatschappij had betoogd, besliste het HG dat niet Toronto, maar Philadelphia de eindbestemming was. Voorts oordeelde het HG onder verwijzing naar voormelde beslissing van het BGH van 17 september 2013, dat de vertraging van de vlucht die werd uitgevoerd door de aansprakelijk gestelde luchtvaartmaatschappij in ieder geval dan voor de vertraagde aankomst op de eindbestemming
“kausal”is, wanneer passagiers dientengevolge een aansluitende vlucht missen. Alleen de werkelijke vertraging op de eindbestemming (
“Zielflughafen Philadelphia”), aldus het HG resumerend, is maatgevend, ongeacht welke luchtvaartmaatschappij de gemiste aansluitende vlucht heeft uitgevoerd.
4.7.
Voor de beoordeling van de vordering van [eisers] leidt hetgeen hiervoor is overwogen tot het volgende. [eisers] is in Rio de Janeiro aangekomen met een vertraging van ongeveer 24 uur ten opzichte van de volgens het vluchtschema geplande aankomsttijd. Deze vertraging vindt haar oorzaak in de vertraging van iets minder dan twee uur die bij vertrek van de daaraan voorafgaande, door KLM uitgevoerde vlucht AZ7715/ KL1607 op 28 juli 2014 is opgetreden als gevolg waarvan [eisers] in Rome de aansluitende Alitalia-vlucht AZ 672 (Rome-Rio de Janeiro) heeft gemist. De slotsom is dan dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] terecht aanspraak maken op de vergoeding van € 600,00 voor elk van hen. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 Verordening. KLM heeft weliswaar gesteld dat de vertraging bij vertrek van haar vlucht het gevolg was van zeer slechte weersomstandigheden op de luchthaven Amsterdam (conclusie van antwoord, paragraaf 1.3), maar zij heeft daaraan niet de (juridische) consequentie verbonden dat zij als gevolg daarvan op de voet van vermelde bepaling niet gehouden is de compensatie als bedoeld in artikel 7 Verordening te voldoen. De vordering van [eisers] tot betaling van
€ 1.200,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
[eisers] heeft voorts de wettelijke rente over dit bedrag gevorderd.
KLM heeft daartegen het volgende aangevoerd. Van een bij overeenkomst of andere rechtshandeling gestelde termijn is geen sprake, zodat artikel 6:83 sub a BW toepassing mist. De verbintenis vloeit niet voort uit onrechtmatige daad en gelet op het Nelson-arrest (r.o. 55, 56) strekt zij evenmin tot vergoeding van schade als bedoeld in de zin van artikel 6:74 lid 1 BW. De grondslag van de vordering is immers niet gelegen in een tekortkoming in de zin van genoemde bepaling, zodat artikel 6:83 sub b BW eveneens toepassing mist. Daarbij komt dat compensatie volgens het HvJ EU geen forfaitair berekende vorm van schade is, daar zulks in strijd zou komen met het exclusieve karakter van het VvM (artikel 29 VvM), aldus KLM.
4.8.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter strekt de vordering van [eisers] tot voldoening van een verbintenis die rechtstreeks en onmiddellijk uit de Verordening voortvloeit, te weten betaling door KLM van een geldsom bestaande in de in artikel 7 Verordening voorziene gefixeerde compensatie. Het HvJ EU kwalificeert haar als een
“forfaitaire compensatie”(Folkerts-arrest, r.o. 35, 37) en het betreft een
“bijzondere compensatieplicht”, die ontstaat wanneer daadwerkelijk opgelopen vertraging leidt tot verlies van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd (Nelson-arrest, r.o. 54). Zij ziet op vrijwel identieke schade die optreedt in een fase die voorafgaat aan de periode waarin de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk is voor vertraging in het luchtvervoer van passagiers in de zin artikel 19 VvM (HvJ EU 10 januari 2006 inzake IATA en ELFAA vs. Department for Transportation, zaak C-344/04, r.o. 43 t/m 46). Zij behoort tot de gestandaardiseerde, automatisch uit te voeren maatregelen waarin de Verordening voorziet (HvJ EU 22 december 2008 inzake Wallentin-Hermann vs. Alitalia, zaak C-549/07, r.o. 32) en is onafhankelijk van het recht op vergoeding van – individuele – schade in het kader van artikel 19 VvM, welke vorderingen elk onder een eigen regelgevingskader vallen (HvJ EU 9 juli 2009 inzake Rehder vs. Air Baltic, zaak C-204/08, r.o. 27). De passagier wiens vlucht een langdurige vertraging (drie uur of meer) heeft opgelopen, heeft behoudens buitengewone omstandigheden aanspraak op de vergoeding als bedoeld in artikel 7 Verordening ter zake van vermelde identieke schade bestaande
inhet geleden tijdsverlies (Sturgeon-arrest, r.o. 51, 52, ). Dit tijdverlies kan niet worden aangemerkt als ‘schade voortvloeiend uit vertraging’ in de zin van artikel 19 VvM en valt daarom buiten de werkingssfeer van artikel 29 VvM. De bij de Verordening opgelegde compensatieplicht is dan ook verenigbaar met artikel 29 VvM (Nelson-arrest, r.o. 49, 55, 56; zo ook: HvJ EU 22 november 2012 inzake Moré vs. KLM, zaak C-139/11, r.o. 28:
“De in de artikelen 5 en 7 [Verordening] bedoelde compensatieregel valt immers buiten de werkingssfeer van het Verdrag van Warschau en het [VvM](…).”(r.o. 28). De kantonrechter is derhalve, anders dan KLM heeft betoogd, van oordeel dat de verbintenis van KLM tot betaling van deze forfaitaire compensatie niet wordt getroffen door de exclusieve werking van het VvM.
4.8.2.
Voor de beoordeling van de vraag of [eisers] aanspraak kan maken op wettelijke rente indien KLM die verbintenis niet nakomt, is van belang dat de Verordening geen bepaling bevat betreffende het moment waarop die verbintenis opeisbaar wordt, respectievelijk het tijdstip waarop de luchtvaartmaatschappij in de nakoming daarvan tekort schiet en daarmee in verzuim is. Uit het Nelson-arrest (zie 4.2.4) is duidelijk dat deze verbintenis van KLM ontstaat zodra daadwerkelijk opgelopen vertraging leidt tot verlies van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd.
4.8.3.
In hun stellingen gaan partijen – terecht – ervan uit dat de beoordeling of en zo ja, wanneer sprake is van verzuim, dient te geschieden naar het nationale Nederlandse recht. Aan de verbintenis tot betaling van de compensatie is – ook door het HvJ EU – geen tijd of termijn voor de nakoming verbonden. Evenmin is zij blijvend onmogelijk. Dit betekent dat nakoming van die verbintenis terstond op het moment van haar ontstaan kan worden gevorderd (artikel 6:38 BW). In reactie op de sommatie van de gemachtigde van [eisers] van 24 oktober 2014 om binnen 14 dagen daarna aan die verbintenis te voldoen bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op onder meer de wettelijke rente, heeft KLM op 3 november 2014 geantwoord dat zij deze niet zal nakomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:83, aanhef en onder c., BW is KLM derhalve met de nakoming van voormelde verbintenis reeds vanaf dat moment in verzuim. Artikel 6:74, leden 1 en 2, BW legt dan aan KLM als schuldenaar de verplichting op om de schade te vergoeden die [eisers] als schuldeiser als gevolg van die tekortkoming lijdt. Anders dan KLM lijkt te betogen, is daartoe gelet op de plaatsing van de artikelen 6:74 en 6:82 en 83 in afdeling 9 van Boek 6 BW die de gevolgen van het niet nakomen van
“een”verbintenis regelt, niet vereist dat die verbintenis voortvloeit uit een overeenkomst tussen haar en [eisers] Nu het hier gaat om een verbintenis tot betaling van een geldsom, die rechtstreeks en onmiddellijk voortvloeit uit de Verordening zoals uitgelegd door het HvJ EU, brengt artikel 6:119 lid 1 BW vervolgens mee dat KLM de wettelijke rente over de gefixeerde compensatie dient te voldoen over de periode dat zij met de nakoming daarvan in verzuim is, derhalve vanaf 4 november 2014. Het verweer van KLM wordt derhalve verworpen en de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als na te melden.
4.9.
[eisers] heeft voorts buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering tot voldoening van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet gesteld of gebleken is dat door of namens [eisers] meer werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van betaling buiten rechte dan het verzenden van een enkele, herhaalde sommatie annex ingebrekestelling, noch dat het kosten betreft die niet aangemerkt dienen te worden als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.10.
KLM zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt KLM om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt KLM in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
 € 98,36 voor kosten exploot
 € 300,00 voor salaris gemachtigde
 € 221,00 voor griffierecht,
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015.