ECLI:NL:RBMNE:2015:7006

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
16/660155-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door spookrijden onder invloed van alcohol

Op 24 september 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Amsterdam, die op 14 december 2013 een dodelijk verkeersongeluk heeft veroorzaakt op de A27 bij Laren. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een rijontzegging van twee jaar. De verdachte reed 's nachts in de verkeerde richting op de snelweg, over een afstand van 3500 meter, en kwam frontaal in botsing met een voertuig dat in de juiste richting reed. De bestuurder van dat voertuig, een 27-jarige man, overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte onder invloed van alcohol was, maar oordeelde dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld door niet op te merken dat hij spookrijdend op de snelweg reed. De verdachte had voorafgaand aan het ongeval alcohol gedronken, maar de rechtbank kon niet bewijzen dat zijn bloedalcoholgehalte boven de strafbare hoeveelheid was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het rijden onder invloed, maar oordeelde dat zijn gedrag leidde tot het dodelijke ongeval, wat hem zwaar werd aangerekend. De rechtbank benadrukte de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder zijn moeder, verloofde en twee jonge kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/660155-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 september 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] ,
[adres] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015 en 10 september 2015. De verdachte is niet verschenen. Hij heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mrs. J.A. van den Bosch en A.H.J. Saes, beiden advocaat te Amsterdam, die hebben verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwen naar voren hebben gebracht.
  • 2.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: op 14 december 2013 als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval heeft veroorzaakt door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, na voorafgaand alcoholgebruik, door zogenaamd spookrijden op de A27 ter hoogte van de gemeente Laren, waardoor hij in botsing is gekomen met een tegemoetkomende personenauto ten gevolge waarvan de bestuurder van die tegemoetkomende personenauto, [slachtoffer] , werd gedood;
Feit 1 subsidiair: op 14 december 2013 als bestuurder van een motorrijtuig op de A27 ter hoogte van de gemeente Laren heeft gereden als spookrijder waardoor hij in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging van verdachte een gevaar op de weg werd veroorzaakt;
Feit 2: op 14 december 2013 als bestuurder van een voertuig (personenauto) heeft gereden
na zodanig gebruik van alcohol dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij onderzoek 0,95 milligram bleek te zijn.
  • 3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
  • 4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Hij stelt zich op het standpunt dat het verkeersongeval ten gevolge waarvan slachtoffer [slachtoffer] is komen te overlijden, is te wijten aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van de verdachte. Hij baseert zijn standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen
4.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1 primair en subsidiair
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen. Getuigen hebben ontlastend voor de verdachte verklaard. Volgens de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] was de hen tegemoetkomende auto waarin de spookrijder reed klein en donker van kleur. Deze beschrijving komt niet overeen met de auto van de verdachte, maar wel met die van het slachtoffer. De verkeersongevallenanalyse van de politie (VOA) en de reconstructie van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) wijzen verdachte aan als de spookrijder. Reconstructies worden echter altijd achteraf gemaakt, zodat de vraag is in hoeverre deze betrouwbaar zijn. Er moet daarom meer waarde worden gehecht aan de getuigenverklaringen die in een vroeg stadium zijn afgelegd. De verdediging verzoekt de verdachte daarom vrij te spreken van feit 1 primair en subsidiair.
Strafverzwarende omstandigheden
Om redenen als hierna toegelicht onder feit 2 verzoekt de verdediging de verdachte subsidiair vrij te spreken van de strafverzwarende omstandigheid ‘na voorafgaand gebruik van alcohol’/ ‘onder invloed van alcoholhoudende drank’.
De verdediging verzoekt de verdachte subsidiair ook van de strafverzwarende omstandigheid ‘roekeloos rijgedrag’ vrij te spreken. Het rijgedrag van de verdachte kan - in geval van spookrijden - niet worden aangemerkt als roekeloos. De feiten van deze zaak vallen niet onder de uitzonderingsgevallen waarvoor de Hoge Raad roekeloosheid reserveert, aldus de verdediging.
Feit 2
Ten slotte verzoekt de verdediging de verdachte vrij te spreken van feit 2. De resultaten van het bloedonderzoek kunnen niet tot het bewijs worden gebruikt omdat fouten zijn gemaakt bij de bloedafname en geen sprake is van een bloedonderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De verdediging heeft daartoe -kort gezegd- het volgende aangevoerd.
De eerste fout bij de afname betreft het feit dat jegens de verdachte op dat moment nog geen verdenking bestond van overtreding van artikel 8 van de WVW. Bij iemand die nog geen verdachte is mag zonder diens toestemming geen bloed worden afgenomen. Dit levert een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en moet tot bewijsuitsluiting leiden.
Nu de verdachte op het moment van de bloedafname bovendien buiten bewustzijn was en niet in staat om zijn wil kenbaar te maken, had het bloed op grond van artikel 163, 9
elid, WVW alleen met toestemming van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie afgenomen mogen worden. Ook dit is niet gebeurd. De beslissing is door een verbalisant genomen, die daarbij de officier van justitie noch de hulpofficier van justitie heeft geraadpleegd. De latere ongedateerde toestemming van de verdachte voor het bloedonderzoek kan de eerder gemaakte fouten niet pardonneren, nu uit het dossier niet blijkt dat deze toestemming, die door verdachte is gegeven voor het bloedonderzoek, ook ziet op de bloedafname.
Door deze vormverzuimen is een ingrijpende inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte gemaakt. De verdachte heeft daardoor nadeel geleden. De reeks aan vormverzuimen zijn naar hun aard zodanig ernstig dat bewijsuitsluiting moet volgen.
Daarnaast kan het bloedonderzoek niet worden aangemerkt als een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW nu het bloedmonster dat bij de verdachte is afgenomen niet ‘zonder verder uitstel’ maar pas na 10 dagen aan het NFI is verzonden. Volgens de Hoge Raad is van een onderzoek in voormelde zin slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen hoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek is belast. In 2012 oordeelde de Hoge Raad dat een vertraging in de verzending van het bloedmonster van een paar dagen tot een week rond bijvoorbeeld de kerstdagen nog acceptabel was, maar dat 11 dagen vertraging niet door de beugel kon. De omstandigheid dat nog geen toestemming van verdachte is verkregen voor bloedonderzoek, is geen reden om inzending van het monster achterwege te laten. Omdat de politie het bloedmonster van de verdachte pas na 10 dagen heeft opgestuurd naar het NFI, is in deze zaak geen sprake van verzending ‘zonder verder uitstel’. De resultaten van het onderzoek mogen daarom niet als bewijs worden gebezigd.
4.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[1]
Feit 1 primair
Het ongeval
Het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 1] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Op 14 december 2013 omstreeks 05:04 uur werd een melding gedaan van een ongeval op de rijksweg A-27 te Laren.[2]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Ter plaatse aangekomen zag ik dat in een bij deze aanrijding betrokken motorrijtuig, een personenauto van het merk Volkswagen type Passat, kleur grijs en voorzien van kenteken [kenteken] , 1 persoon was gezeten. Uit onderzoek bleek dit bestuurder [verdachte] te zijn.[3]
Het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 1] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Het andere voertuig dat bij de aanrijding betrokken was betreft een Ford Fiesta gekentekend [kenteken] . Dit voertuig werd bestuurd door [slachtoffer] , wonende te Lelystad.[4]
Overleden
Het proces-verbaal van onnatuurlijke dood van verbalisant [verbalisant 4] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Bij het onderzoek is mij gebleken dat vermoedelijk ten gevolge van dit ongeval bekomen verwondingen op 14 december 2013 ter plaatse tijdens of direct na het ongeval in de gemeente Laren is overleden [slachtoffer] .[5]
Het proces-verbaal van overlijdensonderzoek en lijkschouw van verbalisant [verbalisant 2] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Op 14 december 2013 werd door lijkschouwer A.H. Postmus lijkschouw verricht. Op basis van hetgeen door mij werd vastgesteld en de resultaten van de schouw wordt gesteld dat [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden als gevolg van een verkeerongeval.[6]
Spookrijder
Getuige [getuige 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik ben eigenaar van de vrachtwagen met kenteken [kenteken] . Op 14 december 2013 tussen half 5 en 5 uur zijn wij met mijn vrachtwagen gaan rijden. Ik was de bestuurder van het voertuig. Ik reed op de A27 vanuit Bunschoten. Ik ben op de rechter rijstrook blijven rijden. Ik reed in de richting van Utrecht. Ik zag twee lichtjes in de verte naderen. Ik zag dat deze van een voertuig waren dat op mijn rijbaan reed. Ik concludeerde hieruit dat dit voertuig aan het spookrijden was. Ik zag hem op een afstand van ongeveer 200 meter voor mij. Ik zag dat het voertuig op de linker rijstrook reed.[7] Nadat dit voertuig mij zo dichtbij genaderd was dat hij schuin links voor mijn voertuig reed, zag ik in mijn ooghoek van achteren een ander voertuig rijden en er volgde een harde klap en ik zag dat er een frontale aanrijding had plaatsgevonden.[8]
Getuige [getuige 3] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 14 december 2013 ben ik de A27 opgereden. Bij de afslag Hilversum heb ik de afslag genomen. Toen ik nagenoeg aan het einde van de afrit was gekomen zag ik rechts op de vluchtstrook een personenauto staan. Ik zag dat het een stationwagen was, kleur zilvergrijs. Ik zag dat dit voertuig met de voorkant de verkeerde richting op stond. Ik vond dit wel vreemd. Ik zag niemand bij het voertuig. Het moment dat ik dit voertuig gepasseerd moet zijn is omstreeks 04:40 uur geweest.
Toen ik thuis kwam heeft mijn vrouw het ongeval op internet opgezocht en mij de foto’s laten zien. Toen ik die foto van die auto, die stationwagen, die tegen de vangrail aanstond zag, wist ik zeker dat dit voertuig stil heeft gestaan in de verkeerde richting op de vluchtstrook van de afrit Hilversum van de rijksweg A27 omstreeks 04:40 uur. Ik weet het voor bijna 100% zeker dat die stationwagen die betrokken was bij de aanrijding het voertuig was dat ik omstreeks 04:40 uur op de vluchtstrook van de A27 had zien staan met de voorzijde in de verkeerde richting.[9]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Ik toonde getuige [getuige 3] twee foto’s van de VW Passat kenteken [kenteken] die bij de aanrijding betrokken was. Getuige [getuige 3] verklaarde hierover dat dit de auto was die hij in zijn eerder afgelegde verklaring bedoelde en dat hij die auto op zaterdag 14 december 2013 op de vluchtstrook van de A27 te Hilversum had zien staan.[10]
Op een afbeelding van Google Maps is de wegsituatie van afrit 33 bij Hilversum te zien. Vermeld wordt dat de afgelegde afstand tussen het begin van de afrit Hilversum en het botspunt 3500 meter bedraagt.[11] Op een foto van Streetview Google Maps is het punt te zien waarop getuige [getuige 3] een auto met de voorzijde in verkeerde richting op de vluchtstrook zag staan.[12]
Benadeelde [benadeelde] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik woon in Lelystad. [slachtoffer] was mijn verloofde.[13] [slachtoffer] werkte bij de Lidl in Zeist. Op 14 december 2013 moest [slachtoffer] tussen 05:30 uur en 06:00 uur beginnen. Hij is tussen 03:30 uur en 04:00 uur opgestaan. Hij reed in een Ford Fiesta.[14]
Het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Het verkeersongeval had plaats op 14 december 2013 omstreeks 05:04 uur op de Rijksweg A27 te Laren. Betrokken voertuigen:
- voertuig 1. personenauto VW Passat, kleur grijs, kenteken [kenteken] ;
- voertuig 2. personenauto Ford Fiesta, kleur blauw, kenteken [kenteken] ;
- voertuig 3. een vrachtauto van het merk M.A.N. kenteken [kenteken] , gebotst tegen voertuig 2;
- voertuig 4. een personenauto merk Opel kenteken [kenteken] , gebotst tegen de brokstukken van voertuigen 1 en 2.
Bij dit verkeersongeval is de bestuurder van voertuig 2 overleden. Bij dit ongeval waren de voertuigen 1 en 2 vermoedelijk als gevolg van spookrijden frontaal op elkaar gebotst. Voertuig 3 is vervolgens tegen voertuig 2 gebotst en voertuig 4 is tegen de brokstukken van de voertuigen 1 en 2 gebotst.[15]
Het ongeval had plaatsgevonden op de rijbaan gaande in de richting van Hilversum. Rechts naast de rijbaan was een vluchtstrook met een breedte van 3.90 meter gelegen. Links naast de rijstrook was een redresseerstrook met een breedte van 1.05 meter gelegen.[16]
Op het moment van het ongeval was de straatverlichting in werking, kleur oranje.[17]
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen werd door middel van een tekenprogramma de onderlinge botspositie bepaald. Hierdoor werd duidelijk hoe de voertuigen zich ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding. Voertuig 1 komende uit de richting van Hilversum, voertuig 2 komende uit de richting van Eemnes.[18]
Onderzocht is of het mogelijk is dat de rijrichting van voertuig 1 en 2 omgekeerd zou kunnen zijn. De schade aan de voertuigen zou tijdens de botsing tussen voertuig 1 en 2 identiek zijn maar gezien de eindpositie van voertuig 1 en de plaats waar voertuig 2 werd aangereden door voertuig 3 is het onmogelijk dat de voertuigen aan deze eindposities komen. De bestuurder van voertuig 1 bereed de rijbaan van de Rijksweg A27 links komende uit de richting van Hilversum en gaande in de richting van knoppunt Eemnes. De rijbaan was voor het tegemoetkomende verkeer: spookrijden. Aldaar kwam hij in botsing met voertuig 2 welke op de rijbaan van de A27 links reed komende uit de richting van Eemnes en gaande in de richting van Hilversum.[19]
Conclusie: Het ongeval ontstond doordat de bestuurder van voertuig 1 is gaan spookrijden.[20]
Het rapport van het NFI vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Conclusie:
Bij de Monte Carlo analyse, waar alle relevant te achten parameters binnen zekere grenzen worden gevarieerd, drongen geen simulaties in de selectie van 1000 beste simulaties door waarbij de aangetroffen situatie en sporen worden verklaard met als uitgangspunt dat de VW de voorgeschreven rijrichting volgde.
Aanvullende opmerking:
Op grond van het onderliggende onderzoek zie ik geen andere mogelijkheid dan dat de VW niet de voorgeschreven rijrichting volgde en de Ford wel, leidend tot een frontale botsing. [21]
Alcoholgebruik
De verdachte heeft ten overstaan van de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik ben die avond uit eten geweest in Zeist. Ik weet nog dat wij naar Utrecht zijn gegaan.[22] Mijn laatste heldere beeld was in een kroeg.
Bij het eten in Zeist, sushi, hebben we een biertje en een beetje sake gedronken.[23]
Van Zeist naar Utrecht toe was ik de bestuurder.
U vraagt mij wat de naam is van de kroeg waar we zijn geweest. Dat weet ik niet meer.
U vraagt mij hoeveel ik die avond had gedronken. Ik weet zeker dat ik een biertje heb gedronken. Hoeveel dit was weet ik niet meer. Het zal er meer dan 1 geweest zijn.[24]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.4 Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair onder 1 aan hem ten laste gelegde feit.
Vastgesteld kan worden dat een aan de schuld van de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] is komen te overlijden.
De spookrijder
Het ongeval heeft plaatsgevonden doordat twee auto’s op de Rijksweg A27 frontaal tegen elkaar zijn gebotst. De bestuurder van één van deze twee auto’s trad daarbij op als spookrijder en bewezen kan worden dat dit de verdachte was. Deze conclusie wordt getrokken door zowel de verkeersongevallenanalyse van de politie, als de deskundige van het NFI naar aanleiding van de reconstructies die zij hebben uitgevoerd. De rechtbank acht deze conclusies betrouwbaar en neemt deze conclusies over.
Daarbij komt dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval in Utrecht was geweest en vermoedelijk op de terugweg was naar zijn woonplaats Amsterdam. Het slachtoffer woonde in Lelystad en was onderweg naar zijn werk in Zeist. Hierbij past de conclusie dat de verdachte op de A27 als spookrijder reed komende uit de richting van Utrecht en rijdende in de richting van Eemnes en dat het slachtoffer de andere -goede- kant op reed.
Ten slotte vindt de conclusie van de politie en het NFI bevestiging in de waarneming van getuige [getuige 3] , die de auto van de verdachte kort voor het ongeval in de verkeerde rijrichting op de vluchtstrook van de afrit Hilversum heeft zien staan.
Dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aanvankelijk bij de politie hebben verklaard dat zij zagen dat de hen tegemoetkomende auto een kleine donkere auto was, welke omschrijving lijkt te passen bij de auto van het overleden slachtoffer [slachtoffer] , maakt het voorgaande niet anders. In de eerste plaats druisen deze verklaringen in tegen de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. In de tweede plaats hebben de getuigen hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris genuanceerd. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat hij niet kan zeggen of hij bij zijn verklaring blijft dat de auto die hem tegemoet kwam rijden een kleine donkere auto was. Hij verklaarde dat hij later - na het ongeluk - is gaan opletten wat voor kleur een auto heeft maar dat je dat eigenlijk niet kunt zien. Eigenlijk zie je de kleur van een auto pas als deze jou voorbij is. In het donker is elke auto donker. Ook het formaat kun je dan niet zien, aldus [getuige 1] . [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het zo snel is gegaan en dat je eigenlijk een lichte en donkere auto niet kunt onderscheiden. De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zoals afgelegd bij de politie maken daarom niet dat de uitkomst van de reconstructies van de politie en het NFI in twijfel moet worden getrokken.
De mate van schuld
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zijn de navolgende omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit voornoemde bewijsmiddelen, van belang.
Verdachte heeft op de avond voorafgaand aan het ongeval meerdere alcoholische consumpties gedronken; eerst in een restaurant en later in een kroeg in Utrecht. Hoeveel verdachte exact heeft gedronken en of het alcoholgehalte van zijn bloed ten tijde van het ongeval (nog) boven de strafbare hoeveelheid was, kan de rechtbank niet vaststellen. Vast staat echter wel dat verdachte, na zijn alcoholgebruik, is gaan rijden en vervolgens is gaan spookrijden op de snelweg en dat gedurende enkele kilometers is blijven doen zonder dit op te merken. Vervolgens heeft het ongeval plaatsgevonden.Het ongeval heeft plaatsgevonden na zonsondergang. Er was echter straatverlichting aanwezig en deze was ook in werking. De wegsituatie moet voor de verdachte dan ook zichtbaar zijn geweest. Hij moet hebben gezien dat zich rechts van hem een vangrail bevond en links van hem een vluchtstrook. Bovendien bevond zich rechts van hem de andere weghelft van de rijksweg A27, bestemd voor het verkeer in de richting van Eemnes. Dat de andere helft van de snelweg waarop verdachte reed zich rechts van hem bevond, is een volstrekt ongebruikelijke situatie. De andere weghelft van de snelweg is, bij het volgen van de juiste rijrichting, immers altijd links gelegen. Verdachte had dit moeten opmerken. Ook had hij moeten opmerken dat hij tegen de achterkant van verkeers- en matrixborden aankeek. Gedurende de afstand van 3500 meter tussen de afrit Hilversum -waar de verdachte vermoedelijk de A27 in de verkeerde richting op is gereden- en de plaats van het ongeval moet de verdachte verkeers- en matrixborden zijn gepasseerd. Dat heeft hij echter niet gedaan.
Verdachte kan worden verweten dat hij heeft spookgereden op de snelweg en dat niet heeft opgemerkt.
Bij de verkeersongevallenanalyse zijn ten slotte geen gebreken aan het voertuig vastgesteld, die een bijdrage hadden kunnen leveren aan het veroorzaken van het verkeersongeval en die aan de schuld van de verdachte in de weg hadden kunnen staan.
De rechtbank is gelet op voornoemde omstandigheden van oordeel dat sprake is van rijgedrag dat niet voldoet aan datgene wat gemiddeld genomen van een bestuurder zoals de verdachte mag worden verwacht. Het gedrag kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag dat verwijtbaar is. Daarmee is sprake van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Zoals hierna bij de overwegingen van feit 2 zal blijken kunnen de resultaten van het bloedonderzoek niet als bewijsmiddel worden gebruikt. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat sprake is geweest een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994. Zonder een dergelijk onderzoek is het juridisch niet mogelijk vast te stellen dat verdachte zich bevond in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994. De verklaring van verdachte zelf is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 volgt de rechtbank de verdediging in haar verweer dat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b van de WVW, hetgeen tot bewijsuitsluiting moet leiden.
Het verweer dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv omdat fouten zijn gemaakt bij de bloedafname behoeft daarom geen bespreking meer.
De rechtbank overweegt het volgende.
Van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b van de WVW is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen hoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast.
Het bloedmonster is in deze zaak niet zonder uitstel verzonden. Het bloed van verdachte is afgenomen op 14 december 2013 en op die dag is een aanvraag ingediend bij het NFI ten behoeve van toxicologisch onderzoek van het bloed. Het rapport van het NFI van 14 januari 2014 vermeldt dat het bloedblok van de verdachte op 24 december 2013 door het NFI is ontvangen, derhalve pas 10 dagen later. Uit het dossier zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die rechtvaardigen dat een termijn van 10 dagen is gelegen tussen het moment van afname van het bloed en de ontvangst van het bloedblok door het NFI.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de waarborg dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt verzonden niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd.[25]
Zonder het resultaat van het bloedonderzoek kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in de zin van artikel 8, tweede lid, van de WVW. Op basis van de verklaring van de verdachte zelf kan weliswaar worden vastgesteld dat hij een motorvoertuig heeft bestuurd na voorafgaand gebruik van alcohol, maar uit deze verklaring kan niet worden afgeleid hoeveel alcoholconsumpties hij heeft genuttigd, laat staan dat het alcoholgehalte in zijn bloed 0,95 milligram bedroeg, althans hoger was dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed op het moment dat verdachte het ongeluk heeft veroorzaakt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit.
  • 5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 14 december 2013 te Laren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder
van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
na voorafgaand gebruik van alcohol
op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A27 die bestemd was voor het
tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en aldus tegen
de rijrichting in is gaan rijden (zogenaamd spookrijden) waardoor hij, verdachte,
in aanrijding/botsing is gekomen met een hem, verdachte tegemoetkomende
personenauto,
waardoor een ander, te weten de bestuurder van die tegemoetkomende
personenauto, genaamd [slachtoffer] , werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
  • 6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8
. Motivering van de straffen en maatregelen
  • 8.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte al ingehouden is geweest.
  • 8. 2Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen heeft de verdediging verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is onlangs voor de tweede keer vader geworden. Hij staat daarnaast aan de vooravond van twee nieuwe operaties in verband met het letsel dat hij ten gevolge van het ongeval heeft opgelopen. Het ongeval, de gevolgen daarvan en de strafzaak houden hem ten slotte erg bezig.
  • 8.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en/of maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval ten gevolge waarvan slachtoffer [slachtoffer] is komen te overleden. Verdachte is met zijn auto in de verkeerde richting de rijksweg A27 op gereden en is daar over een afstand van enige kilometers blijven rijden, zonder op te merken dat hij op de verkeerde weghelft reed. Vervolgens is hij frontaal in botsing gekomen met het voertuig van het slachtoffer.
Verdachte heeft op de avond voorafgaand aan het ongeval meerdere alcoholische consumpties gedronken; eerst in een restaurant en later in een kroeg in Utrecht.
Hoeveel verdachte exact heeft gedronken en of het alcoholgehalte van zijn bloed ten tijde van het ongeval (nog) boven de strafbare hoeveelheid was, kan de rechtbank niet vaststellen. Vast staat echter wel dat verdachte, na zijn alcoholgebruik, is gaan rijden en vervolgens is gaan spookrijden op de snelweg en dat gedurende enkele kilometers is blijven doen zonder dit op te merken. Daardoor heeft verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.. Door zijn handelen heeft de verdachte het meest waardevolle wat er is, een mensenleven, weggenomen. Hierdoor heeft de verdachte aan de moeder van het slachtoffer, zijn verloofde en zijn twee jonge kinderen, alsmede aan anderen die het slachtoffer lief hadden onherstelbaar leed toegebracht.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten van het LOVS
[26]adviseren in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop door zeer onvoorzichtig rijgedrag, waarbij geen sprake is van alcoholgebruik in de zin van artikel 8, tweede lid, van de WVW, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van twee jaren. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een blanco strafblad.
In het geval van de verdachte is geen sprake van een blanco strafblad. Zijn justitiële documentatie van 30 maart 2015 laat zien dat hij zich enkele weken voor het ongeval in deze zaak schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8, tweede lid, van de WVW, waarvoor hij door het CJIB een geldboete opgelegd heeft gekregen. De rechtbank acht deze documentatie relevant voor de strafoplegging in deze zaak en zal hiermee in het nadeel van de verdachte rekening houden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij enkele weken nadat hij een onderzoek naar zijn alcoholgebruik heeft ondergaan opnieuw is gaan rijden na voorafgaand gebruik van alcohol. Juist om de verkeersveiligheid te bevorderen is het verboden na alcoholgebruik als bestuurder op te treden. Door het onderzoek enkele weken voor het ongeval had verdachte zich daar meer dan een ander van bewust moeten zijn.
Gelet op voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om in het nadeel van verdachte af te wijken van de voornoemde oriëntatiepunten. Mede gelet op de jonge leeftijd van de verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke straf zal worden opgelegd als flinke stok achter de deur. Zij zal een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte zal de rechtbank een proeftijd van drie jaren verbinden.
De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van dezelfde mate van verwijtbaarheid als de rechtbank, maar zij is anders dan de rechtbank tot een bewezenverklaring gekomen van invloed van alcohol in de zin van artikel 8, tweede lid, van de WVW. Om die reden is de rechtbank tot een lagere straf gekomen dan de eis van de officier van justitie.
9. Het beslag
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen goederen, te wetende een grijze Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] van de verdachte en de blauwe Ford Fiesta met kenteken [kenteken] van het slachtoffer, welke auto’s beide total loss zijn verklaard, retour kunnen naar de rechthebbenden.
De rechtbank zal aldus beslissen. De rechtbank merkt daarbij op dat de officier van justitie ter zitting heeft medegedeeld dat hij het aan de rechthebbenden zal laten om te bepalen of zij deze goederen daadwerkelijk retour wensen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd (en ingehouden) is geweest.
Bepaalt dat de in beslag genomen goederen, te wetende een grijze Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] van de verdachte en de blauwe Ford Fiesta met kenteken [kenteken] van het slachtoffer, retour kunnen naar de rechthebbenden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter,
mrs. J.G. van Ommeren en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 14 december 2013 te Laren, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
(na voorafgaand gebruik van alcohol)
op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A27 die bestemd was voor het
tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en/of aldus tegen
het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden (zogenaamd spookrijden) en/of
waardoor hij, verdachte, in aanrijding/botsing is gekomen met een hem,
verdachte tegemoetkomende personenauto,
waardoor een ander, te weten de bestuurder van die tegemoetkomende
personenauto, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, te weten de
toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 14 december 2013, te Laren, althans in het
arrondissementsparket Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
Laren,
(na voorafgaand gebruik van alcohol)
op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A27 die bestemd was voor het
tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en/of aldus tegen
het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden (zogenaamd spookrijden) en/of
waardoor hij, verdachte, in aanrijding/botsing is gekomen met een hem,
verdachte tegemoetkomende personenauto,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2014, te Laren, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig
heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het
alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8,
tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,95 milligram, in
elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
[1] Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL14N3-2013052681 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
[2] Proces-verbaal van relaas van [verbalisant 1] d.d. 10 april 2014, pag. 5 onder inleiding.
[3] Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 16 januari 2014, pag. 14.
[4] Proces-verbaal van relaas van [verbalisant 1] d.d. 10 april 2014, pag. 6 onder PV onnatuurlijke dood.
[5] Proces-verbaal van onnatuurlijke dood van [verbalisant 4] d.d. 15 december 2013, pag. 25.
[6] Proces-verbaal van overlijdensonderzoek en lijkschouw van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 14 december 2015, pag. 28.
[7] Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 15 december 2013, pag. 29.
[8] Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 15 december 2013, pag. 30.
[9] Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 16 december 2013, pag. 42 en 43 bovenaan.
[10] Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 24 december 2013, pag. 45.
[11] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 141.
[12] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 146.
[13] Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] d.d. 22 februari 2014, pag. 37.
[14] Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] d.d. 22 februari 2014, pag. 38.
[15] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 93.
[16] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 97.
[17] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 99.
[18] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 127.
[19] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 53 van de VOA (geen nummering PV).
[20] Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 14 december 2014, pag. 147.
[21] Rapport van het NFI d.d. 28 juli 2015, in opdracht van de rc, opgesteld door ing. K.M. Hagendoorn, pag. 18.
[22] Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de politie d.d. 20 januari 2014, pag. 68.
[23] Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de politie d.d. 20 januari 2014, pag. 71.
[24] Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de politie d.d. 20 januari 2014, pag. 72.
[25] HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011, BR3043 en HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:BW6206.
[26] Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, laatstelijk bijgewerkt in april 2015.