ECLI:NL:RBMNE:2015:7003

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
C/16/395477 / KG ZA 15-473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding van kantoormeubilair en geschil over technische eisen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de besloten vennootschap Rohde & Grahl B.V. een vordering ingesteld tegen het openbaar lichaam Veiligheidsregio Utrecht (VRU) en de besloten vennootschap Vepa B.V. Het geschil betreft een aanbesteding voor de levering en plaatsing van kantoormeubilair, waarbij Rohde & Grahl betwist dat de aanbieding van Vepa voldoet aan de technische eisen zoals gesteld in het Programma van Eisen. De voorzieningenrechter heeft op 11 september 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de vorderingen van Rohde & Grahl zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door Vepa aangeboden kantinestoel niet in strijd was met de minimumeisen, en dat VRU terecht geen aanleiding heeft gezien om Vepa van verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure uit te sluiten. De rechtbank benadrukte dat de aanbestedende dienst mag vertrouwen op de juistheid van de ondertekende akkoordverklaring door de inschrijvers. De vorderingen van Rohde & Grahl, die primair vroegen om intrekking van de gunningsbeslissing en een nieuwe beoordeling van de aanbiedingen, zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Vepa geen belang meer had bij haar vorderingen, nu VRU het voornemen had om de opdracht aan Vepa te gunnen. Rohde & Grahl is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/395477 / KG ZA 15-473
Vonnis in kort geding van 11 september 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROHDE & GRAHL B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. C.R.V. Lagendijk te Rotterdam,
tegen
het openbaar lichaam conform de Wet gemeenschappelijke regeling
VEILIGHEIDSREGIO UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
in welke zaak als tussenkomende partij is toegelaten
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEPA B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres na tussenkomst,
advocaat mr. P.P.R. Hoekstra.
Partijen zullen hierna Rohde & Grahl, VRU en Vepa genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juli 2015, met daarbij 10 producties,
  • de productie van VRU,
  • de incidentele conclusie tot primair tussenkomst, subsidiair voeging, van Vepa,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 28 augustus 2015,
  • de pleitnota van Rohde & Grahl,
  • de pleitnota van VRU,
  • de pleitnota van Vepa.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VRU heeft een Europese openbare aanbesteding gehouden voor de opdracht tot het leveren en plaatsen van kantoormeubilair, waaronder ook kantinestoelen. Het doel van de aanbesteding is het sluiten van een raamovereenkomst met één opdrachtnemer, voor een periode van acht jaar.
2.2.
Op 11 februari 2015 is de aankondiging van de opdracht, waarop de Aanbestedingswet 2012 van toepassing is, gepubliceerd.
2.3.
In het (herziene) beschrijvend document van 18 maart 2015 is het volgende vermeld:

Begrippen
(…).
Minimumeisen Criteria ten aanzien van de te leveren Dienstverlening, zoals beschreven in paragraaf 4.2 van het Beschrijvend Document en het Programma van Eisen.
(…).
Programma van Eisen / Het Programma van Eisen dat is opgenomen in Bijlage B van het
PvE Beschrijvend Document, waarin de specificaties ten aanzien van het uitvoeren van de Overeenkomst zijn opgenomen.
(…).
2.6
Gunning
Na beoordeling maakt Opdrachtgever het voornemen tot gunning schriftelijk bekend aan alle Deelnemers. Aan dit gunningsvoornemen kunnen geen rechten worden ontleend.
(…).
Definitieve gunning kan alleen plaatsvinden als de Deelnemer op het moment van definitieve gunning nog steeds voldoet aan de Uitsluitingsgronden, Geschiktheideisen en overige Minimumeisen.
(…).
4.1
Toetsing Minimumeisen en beoordeling Gunningcriterium
Opdrachtgever toetst op basis van de Minimumeis en beoordeelt de Inschrijvingen op grond van het Gunningcriterium.
Om tot een eindscore te komen en derhalve de Deelnemer met de economisch meest voordelige Inschrijving te kunnen bepalen, hanteert Opdrachtgever vier Minimumeisen (M) en drie Gunningcriteria (G). Tussen deze Gunningcriteria hanteert Opdrachtgever een weging. De gehanteerde Minimumeisen en Gunningcriteria en bijbehorende weging staan in onderstaande tabellen.
Minimumeis
Omschrijving
Max. score
(voor weging)
Weging
§
M1
Akkoordverklaring Programma van Eisen
(K.O.)
n.v.t.
4.2.1
M2
Akkoordverklaring Concept van de Overeenkomst
(K.O.)
n.v.t.
4.2.2
M3
Maximale levertijd van 12 weken
(K.O.)
n.v.t.
4.2.3
M4
Minimale beschikbaarheid montageploegen
(K.O.)
n.v.t.
4.2.4
Tabel 3: Minimumeisen
Gunning-
criteria
Omschrijving
Max. punten
Weging
Weging
Subgunningscriteria
§
G1
Kwaliteitsaspecten
100
50%
4.4.2
G1-1
Sfeerimpressie
65%
4.4.1.1
G1-2
Verlenging garantietermijn
25%
G1-3
Versnelde levering 3 locaties
10%
4.4.1.3
G2
Proefopstelling
100
50%
4.4.2
G2-1
Gebruikscomfort
50%
4.4.2.1
G2-2
Stabiliteit
50%
4.4.2.2
G3
Prijs
n.v.t.
n.v.t.
4.4.3
Tabel 4: Gunningscriteria en subgunningscriteria
De gestelde Minimumeisen gelden als knock-out criteria. Het hierna niet voldoen leidt – in beginsel – tot uitsluiting van verdere beoordeling.
(…).
4.2
Minimumeisen
Deelnemer dient te verklaren dat zij voldoet aan het Programma van Eisen en dat zij akkoord gaat met het concept van de Overeenkomst. Daarnaast dient zij zich akkoord te verklaren met een maximale levertijd van 12 weken (vanaf definitieve bestelling) en te verklaren dat zij voldoende montageploegen kan mobiliseren.
Er geldt dat Deelnemers tot 13 maart 2015 om 12:00 uur CET de mogelijkheid hebben om vragen te stellen en op- en aanmerkingen te plaatsen bij het Programma van Eisen en het concept van de Overeenkomst.
Opdrachtgever neemt deze punten in overweging en behoudt zich het recht voor het Programma van Eisen en/of het concept van de Overeenkomst aan te passen. (…).
Een eventueel aangepast Programma van Eisen of concept van de Overeenkomst stelt Opdrachtgever als Herziene Documentatie met de Nota van Inlichtingen beschikbaar aan alle Deelnemers. Daarna geldt dat indien Deelnemers niet verklaren te kunnen voldoen aan het Programma van Eisen en/of zich niet akkoord verklaren met het concept van de Overeenkomst, Opdrachtgever de Inschrijving terzijde zal leggen.
4.2.1
M1: Akkoordverklaring Programma van Eisen
Het programma van Eisen is opgenomen in Bijlage B en eventueel gewijzigd door middel van een Nota van Inlichtingen. De Deelnemer dient te verklaren hieraan te voldoen. De Deelnemer dient hiertoe Standaardformulier E: Akkoordverklaring Programma van Eisen in te vullen en toe te voegen bij ‘Eisen – Eis 8 – Akkoordverklaring Programma van Eisen’ in TenderNed.
(…).
4.4
Gunningcriteria
Alle Inschrijvingen die voldoen aan de Minimumeisen, beoordeelt Opdrachtgever op basis van het Gunningcriterium Meest Voordelige Inschrijving. Per Gunningcriterium kent Opdrachtgever punten toe.
(…).
4.4.2
Proefopstelling
Na beoordeling van Gunningscriterium G1 wordt aan de Deelnemers die een gewogen score van minimaal 30 punten hebben behaald voor Gunningscriterium G1, gevraagd om een proefopstelling te plaatsen. (…).
Deelnemer dient onderstaande meubels (…) te leveren voor de proefopstelling:
(…)
• 2 stuks kantinestoelen – zie het PvE paragraaf 3.12
(…)
2.4.
In het (herziene) Programma van Eisen van 18 maart 2015 is, met inachtneming van de antwoorden op de vragen in de twee verschenen Nota’s van Inlichtingen, het volgende vermeld:

3.12 Technische eisen kantinestoelen
(…)
3.12.4
De stoel heeft een afmeting van de zitting van B 450 mm x D 430 mm en een rugleuning H 370 mm. De afmetingen mogen maximaal -2% en +5% afwijken van de opgegeven maten.
(…)
2.5.
Het formulier voor de akkoordverklaring met het Programma van Eisen luidt als volgt:

Standaardformulier E: Akkoordverklaring Programma van Eisen
De deelnemer dient te verklaren te voldoen aan het Programma van Eisen.
Deelnemer verklaart onvoorwaardelijk te voldoen aan het Programma van Eisen zoals geformuleerd in Bijlage ‘Programma van Eisen’ van het Beschrijvend Document en zoals eventueel gewijzigd door middel van een Nota van Inlichtingen.
Akkoord
Naam Deelnemer
Naam ondergetekende
Functie
Handtekening
Plaats en datum
2.6.
Verschillende partijen hebben ingeschreven op de opdracht. Vier van deze partijen, waaronder Rohde & Grahl en Vepa, zijn uitgenodigd om een proefopstelling te plaatsen.
2.7.
VRU heeft bij brief van 8 juni 2015 aan de voor de proefopstelling uitgenodigde inschrijvers laten weten dat zij de opdracht wilde gunnen aan Vepa, die gelet op de aan haar toegekende scores als eerste was geëindigd in de rangorde van inschrijvers. Rohde & Grahl is als tweede geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
Rohde & Grahl vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
  • VRU zal gebieden om de thans voorliggende gunningsbeslissing in te trekken binnen één week na dagtekening van dit vonnis, en voor zover VRU de opdracht nog wil verstrekken,
  • VRU zal gebieden om binnen één week na dit vonnis een nieuwe gunningsbeslissing te uiten en om daarbij een voornemen tot gunning aan Rohde & Grahl uit te spreken,
subsidiair
  • VRU zal verbieden om op basis van de thans voorliggende gunningsbeslissing over te gaan tot gunning van de opdracht, en voor zover VRU de opdracht nog wil verstrekken,
  • VRU zal gebieden om de aanbiedingen opnieuw te beoordelen door een geheel nieuwe beoordelingscommissie en om een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, met inachtneming van dit vonnis,
meer subsidiair
  • VRU zal verbieden om op basis van de thans voorliggende gunningsbeslissing over te gaan tot gunning van de opdracht, en voor zover VRU de opdracht nog wil verstrekken,
  • VRU zal gebieden om de aanbiedingen opnieuw te beoordelen en om een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, met inachtneming van dit vonnis,
meer meer subsidiair
  • VRU zal verbieden om over te gaan tot gunning van de opdracht, en voor zover VRU de opdracht nog wil verstrekken,
  • VRU zal gebieden om de opdracht opnieuw aan te besteden,
zowel primair, subsidiair, meer subsidiair als meer meer subsidiair
  • elk op te leggen gebod en verbod zal uitspreken onder oplegging op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000.000,00,
  • VRU zal veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen twee weken na dit vonnis aan de kostenveroordeling wordt voldaan.
3.2.
Rohde & Grahl heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de door Vepa
aangeboden kantinestoel niet voldoet aan minimumeis 3.12.4 van het (herziene) Programma van Eisen, welke eis een rugleuning met een hoogte van 370 mm voorschrijft, met een mogelijke afwijking van -2% en +5%, wat erop neerkomt dat rugleuningen met een hoogte tussen 262,6 mm en 388,5 mm zijn toegestaan. Weliswaar komt de achterzijde van de door Vepa aangeboden kantinestoel, althans de door haar bij de proefopstelling geplaatste kantinestoel, vanaf de zitting omhoog gemeten, uit op een binnen die bandbreedte vallende hoogte van circa 385 mm, maar een dergelijke uitleg van minimumeis 3.12.4 volgt volgens Rohde & Grahl niet uit de door VRU gekozen bewoording van die eis. VRU heeft daarin immers het woord ‘rugleuning’ gebruikt, en blijkens de definitie van het woord rugleuning in het woordenboek is een rugleuning van een stoel immers dat deel waartegen men met de rug leunt. Om die reden kan het volgens Rohde & Grahl niet anders dan dat de in de minimumeis opgegeven maatvoering betrekking heeft op het stoffelijke deel van de achterzijde van de stoel (hierna: daadwerkelijke rugvlak). Het daadwerkelijke rugvlak van de door Vepa bij de proefopstelling geplaatste kantinestoel is (boven een leegte van circa 185 mm hoog) slechts circa 200 mm hoog, en voldoet daarmee niet aan hetgeen is voorgeschreven.
3.3.
Rohde & Grahl heeft er naar eigen zeggen gerechtvaardigd op vertrouwd dat VRU tijdens de proefopstelling had opgemerkt dat het daadwerkelijke rugvlak van de door Vepa geplaatste kantinestoel niet beantwoordde aan eis 3.12.4, zoals Rohde & Grahl dat bij die gelegenheid zelf ook heeft opgemerkt. En aangezien eis 3.12.4 is geformuleerd als een minimumeis, en minimumeisen gelden als knock-outcriteria, had VRU Vepa vervolgens, conform de vooraf bekendgemaakte beoordelingssystematiek, moeten uitsluiten van verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure. Dat geldt volgens Rohde & Grahl temeer daar VRU in het beschrijvend document ook heeft opgenomen dat definitieve gunning alleen kan plaatsvinden wanneer de Inschrijver aan de minimumeisen voldoet.
3.4.
Volgens Rohde & Grahl handelt VRU in strijd met de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie, en onrechtmatig jegens Rohde & Grahl, door de aanbieding van Vepa niet van verdere deelname uit te sluiten. Omdat Rohde & Grahl als tweede achter Vepa is geëindigd, komt Rohde & Grahl nu voor rechtmatige gunning in aanmerking, aldus Rohde & Grahl.
3.5.
VRU heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [A] , althans afwijzing van de vorderingen van Rohde & Grahl, met veroordeling van Rohde & Grahl in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
Vepa heeft, nadat het haar was toegestaan om tussen te komen, gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • Rohde & Grahl niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, dan wel deze zal afwijzen, en voorts
  • primairVRU zal verbieden de opdracht aan een ander te gunnen dan aan Vepa, op straffe van verbeurte van een dwangsom aan Vepa van € 1.000.000,00 in geval van overtreding van dit verbod,
  • subsidiair, ingeval de voorzieningenrechter van oordeel is dat VRU op basis van het beschrijvend document niet aan Vepa mag gunnen, VRU zal verbieden om op basis van het beschrijvend document aan een ander te gunnen en, ingeval VRU de opdracht nog wil verstrekken, VRU zal gebieden om de opdracht opnieuw aan te besteden, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom aan Vepa van € 1.000.000,00 in geval van overtreding van dit verbod/gebod,
  • Rohde & Grahl en/of VRU zal veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen twee weken na dit vonnis aan de kostenveroordeling wordt voldaan.
3.7.
VRU heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van deze vorderingen. VRU heeft daartoe aangevoerd dat zij het voornemen heeft om definitief aan Vepa te gunnen en daar ook toe over zal gaan, tenzij de voorzieningenrechter haar dit verbiedt. Het gevorderde verbod om aan iemand anders dan aan Vepa te gunnen is daarom volgens VRU niet nodig. Datzelfde geldt met betrekking tot de gevorderde dwangsom.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
De vordering van Vepa om in dit kort geding te mogen tussenkomen is tijdens de mondelinge behandeling toegewezen. Over de proceskosten in het incident is nog niet geoordeeld. Deze zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Rohde & Grahl.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet vanwege de structuur van het door partijen gevoerde debat aanleiding als eerste het verweer te beoordelen met betrekking tot de reikwijdte van Minimumeis 1, de Akkoordverklaring Programma van Eisen. VRU heeft betoogd dat Minimumeis 1 alleen de feitelijke ondertekening van de Akkoordverklaring Programma van Eisen behelst. Zij verschilt daarover van mening met Rohde & Grahl, die heeft gesteld dat ondertekening van de Akkoordverklaring Programma van Eisen per definitie ook betekent dat alle afzonderlijke in het Programma van Eisen neergelegde eisen, waaronder technische eis 3.12.4, ook als minimumeisen hebben te gelden, waardoor het niet voldoen aan (een van) die eisen uitsluiting tot gevolg heeft.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de door Rohde & Grahl voorgestane uitleg niet volgt uit de gekozen bewoordingen in de paragrafen 4.1 en 4.2 van het (herziene) beschrijvend document en in subparagraaf 4.2.1 daarvan. De bewoordingen “
Deelnemer dient te verklaren dat zij voldoet aan het Programma van Eisen” en “
Daarna geldt dat indien Deelnemers niet verklaren te kunnen voldoen aan het Programma van Eisen (…), Opdrachtgever de Inschrijving terzijde zal leggen” en “
De Deelnemer dient te verklaren hieraan te voldoen. De Deelnemer dient hiertoe Standaardformulier E: Akkoordverklaring Programma van Eisen in te vullen” kunnen immers niet anders worden begrepen dan dat Minimumeis 1, “
Akkoordverklaring Programma van Eisen” niet meer behelst dan de invulling en ondertekening van “
Standaardformulier E: Akkoordverklaring Programma van Eisen”. Met deze uitleg is in overeenstemming dat uit de tabel in paragraaf 4.1 van het (herziene) beschrijvend document blijkt dat de toetsing van (M1) van de minimumeisen de akkoordverklaring Programma van Eisen betreft en niet tevens de afzonderlijke eisen die in het Programma van Eisen zijn opgenomen en die volgens de definitie, die hiervoor in overweging 2.3. is geciteerd, de specificaties ten aanzien van het uitvoeren van de overeenkomst betreffen. Dit betekent dat technische eis 3.12.4 een uitvoeringseis is en geen minimumeis die tot uitsluiting leidt.
4.5.
Daarbij komt dat de door Rohde & Grahl voorgestane uitleg impliceert dat de ondertekening van de akkoordverklaring geen zelfstandige waarde zou hebben, los van de afzonderlijke in het Programma van Eisen vermelde eisen. Met haar uitleg miskent Rohde & Grahl bovendien dat een aanbestedende dienst er in beginsel op mag vertrouwen dat een inschrijver naar waarheid verklaart, voor (de juistheid van) de door hem verstrekte gegevens instaat, en te zijner tijd ook daadwerkelijk conform de gestelde eisen zal kunnen leveren. De voorzieningenrechter verwijst in dat verband naar onder andere twee uitspraken van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, te weten van 9 juli 2012, JAAN 2012/134 en van 30 januari 2013, JAAN 2013/178.
4.6.
Vanwege de omstandigheid dat een aanbestedende dienst in beginsel mag vertrouwen op de juistheid van een ondertekende akkoordverklaring, zit de zelfstandige waarde van de eis van ondertekening van die verklaring hierin, dat de aanbestedende dienst, zoals VRU terecht heeft aangevoerd, na gunning van de opdracht nakoming kan afdwingen van de verschillende in het Programma van Eisen opgenomen eisen. Vertaald naar de onderhavige zaak geldt dan dus dat VRU na gunning van de opdracht nakoming kan eisen van de in het Programma van Eisen neergelegde eisen, waaronder ook eis 3.12.4, die bij uitstek relevant zijn na de gunning van de opdracht, tijdens de uitvoering daarvan.
4.7.
Op grond van onder andere het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 januari 2011, JAAN 2011/38, is het voorgaande slechts anders, ingeval er op voorhand gegronde aanwijzingen zijn dat een inschrijver, ondanks ondertekening van de akkoordverklaring, te zijner tijd niet zal kunnen nakomen. In dit kader dient beoordeeld te worden of technische eis 3.12.4 zo uitgelegd moet worden als Rohde & Grahl heeft bepleit. Indien die interpretatie juist is, dan zal zich ten aanzien van de kantinestoel waarop de gunningscriteria zijn toegepast, de situatie voordoen dat Vepa te zijner tijd niet kan nakomen.
4.8.
Rohde & Grahl gaat er bij haar uitleg van “
rugleuning H 370 mm” vanuit dat deze maat uitsluitend een oppervlaktemaat van het daadwerkelijke rugvlak betreft. VRU en Vepa stellen dat deze maat uitsluitend de hoogte van de rugleuning betreft. Rohde & Grahl heeft onvoldoende aanknopingspunten gegeven voor de door haar bepleite uitleg. Zij heeft immers slechts verwezen naar de definitie in het woordenboek. Evenmin heeft Rohde & Grahl overtuigend onderbouwd dat de door VRU en Vepa bepleite uitleg onjuist is, welke uitleg hierop neerkomt, dat met betrekking tot het oppervlak van de rugleuning van de kantinestoel geen beperkingen zijn opgelegd, anders dan met betrekking tot het oppervlak van de zitting van die stoel. Dit betekent dat technische eis 3.12.4 ruimte biedt voor variatie in de uitvoering van de maat van het leunoppervlak, en dat de kantinestoel van Vepa binnen de grenzen van de toegestane variatie blijft. Het gevolg hiervan is dat de beoordeling van de vraag of technische eis 3.12.4 een minimumeis is, waarvan het niet daaraan voldoen uitsluiting tot gevolg heeft, eigenlijk niet meer relevant is. De beoordeling op dit punt wordt toch gehandhaafd, gelet op de structuur van het door partijen gevoerde debat.
4.9.
Nu het er op grond van het voorgaande voor moet worden gehouden dat technische eis 3.12.4 niet zo beperkt moet worden geïnterpreteerd als Rohde & Grahl heeft bepleit, en evenmin een minimumeis is, heeft VRU in de bij de proefopstelling door Vepa geplaatste kantinestoel terecht geen aanleiding gezien om Vepa van verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure uit te sluiten. Daarom moeten de vorderingen van Rohde & Grahl worden afgewezen. Wat partijen verder nog over en weer naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven, omdat dit hoe dan ook niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.10.
Vepa heeft op haar beurt gevorderd dat het VRU wordt verboden de opdracht aan een ander te gunnen dan aan haar. Nu de vorderingen van Rohde & Grahl worden afgewezen, en VRU het voornemen heeft geuit de opdracht definitief aan Vepa te gunnen, heeft Vepa geen belang meer bij toewijzing van haar vorderingen, die daarom zullen worden afgewezen.
4.11.
Rohde & Grahl is in dit geding te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij, niet alleen jegens VRU, maar ook jegens Vepa. Het doel van Vepa was immers te voorkomen dat de opdracht aan Rohde & Grahl zou worden gegund en dat doel is bereikt. Rohde & Grahl zal daarom, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
4.12.
De kosten aan de zijde van VRU worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00
4.13.
De kosten aan de zijde van Vepa worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00
4.14.
De nakosten, waarvan VRU en Vepa betaling hebben gevorderd, zullen worden toegewezen op de in het dictum vermelde wijze. Datzelfde geldt voor de door beide partijen gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
5.1.
compenseert de kosten in het incident, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt Rohde & Grahl in de proceskosten, aan de zijde van VRU tot op heden begroot op € 1.429,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt Rohde & Grahl, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door VRU volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.5.
veroordeelt Rohde & Grahl in de proceskosten, aan de zijde van Vepa tot op heden begroot op € 1.429,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.6.
veroordeelt Rohde & Grahl, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Vepa volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: CD4485