ECLI:NL:RBMNE:2015:699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
3675645
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongelijke behandeling bij weigering uitstel OVUT-datum en de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen NS Reizigers B.V. (NSR) en een werknemer, aangeduid als [verzoeker]. De procedure betreft een verzoek van [verzoeker] om na de overeengekomen einddatum van zijn dienstverband, 1 februari 2015, nog parttime door te mogen werken. De werknemer was sinds 1971 in dienst bij NSR en had in 2006 een OVUT-overeenkomst gesloten, waarin was vastgelegd dat hij per 1 juni 2012 zou stoppen met werken. In de loop der jaren heeft NSR echter haar beleid ten aanzien van het doorwerken na de OVUT-datum aangescherpt, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek van [verzoeker].

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de verwachtingen die [verzoeker] had op basis van de voorlichting van NSR over de OVUT-regeling en de beleidswijzigingen die sindsdien zijn doorgevoerd. De rechter oordeelde dat [verzoeker] niet voldoende had onderbouwd dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van andere werknemers die wel langer mochten doorwerken. Bovendien was er geen toezegging gedaan over het doorwerken na de OVUT-datum, waardoor NSR in haar recht stond om de einddatum van het dienstverband te handhaven. De kantonrechter concludeerde dat NSR [verzoeker] kan houden aan de overeengekomen einddatum van 1 februari 2015, en dat er geen sprake was van ongelijke behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de gevolgen van beleidswijzigingen voor werknemers die gebruik maken van specifieke regelingen zoals de OVUT-regeling. De rechter heeft de belangen van NSR en de redelijkheid van de gemaakte afspraken in overweging genomen, en heeft geoordeeld dat de werkgever zich aan de afspraken kan houden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3675645 UE VERZ 14-730 PK/1097
Vonnis van 11 februari 2015
inzake de procedure, door partijen aangebracht bij prorogatie in de zin van artikel 96 Rv,
de besloten vennootschap
NS Reizigers B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen NSR,
gemachtigde: mr. L.J.J. Kloosterman,
en:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
gemachtigde: mr. H.J.A. van Dijk (FNV Bondgenoten),
gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van beide partijen van 11 december 2014, met producties
  • het verweerschrift van [verzoeker], ingekomen op 17 december 2014
  • de brief van NSR van 21 januari 2015
  • de pleitnotities van NSR
  • de mondelinge behandeling van 26 januari 2015.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op [1953] (thans dus 61 jaar oud) is bij NSR in dienst sinds 1 november 1971, laatstelijk in de functie van machinist.
2.2.
Op 15 respectievelijk 22 november 2006 ondertekenden NSR en [verzoeker] een
"Overeenkomst Overgangsregeling VUT 40"(hierna: de OVUT-overeenkomst).
2.3.
Deze overeenkomst vermeldt onder meer:
"Artikel 1 – Einde werkzaamheden
a.
Werknemer stopt met zijn werkzaamheden voor werkgever met ingang van 1‑6‑2012. Werkgever is vanaf dat moment geen salaris meer verschuldigd aan werknemer. Dit geldt ook als werknemer ziek is op die datum.
b.
Vanaf de datum onder lid a gaat werknemer met levensloopverlof. Direct aansluitend op het levensloopverlof gaat werknemer met pensioen.
c.
Afwijking van de onder lid a. genoemde datum is alleen mogelijk als Partijen hierover overeenstemming hebben".
2.4.
Sinds 1 januari 2006 is door de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling VUT, pensioen en levensloop (de wet VPL) de mogelijkheid tot het bieden van een VUT-regeling beperkt. Naar aanleiding van de invoering van deze wet is aan artikel 28 van de tussen partijen toepasselijke NS-cao een lid 10 toegevoegd. Dit artikel 28 cao luidt sindsdien:
"28 Overgangsregeling VUT en pensioen (OVUT)
1.
Werknemer die 40 dienstjaren bij NS heeft, kan uiterlijk tot en met 2015, mits voldaan wordt aan een aanvullende voorwaarde betreffende zijn leeftijd, gebruik maken van een overgangsregeling VUT-pensioen.
2.
De aanvullende voorwaarde voor de leeftijd luidt:
-
(…)
-
in de jaren 2005 t/m 2007 geldt een minimale leeftijd van 57 jaar;
-
(…)
3.
Na ontslag wordt eerst berekend welke korting werknemer op zijn pensioen ondergaat indien werknemer zelf de periode van ontslag tot 61 zou financieren door zijn pensioen eerder te laten ingaan.
4.
Door NS wordt deze korting voor 2/3e gecompenseerd, zodat werknemer uiteindelijk 1/3e deel zelf financiert.
5.
Werknemer kan langer blijven werken dan het moment waarop hij 40 dienstjaren bereikt.
6.
Na ontslag met deze regeling vindt geen pensioenopbouw meer plaats.
7.
De uitkering tijdens zowel de overgangsregeling (tot 61 jaar) als in de overige pensioentijd (van 61 tot 65 jaar) heeft een minimale hoogte van 75% van het laatst genoten bruto inkomen in actieve dienst.
8.
De uitkering voor werknemer aan deze overgangsregeling heeft vanaf 65 jaar een minimale hoogte van 70% van het laatst genoten bruto inkomen in actieve dienst.
9.
De leden 1 tot en met 8 gelden voor werknemer die geboren is vóór 1950.
10.
Per 1 januari 2006 is voor werknemer die geboren is na 1949, de fiscale wetgeving gewijzigd, waardoor een 1 op 1 voortzetting van de oude afspraken niet mogelijk is. De rechten genoemd in de leden 1 tot en met 8 van dit artikel worden gerespecteerd, zij het onder een andere constructie. Voorwaarde is dat werknemer, in tegenstelling tot lid 5 van dit lid(de kantonrechter leest: artikel)
, vooraf instemt met een einde van de arbeidsovereenkomst op de oorspronkelijke datum waarop van de overgangsregeling VUT-pensioen gebruik kan worden gemaakt. Aan werknemer die hiervoor in aanmerking komt, is in 2005 een individueel voorstel gedaan".
2.5.
NS heeft in 2006 aan alle werknemers die daarvoor op grond van de cao in aanmerking kwamen de vraag voorgelegd of zij gebruik wensten te maken van de OVUT-regeling. In totaal hebben 508 werknemers van het gehele NS-concern, waarvan 231 van NSR, gebruik gemaakt van de OVUT-regeling vanaf 1 januari 2007, onder wie [verzoeker].
2.6.
In februari 2007 is ter uitvoering van de OVUT-overeenkomst een bedrag van € 53.687,-- bruto in een levensloopregeling ten behoeve van [verzoeker] gestort. [verzoeker] heeft met ingang van 1 juni 2012 tot en met februari 2014 € 1.269,-- bruto per maand uit zijn levensloopregeling ontvangen.
2.7.
Omdat een groot aantal werknemers dat voor de OVUT had gekozen later verzocht om (toch) na de afgesproken OVUT-datum door te mogen werken, heeft NS in 2008 een beleidslijn ontwikkeld met betrekking tot de afhandeling van die aanvragen. Dergelijke aanvragen zouden worden gehonoreerd onder de voorwaarde van i) goedkeuring door de directeur P & O, ii) goed functioneren van de medewerker en iii) aanwezigheid van een formatieplaats en van een bedrijfsbelang. Dit beleid is niet gepubliceerd.
2.8.
[verzoeker] heeft op enig moment een dergelijk verzoek gedaan. Hij heeft verzocht om parttime door te mogen werken na de tussen partijen in 2006 overeengekomen datum van 1 juni 2012. Naar aanleiding van dat verzoek heeft NSR [verzoeker] bij brief van 13 maart 2012 als volgt bericht:
"Per 1 juni 2012 gaat u gebruik maken van de OVUT regeling. U heeft verzocht om na die datum in deeltijd te blijven werken.
Dit verzoek wordt door mij gehonoreerd voor de duur van 2 jaar en eindigt derhalve op 31 mei 2014.
Indien u ook daarna nog wilt blijven werken dient u hier begin 2014 opnieuw toestemming voor te vragen. Ik kan op dit moment niet aangeven of dit verzoek dan ook gehonoreerd wordt.
In aanvulling op uw arbeidsovereenkomst van 1 november 1971 komen wij daarom het volgende overeen:
De arbeidsduur bedraagt met ingang van 1 juni 2012 gemiddeld 20 uur per week. Uw loon bedraagt dan 1632,80 euro per maand. Uw loon wordt tot maximaal 100% van uw loon vóór ingangsdatum OVUT 40 aangevuld uit uw levensloopregeling".
Deze overeenkomst gold voor de duur van 2 jaar. Het dienstverband van [verzoeker] zou aldus op 31 mei 2014 aflopen
.
2.9.
[verzoeker] heeft deze brief op 14 maart 2012 voor akkoord getekend.
2.10.
Het in 2008 geformuleerde beleid is in 2012 door NSR intern geëvalueerd, waarna NSR besloot om kritischer met deze aanvragen om te gaan. De voornaamste argumenten daarvoor waren de kosten die het langer doorwerken na de ingangsdatum van de OVUT met zich meebracht en de ongelijkheid ten opzichte van werknemers die in 2006 niet voor de OVUT‑regeling hadden gekozen. In beginsel werden nieuwe verzoeken tot langer doorwerken vanaf medio 2012 daarom niet langer gehonoreerd.
2.11.
Op 28 oktober 2013 heeft [verzoeker] een verzoek aan NSR gedaan om na de opgeschoven einddatum van 31 mei 2014 nogmaals gedurende 2 jaar parttime te mogen doorwerken, dus tot en met 31 mei 2016. Bij brief van 12 november 2013 heeft NSR dat verzoek afgewezen.
2.12.
In verband met de verhoging van de AOW-leeftijd heeft NS in 2012 met de vakbonden de afspraak gemaakt om aan werknemers met een OVUT-regeling het aanbod te doen om een aantal maanden langer door te werken. Aldus is aan [verzoeker] aangeboden gedurende 8 maanden door te werken, welk aanbod [verzoeker] heeft aanvaard. Aldus zou het dienstverband van [verzoeker] 8 maanden na 1 juni 2014 eindigen, dus per 1 februari 2015.

3.Het verzoek

3.1.
Partijen verzoeken de kantonrechter om op de voet van artikel 96 Rv te beslissen of NSR [verzoeker] kan houden aan de overeengekomen einddatum van het dienstverband van 1 februari 2015.
Het standpunt van NSR
3.2.
Voordat het nieuwe beleid in 2012 werd doorgevoerd heeft NSR aan medewerkers met een OVUT-regeling toegestaan om langer door te werken na de OVUT-datum, zo ook aan [verzoeker]. Met die werknemers werd in het algemeen een nieuwe einddatum overeengekomen. Zo is met [verzoeker] overeengekomen dat hij tot (en met) 31 mei 2014 kon blijven doorwerken.
Aan enkele medewerkers is onder het oude beleid toegezegd dat zij langer mochten doorwerken, zonder dat daarbij concreet werd overeengekomen op welke datum de arbeidsovereenkomst zou eindigen. Het gaat daarbij om drie werknemers. Die verzoeken zijn destijds gehonoreerd, omdat NSR daar onder het oude beleid coulant mee omging. Na de totstandkoming van het nieuwe beleid in 2012 heeft NSR geprobeerd met deze werknemers alsnog overeen te komen dat het dienstverband eerder zou eindigen, maar dat is niet gelukt.
3.3.
NSR stelt dat zij [verzoeker] kan houden aan de overeengekomen einddatum van 1 februari 2015. [verzoeker] heeft in 2006 weloverwogen een OVUT-overeenkomst gesloten. Daarmee is hij, net als NSR, gebonden aan die afspraak tussen partijen. De redelijkheid en billijkheid verlangen dat partijen die overeenkomst nakomen. NSR heeft zich als een goed werkgever gedragen. Zij is tegemoet gekomen aan het verzoek van [verzoeker] om langer door te werken, waarbij de einddatum is verschoven naar 31 mei 2014. Vervolgens is de einddatum opnieuw verschoven in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd.
3.4.
Het beroep van [verzoeker] op het gelijkheidsbeginsel kan volgens NSR niet slagen, omdat het slechts een paar werknemers betreft aan wie, voordat het beleid in 2012 was aangescherpt, was toegezegd dat zij langer konden blijven doorwerken zonder dat een einddatum werd afgesproken. Buiten de eerdergenoemde drie gevallen worden alle werknemers met een OVUT-overeenkomst gehouden aan de afgesproken einddatum. Het gelijkheidsbeginsel maakt juist dat NSR de afspraken met [verzoeker] dient na te komen, niet alleen ten opzichte van de andere werknemers met een OVUT-regeling, maar ook ten opzichte van de werknemers van NS die er niet voor hebben gekozen om deel te nemen aan de OVUT-regeling en die gewoon zijn blijven doorwerken. Onder het nieuwe beleid worden verzoeken tot langer doorwerken in beginsel niet meer gehonoreerd, waardoor er na 2012 geen werknemers met een OVUT-overeenkomst zijn waarvan de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet vaststaat. NSR hecht groot belang aan het vasthouden aan de afspraken met werknemers met een OVUT-regeling, met name omdat dat rechtvaardig is ten opzichte van de werknemers die niet gekozen hebben of die niet in aanmerking kwamen voor de OVUT-regeling, en die dus geen storting in een levensloopregeling en/of pensioen hebben ontvangen, maar ook ten opzichte van de werknemers met een OVUT-regeling die reeds uit dienst zijn getreden en die derhalve hun afspraken uit de OVUT-overeenkomst gewoon zijn nagekomen.
Indien [verzoeker] onbeperkt zou mogen doorwerken tot aan zijn pensioenleeftijd, dan zullen andere werknemers met een OVUT-regeling bovendien ook aanspraak op onbeperkt doorwerken willen maken, hetgeen diverse medewerkers reeds hebben aangekondigd.
3.5.
Ten slotte stelt NSR dat zij er aan hecht om de collectieve afspraken met de vakbonden uit 2012 na te komen en daar in individuele gevallen niet van af te wijken. Met de bonden is overeengekomen dat werknemers met een OVUT-regeling maximaal 6 maanden langer (op basis van een fulltime dienstverband) kunnen doorwerken ter compensatie van het AOW-gat. Omdat [verzoeker] parttime werkte, is aan hem verlenging van 8 maanden toegestaan.
Het standpunt van [verzoeker]
3.6.
Op een enkeling na hebben alle machinisten destijds gebruik gemaakt van de OVUT‑regeling. Een belangrijke reden voor [verzoeker] om te tekenen was, dat bij de voorlichting door NSR over de OVUT regeling aangegeven werd dat na de OVUT-datum doorwerken in deeltijd altijd mogelijk zou zijn.
3.7.
De beleidslijn van 2008 waar NSR over spreekt is voor de werknemers, althans voor [verzoeker], niet kenbaar geweest. Deze beleidslijn is niet intern gepubliceerd en/of voorgelegd aan de individuele werknemers. Dat er voorwaarden waren om een verzoek tot doorwerken gehonoreerd te krijgen was hem dus onbekend. Dat dergelijke verzoeken zijn afgewezen heeft [verzoeker] niet gehoord.
3.8.
Dat de evaluatie van het beleid in 2012 heeft geleid tot een strengere beoordeling, is [verzoeker] destijds niet bekend geworden. Hij bleef daarom in de veronderstelling verkeren dat een verzoek om ook na 1 juni 2012 parttime te mogen blijven doorwerken gehonoreerd zou worden.
3.9.
Volgens [verzoeker] heeft NSR de regels van het spel veranderd tijdens het spel, en heeft NSR daar bovendien geen ruchtbaarheid aan gegeven. Dit werd hem eerst duidelijk op het moment dat hij een nadere aanvraag tot verlenging had gedaan. Indien en voorzover het honoreren van een aanvraag tot verdere verlenging op (ernstige) organisatorische problemen zou stuiten en/of NSR te maken zou hebben met een overschot aan machinisten, dan zou [verzoeker] nog begrip voor een weigering hebben kunnen opbrengen. Het tegendeel is echter het geval.
3.10.
Ten tijde van zijn verzoek tot verlenging was er een vacature voor een machinist met standplaats Groningen/Zwolle ([verzoeker] woont in Groningen). Verder heeft hij geregeld extra diensten gedraaid als daartoe de noodzaak vanuit NSR bestond. Het is voor NSR eenvoudiger om door middel van parttimers het dienstrooster ingevuld te krijgen en calamiteiten op te vangen.
3.11.
Bovendien hebben andere collega's langere aanvullingen op het parttime mogen doorwerken na de OVUT-datum gekregen dan [verzoeker]. Van zeker één collega is hem bekend dat deze een voortzetting voor onbepaalde tijd heeft gekregen. Van een andere weet [verzoeker] dat deze een aanvulling van 5 jaar heeft gekregen. [verzoeker] heeft kopieën daarvan in bezit, maar legt deze op voorhand vanuit privacyoverwegingen van de betrokkenen niet over.
Het moge zo zijn dat NSR haar bedrijfsvoering en beleid mag aanpassen, maar het kan en mag in de ogen van [verzoeker] niet ten koste gaan van het ontstaan van grote verschillen als voornoemd.
3.12.
Ten slotte wijst [verzoeker] erop dat het
"probleem"van de verschillende soorten en omvang van verlenging voor OVUT-ers die NSR het leven heeft geroepen van tijdelijke aard is, en bovendien een beperkte groep machinisten betreft. De noodzaak om dit op moeten lossen met het aanpassen van het beleid en verdere verlenging in parttimewerk niet toe te staan, doet zich dan ook niet voor.
3.13.
[verzoeker] betwist dat NSR er belang bij heeft om vast te houden aan gemaakte afspraken met hem omdat het anders tot een onrechtvaardig verschil zou leiden ten opzichte van de werknemers die niet voor een OVUT-regeling hebben gekozen. Deze werknemers spelen naar het oordeel van [verzoeker] geen rol.
Ook het argument van NSR dat toestaan van het verzoek van [verzoeker] zou leiden tot een precedent ten opzichte van andere OVUT-ers is niet steekhoudend. Enerzijds omdat hem geen onbeperkte verlenging voor ogen staat, maar een tweejarige, en anderzijds omdat het NSR is geweest die steeds in woord en daad niet alleen de indruk heeft gewekt dat werknemers parttime door zouden kunnen werken na de OVUT-datum, maar het ook in de praktijk heeft gebracht.
3.14.
De verwijzing van NSR naar de afspraken met de vakbonden kan [verzoeker] niet volgen. Die afspraken betreffen immers een deelonderwerp, te weten het oplossen van het AOW-gat.
3.15.
[verzoeker] is dan ook van mening dat aan hem in redelijkheid een voortzetting van het werk in parttime (50%) dient te worden toegestaan, en wel tot en met 31 mei 2016.

4.De beoordeling

Opgewekte verwachtingen?
4.1.
De meest vérstrekkende stelling van [verzoeker] is, dat hij is afgegaan op de voorlichting van NSR, waarbij werd aangegeven dat na de OVUT-datum doorwerken in deeltijd altijd mogelijk zou zijn.
Nadat de heer [A], die de presentatie met betrekking tot de inhoud van de OVUT-regeling destijds (mede) heeft gegeven, ter zitting had betwist dat toegezegd zou zijn dat doorwerken na de OVUT-datum in deeltijd altijd mogelijk zou zijn, heeft [verzoeker] zijn stelling niet nader kunnen concretiseren, zodat de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
Ongelijke behandeling?
4.2.
[verzoeker] beroept zich erop dat sprake is van ongelijke behandeling. Hij voert in dit verband aan dat andere collega's langere verlengingen van het dienstverband na de oorspronkelijk overeengekomen OVUT-datum hebben gekregen dan hij: één collega heeft een voortzetting voor onbepaalde tijd gekregen, een andere collega een aanvulling van 5 jaar.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
[verzoeker] heeft niet gesteld dat in zijn geval sprake is geweest van ongelijke behandeling op een grond of in een vorm die door algemene of specifieke wetgeving dan wel door een rechtstreeks werkende verdragsbepaling is verboden. Ook overigens is de kantonrechter niet gebleken dat van dergelijke ongelijke behandeling sprake is geweest.
4.4.
De vraag dient dus te worden beantwoord of NSR door het verzoek van [verzoeker] te weigeren heeft gehandeld in strijd met een (ander) algemeen erkend rechtsbeginsel.
De kantonrechter zoekt voor deze beoordeling aansluiting bij de maatstaf die de Hoge Raad heeft gegeven in het Parallel Entry-arrest (HR 30 januari 2004, NJ 2008, 536) inzake gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, met dien verstande dat gelet op de aard van de beslissing van NSR (het weigeren om voor een tweede maal de datum van het einde van het dienstverband uit te stellen nadat [verzoeker] in een eerder stadium zelf voor een bepaalde datum had gekozen) aan NSR een (nog) grotere beleidsvrijheid toekomt dan op grond van eerder genoemde maatstaf.
4.5.
De maatstaf volgens Parallel Entry luidt kort gezegd, dat ook in het geval sprake is van een verschil in beloning (in het geval van [verzoeker]: beslissing op een herhaald verlengingsverzoek) zonder dat daar een objectieve rechtvaardigingsgrond voor bestaat, dit nog niet zonder meer meebrengt dat de betreffende werknemer een gelijke beloning (behandeling) behoort te krijgen. Dit is slechts het geval indien de ongelijkheid in beloning (behandeling) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter berust de stelplicht dat deze situatie zich voordoet bij [verzoeker], nu hij zich erop beroept dat NSR hem op dezelfde wijze had moeten behandelen als zijn collega's.
4.7.
Bij de beoordeling van de standpunten van partijen acht de kantonrechter ten eerste van groot belang, dat [verzoeker] door het aangaan van de OVUT-overeenkomst zonder voorbehoud heeft ingestemd met het einde van zijn dienstverband per 1 juni 2012. Terecht stelt NSR dat om die reden het uitgangspunt is dat [verzoeker] daar in beginsel aan kan worden gehouden.
4.8.
Verder stelt de kantonrechter vast, dat [verzoeker] zijn belang om ook na 1 februari 2015 te mogen blijven doorwerken, nauwelijks heeft onderbouwd. Hij heeft in ieder geval geen specifieke financiële of sociale omstandigheden aangevoerd ter ondersteuning van zijn verzoek, anders dan dat
"het financiële plaatje (mee)speelt", en dat het parttime werken hem bevalt.
4.9.
Voorts heeft [verzoeker] niet gesteld voor hoelang hij begin 2012 verlenging heeft aangevraagd. Dit is evenmin af te leiden uit de bovengenoemde beslissing van NSR van 13 maart 2012. Indien [verzoeker] destijds om verlenging met 2 jaar heeft gevraagd, zou zijn stelling dat NSR hem (toen al) een langere duur had moeten toestaan reeds om die reden niet opgaan. In dat geval heeft NSR immers aan zijn verzoek voldaan.
4.10.
Voorts had [verzoeker] onderbouwd dienen aan te geven dat zijn omstandigheden in die mate gelijk waren aan de omstandigheden van de werknemers die een toestemming voor langere duur dan hij hebben gekregen, dat NSR met betrekking tot zijn verzoek dezelfde beslissing had behoren te nemen. [verzoeker] stelt zelf dat hij beschikt over de relevante gegevens met betrekking tot die twee andere collega's, maar hij heeft deze gegevens niet overgelegd. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan en stelt hij de kantonrechter niet in staat te beoordelen in hoeverre zijn situatie destijds vergelijkbaar is met die van zijn collega's.
Dat hij deze gegevens uit privacyoverwegingen niet heeft overgelegd doet hier niet aan af, nu hij niet heeft gesteld dat deze beide collega's (die overigens bij de mondelinge behandeling als toehoorder aanwezig waren) daar geen toestemming voor wilden geven.
4.11.
Nu de stelplicht op [verzoeker] rust en hij daar niet aan heeft voldaan, doet aan het voorgaande niet af dat uit de stellingen van NSR volgt dat het haar bekend is om welke werknemers (zij heeft het overigens over drie werknemers in plaats van twee) het gaat.
Doordat [verzoeker] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, kan de kantonrechter de gegrondheid van zijn standpunt niet beoordelen.
4.12.
Voorts stond het NSR in beginsel vrij haar beleid tussentijds aan te scherpen. In het voorgaande is reeds vastgesteld dat er voordat [verzoeker] de OVUT-overeenkomst aanging, geen toezeggingen zijn gedaan over het alsnog toestaan van doorwerken na de aanvankelijk overeengekomen einddatum van het dienstverband.
In de OVUT-overeenkomst is expliciet overeengekomen dat de afwijking van de einddatum alleen mogelijk is als partijen daarover overeenstemming hebben bereikt (artikel 10 sub c).
Voorts heeft NSR bij het geven van toestemming aan [verzoeker] om nog 2 jaar door te werken, en wel tot en met 31 mei 2014, expliciet vermeld dat indien [verzoeker] na 31 mei 2014 nog langer wil blijven werken, hij daar begin 2014 opnieuw toestemming voor moet vragen, en dat niet kan worden aangegeven of dat verzoek ook gehonoreerd wordt. Ook hieraan mocht [verzoeker] dus geen verwachtingen ontlenen dat hij opnieuw toestemming zou krijgen om nog langer door te werken.
4.13.
Dat NSR de aanscherping van het beleid vanaf medio 2012 niet met de vakbonden/werknemers heeft gecommuniceerd, acht de kantonrechter niet relevant. Er waren immers geen toezeggingen gedaan en/of afspraken gemaakt over de wijze waarop NSR met verzoeken om toch langer te mogen doorwerken zou omgaan. Zij had dus (zeer) grote beleidsvrijheid, die slechts beperkt werd door de eerdergenoemde in Parallel Entry vastgelegde (en in deze zaak nog eens afgezwakte) maatstaf.
4.14.
Op grond van het voorgaande is niet relevant of [verzoeker] voldeed aan de criteria van het (eerdere) beleid uit 2008, dat er sprake moet zijn van goed functioneren en van een vacature.
4.15.
Ten slotte is de kantonrechter van oordeel dat NSR voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij er belang bij heeft vast te houden aan de strenge beleidslijn, omdat er anders sprake zou zijn van een onrechtvaardig verschil ten opzichte van werknemers die niet voor de OVUT-regeling hebben gekozen en ten opzichte van werknemers die zich neergelegd hebben bij de weigering om langer doorwerken ook na medio 2012 toe te staan. Gelet op de in het voorgaande vastgestelde grote beleidsvrijheid kan dat belang naar het oordeel van de kantonrechter al snel voldoende aanwezig worden geacht, mede gelet op het feit dat [verzoeker] zijn (eigen) belang bij langer doorwerken nauwelijks heeft onderbouwd.
4.16.
De slotsom is dus dat NSR [verzoeker] kan houden aan de overeengekomen einddatum van het dienstverband per 1 februari 2015.
4.17.
De kantonrechter constateert dat partijen geen beslissing hebben gevraagd over de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat NSR [verzoeker] kan houden aan de overeengekomen einddatum van het dienstverband per 1 februari 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.