ECLI:NL:RBMNE:2015:6871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C-16-385717 - HA ZA 15-149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.K. Oosterling – van der Maarel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een deskundige voor de echtheid van handtekeningen in een schuldbekentenis

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 23 september 2015 vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. L.M. van Rooij-Houweling, en [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. B.M.E. Drykoningen. De zaak betreft de echtheid van handtekeningen op een schuldbekentenis die op 4 augustus 2011 door [gedaagde] en wijlen mevrouw [A] is ondertekend. [gedaagde] is volgens deze schuldbekentenis een bedrag van € 30.000,-- verschuldigd aan mevrouw [A], dat zonder rente terugbetaald moet worden bij haar overlijden. Na het overlijden van mevrouw [A] heeft [eiser], als executeur van haar testament, [gedaagde] verzocht om het bedrag terug te betalen, maar [gedaagde] betwist dat de schuld nog openstaat en beroept zich op kwitanties als bewijs van betaling.

De rechtbank heeft in het vonnis vastgesteld dat er een geschil bestaat over de echtheid van de handtekeningen op de kwitanties. [eiser] heeft een deskundige ingeschakeld om de authenticiteit van de handtekeningen te onderzoeken, omdat hij betwist dat deze van mevrouw [A] zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om een deskundige te benoemen om de echtheid van de handtekeningen vast te stellen. De heer W. de Jong is benoemd als deskundige en zal de rechtbank adviseren over de vragen die zijn geformuleerd in het vonnis. De rechtbank heeft ook bepaald dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor het voorschot op de kosten van de deskundige.

De rechtbank heeft verder aangegeven dat als de deskundige concludeert dat de handtekeningen niet van mevrouw [A] zijn, [gedaagde] niet kan bewijzen dat de schuld is afbetaald. In dat geval zal de vordering van [eiser] worden toegewezen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/385717 / HA ZA 15-149
Vonnis van 23 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.M.E. Drykoningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 april 2015
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 5 augustus 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 augustus 2011 hebben [gedaagde] en wijlen mevrouw [A] (hierna: mevrouw [A] ) een schuldbekentenis ondertekend. In de schuldbekentenis is
opgenomen dat [gedaagde] een bedrag van € 30.000,-- verschuldigd is aan mevrouw [A] . [gedaagde] is gehouden dit bedrag zonder rente terug te betalen en dit bedrag is te allen tijde terstond en zonder enige waarschuwing opeisbaar bij overlijden van mevrouw [A] .
2.2.
Mevrouw [A] heeft het bedrag van € 30.000,-- in twee gedeelten van € 15.000,--, te weten op 30 maart 2011 en 4 augustus 2011, op de bankrekening van [gedaagde] gestort.
2.3.
Mevrouw [A] is op [2014] overleden. [eiser] is op grond van een testament d.d. 18 juni 2009 benoemd tot testament executeur van mevrouw [A] .
2.4.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] op 19 juni 2014 en 4 juli 2014 verzocht om het bedrag van € 30.000,-- terug te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] , in zijn hoedanigheid van executeur, van een bedrag van € 30.000,--, alsmede tot vergoeding aan [eiser] van een bedrag van € 1.149,50, bestaande uit de door [eiser] geleden schade. Subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot overlegging van de originele kwitantie d.d. 19 december 2013 waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat de gehele schuld van € 30.000,-- is voldaan en van de originele kwitantie waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat er door mevrouw [A] voor ontvangst van de door [gedaagde] gedane termijnbetalingen is getekend (hierna: de originele kwitanties).
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is op grond van de schuldbekentenis en in samenhang met de executie van het testament gehouden de schuld van € 30.000,-- te voldoen aan de erven van mevrouw [A] . Niet is gebleken dat de betaling van het verschuldigde bedrag heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft een deskundige ingeschakeld om de authenticiteit te bepalen van de door [gedaagde] overgelegde kopieën van de originele kwitanties (hierna: de kwitanties). Op grond van artikel 6:74 BW heeft [eiser] recht op vergoeding van de kosten die daarmee verband houden. Verder onderzoek aan de originele kwitanties is vereist om nadere bewijskracht aan de conclusie van [gedaagde] te kunnen toekennen dat de schuld zou zijn ingelost.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en legt hieraan het volgende ten grondslag. [eiser] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat hij door het instellen van onderhavige procedure buiten zijn taak als executeur is getreden. Voor zover [eiser] wel ontvankelijk moet worden verklaard, moet de vordering van [eiser] worden afgewezen omdat [gedaagde] de lening ter hoogte van € 30.000,-- heeft terugbetaald. De kwitanties vormen hiervoor het bewijs.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] de lening ter hoogte van € 30.000,-- heeft terugbetaald. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling daarvan, zal zij eerst ingaan op het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] .
4.2.
Op grond van artikel 4:144 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een executeur onder andere tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren. In artikel 4.1 van het testament is deze taak ook aan [eiser] opgedragen. In artikel 3:170 lid 2 BW is bepaald dat onder beheer alle handelingen worden begrepen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn. Hieronder valt ook het innen van vorderingen. Gelet op het feit dat een executeur bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt, is [eiser] door het instellen van de onderhavige vordering tot terugbetaling van de lening niet buiten zijn taak als executeur getreden. [eiser] zal daarom ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het bedrag ter hoogte van € 30.000,-- is terugbetaald, doet [gedaagde] een beroep op de kwitanties. [eiser] betwist dat de handtekeningen op deze kwitanties afkomstig zijn van mevrouw [A] . Als gevolg van deze betwisting is niet vast komen te staan dat de schuld is afbetaald door [gedaagde] .
4.4.
De kwitanties zijn onderhandse akten in de zin van artikel 156 lid 3 Rv. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte, waarvan de ondertekening door de partij tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren stellig wordt ontkend, geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Bij onderhandse akten rust de bewijslast voor wat betreft de echtheid van de handtekening dus op degene die de akte als bewijsstuk gebruikt of zich daarop beroept.
4.5.
Nu [gedaagde] zich ter onderbouwing van zijn verweer beroept op de kwitanties, rust de bewijslast voor wat betreft de echtheid van de handtekeningen op de kwitanties op [gedaagde] . De echtheid hoeft echter alleen te worden bewezen wanneer [eiser] de echtheid stellig ontkent, dat wil zeggen wanneer [eiser] met duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen verklaart dat de handtekeningen op de kwitanties niet van mevrouw [A] zijn. Alleen al uit het feit dat [eiser] een deskundige heeft ingeschakeld om de authenticiteit te bepalen van de kwitanties, blijkt reeds voldoende dat [eiser] stellig ontkent dat de handtekeningen op de kwitanties van mevrouw [A] zijn. Het ligt daarom op de weg van [gedaagde] om te bewijzen dat de handtekeningen op de kwitanties van mevrouw [A] zijn.
4.6.
Aangezien het geschil zich met name toespitst op de echtheid van de handtekeningen, acht de rechtbank het, alvorens eventueel getuigen te horen, op dit punt nodig eerst een deskundigenoordeel te krijgen over de echtheid van de handtekeningen.
4.7.
Het benoemen van een deskundige is met partijen ter comparitie besproken. De uitkomst van dat overleg is vastgelegd in het proces-verbaal van comparitie. Partijen zijn het ter comparitie eens geworden over het volgende:
a. volstaan kan worden met de benoeming van één deskundige, te weten een handschriftdeskundige;
b. de rechtbank benoemt een deskundige uit de lijst met gerechtelijke deskundigen:
c. aan de handschriftdeskundige worden de volgende vragen gesteld:
1. Zijn naar uw oordeel de handtekeningen op de originele kwitanties afkomstig van mevrouw [A] ?
2. Met welke mate van waarschijnlijkheid kan daarover een uitspraak worden gedaan?
3. Kunt u uiteenzetten hoe u tot uw antwoorden op de hiervoor genoemde vragen bent gekomen?
4. Ziet u overigens nog aanleiding tot het plaatsen van opmerkingen die u vanuit uw expertise voor een juist oordeel over deze kwestie van belang acht?
4.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de heer W. de Jong tot deskundige in deze zaak benoemen. Deze heeft zich bereid verklaard de benoeming te aanvaarden en een begroting van zijn kosten aan de civiele griffie van de rechtbank gestuurd. Deze begroting zal aan dit vonnis worden gehecht.
4.9.
De rechtbank zal de hiervoor onder 4.7 sub c geformuleerde vragen aan de deskundige voorleggen.
4.10.
[gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen verklaard bereid te zijn om de originele kwitanties aan de deskundige af te geven. Daarom zal de rechtbank bepalen dat [gedaagde] de originele kwitanties aan de deskundige ter hand dient te stellen.
4.11.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van artikel 195 Rv, nu het op de weg van [gedaagde] ligt om te bewijzen dat de handtekeningen op de originele kwitanties van mevrouw [A] zijn. Om die reden zal de rechtbank bij de benoeming van de deskundige [gedaagde] belasten met de betaling van het voorschot van de deskundige.
4.12.
Als op basis van de conclusie van het deskundigenrapport kan worden vastgesteld dat de handtekeningen op de originele kwitanties niet als handtekeningen van mevrouw [A] kunnen worden aangemerkt, is [gedaagde] er niet in geslaagd om te bewijzen dat de ondertekening van de originele kwitanties door mevrouw [A] is verricht. Nu de kwitanties in dat geval geen dwingend bewijs tegen [eiser] opleveren, zal [gedaagde] zijn stelling dat de lening is terugbetaald op een andere manier dienen te bewijzen. De hoofdregel van artikel 150 Rv brengt immers met zich dat [gedaagde] de echtheid van de kwitanties dient te bewijzen aangezien hij zich op het rechtsgevolg dat voortkomt uit die kwitanties beroept en [eiser] de echtheid van de kwitanties gemotiveerd heeft betwist. Indien [gedaagde] door middel van het doen horen van getuigen of anderszins bewijs van zijn stelling wenst te leveren, kan hij daar bij conclusie na deskundigenbericht om verzoeken.
4.13.
Als op basis van de conclusie van het deskundigenrapport wel kan worden vastgesteld dat de handtekeningen op de kwitanties als handtekeningen van mevrouw [A] kunnen worden aangemerkt, is [gedaagde] er in geslaagd om te bewijzen dat de ondertekening van de kwitanties door mevrouw [A] is verricht. In dat geval slaagt het verweer van [gedaagde] en liggen de vorderingen van [eiser] voor afwijzing gereed.
4.14.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden, waaronder de beslissing op de vordering tot vergoeding van de kosten van de door [eiser] ingeschakelde deskundige.

5.De beslissing

De rechtbank
het deskundigenonderzoek
5.1.
beveelt een deskundigenonderzoek naar de onder 4.7 sub c van dit vonnis geformuleerde vragen,
5.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer W de Jong
Niehoff & De Jong
Riouwstraat 30
9715 BW Groningen
tel.: [telefoonnummer]
www.handschriftonderzoek.com
info&handschriftonderzoek.com,
de kosten
5.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot terzake van de kosten van de deskundige het volgende:
- partijen kunnen binnen twee weken na de datum van dit vonnis bij de civiele griffie van de rechtbank schriftelijk bezwaar maken tegen de begroting;
- indien niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt het voorschot terzake van de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag;
- indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] het bedrag van het voorschot ter griffie moet deponeren binnen twee weken nadat [gedaagde] een daartoe strekkend betalingsverzoek van de civiele griffie heeft ontvangen,
de werkwijze van de deskundige
5.5.
draagt de deskundige op een schriftelijk en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, en een gespecificeerde einddeclaratie in te leveren ter griffie van deze rechtbank,
5.6.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie moet worden ingeleverd op drie maanden na de datum van dit vonnis, met dien verstande dat de deskundige niet met het onderzoek behoeft te beginnen voordat deze van de griffie van de rechtbank bericht heeft ontvangen dat het voorschot is gedeponeerd,
5.7.
schrijft de deskundige voor dat hij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken,
5.8.
bepaalt dat de deskundige een concept van het rapport aan partijen zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen over het concept te maken,
5.9.
bepaalt dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen, en verzoekt de deskundige om in het rapport te reageren op de opmerkingen van partijen over het concept,
5.10.
verzoekt de deskundige om de landelijke Leidraad deskundigen op www.rechtspraak.nl te raadplegen,
de overige beslissingen
5.11.
draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis toe te zenden aan de deskundige,
5.12.
bepaalt dat de verdere processtukken binnen één week na de datum van dit vonnis aan de deskundige dienen te worden toegezonden door [gedaagde] ,
5.13.
bepaalt dat [gedaagde] de originele kwitantie d.d. 19 december 2013 waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat de gehele schuld van € 30.000,-- is voldaan en de originele kwitantie waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat er door mevrouw [A] voor ontvangst van de door [gedaagde] gedane termijnbetalingen is getekend (productie 8 en 9 van de zijde van [eiser] ), aan de deskundige ter hand dient te stellen,
5.14.
draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige de zaak op een termijn van 4 weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde] en om partijen daarvan bericht te doen,
5.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling – van der Maarel en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: PK/0