ECLI:NL:RBMNE:2015:6850

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
17 september 2015
Zaaknummer
3973156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.K. Oosterling – van der Maarel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgfacturen en geschil over zorgovereenkomst

In deze zaak vordert de zorgverlener, een welzijns- en zorgonderneming, betaling van onbetaalde facturen van de gedaagde, die zorg heeft ontvangen op basis van een zorgovereenkomst. De gedaagde heeft de facturen niet betaald omdat hij van mening is dat de zorg niet optimaal is verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zorgovereenkomst is opgezegd door de gedaagde op 15 december 2014, en dat de zorgverlener geen recht heeft op betaling voor de uren die verband houden met de opzegtermijn. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen, met uitzondering van een bedrag dat in mindering is gebracht op basis van de opzegging. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum waarop de gedaagde in verzuim is geraakt, en de gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 16 september 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3973156 UC EXPL 15-4271 PK/0
Vonnis van 16 september 2015
inzake
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Van Loon Incasso Advocaten,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 april 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een welzijn- en zorgonderneming op het gebied van ondersteunende en activerende begeleiding en persoonlijke verzorging van particuliere patiënten in de thuiszorg, alsmede op het gebied van het verlenen van huishoudelijke dienstverlening.
2.2.
[eiseres] heeft op grond van een zorgovereenkomst in de maanden november en december 2014 thuiszorg verleend bij [gedaagde] en zijn echtgenote, mevrouw [A] (hierna: [A] ).
2.3.
Op 15 december 2014 is in de woning van [gedaagde] en [A] een verschil van mening ontstaan tussen [gedaagde] en [A] enerzijds en de heer [B] (hierna: [B] ), zorgverlener bij [eiseres] , anderzijds. [gedaagde] heeft [B] die dag verzocht om te vertrekken, waarop [B] de woning heeft verlaten. Na 15 december 2015 heeft [eiseres] geen zorg meer verleend aan [gedaagde] en [A] .
2.4.
[eiseres] heeft de volgende vier facturen ter hoogte van in totaal € 4.532,50 aan [gedaagde] gezonden:
a) factuur d.d. 5 december 2014 (20140041) ter hoogte van € 656,25;
b) factuur d.d. 5 december 2014 (20140042) ter hoogte van € 1.233,75;
c) factuur d.d. 30 december 2014 (20140047) ter hoogte van € 1.723,75;
d) factuur d.d. 30 december 2014 (20140048) ter hoogte van € 918,75.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 19 januari 2015 een laatste mogelijkheid geboden om binnen 14 dagen na dagtekening tot betaling van de facturen over te gaan, bij gebreke waarvan [eiseres] een incassoprocedure zal starten en de incassokosten bij [gedaagde] in rekening zal brengen. Desondanks heeft [gedaagde] de facturen niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om tegen kwijting aan [eiseres] een bedrag van € 5.297,64 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.532,50 vanaf 09 maart 2015 tot aan de dag der voldoening en tevens met veroordeling van [gedaagde] in de kosten en nakosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst, door de hiervoor onder 2.4 genoemde facturen ter hoogte van in totaal € 4.532,50, ondanks sommaties, onbetaald te laten. [eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [eiseres] heeft volgens [gedaagde] geen optimale zorg geleverd en teveel uren in rekening gebracht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering een beroep doet op een zorgovereenkomst. Deze zorgovereenkomst betreft enerzijds een zorgovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] en anderzijds een zorgovereenkomst tussen [eiseres] en [A] (deze zorgovereenkomsten zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als: de zorgovereenkomst). De onbetaalde facturen met nummers 20140042 en 20140047 zijn gericht aan [A] , zodat de rechter ervan uitgaat dat deze facturen verband houden met de zorgovereenkomst met [A] . Nu [eiseres] alleen [gedaagde] heeft gedagvaard en niet ook [A] , zal de kantonrechter eerst beoordelen of [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering jegens [gedaagde] voor zover die betrekking heeft op de facturen die zijn gericht aan [A] .
4.2.
Op grond van artikel 1:85 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de ene echtgenoot naast de andere voor het geheel aansprakelijk voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen. Beslissend voor de vraag of sprake is van een verbintenis die is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding zijn de aard van de uitgave, de financiële omstandigheden en de naar buiten blijkende leefwijze van het gezin. [A] is 85 jaar oud en CVA-patiënt. Zij heeft dagelijks zorg nodig. Deze zorg kan niet verleend worden door [gedaagde] , nu hij zelf ook zorg nodig heeft. Het gaat hier dus om kosten die noodzakelijk zijn in verband met de dagelijkse zorg aan [A] . Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat deze kosten daarom deel uit maken van de gewone gang van de huishouding. Dit betekent dat [gedaagde] , naast [A] , voor het geheel aansprakelijk is voor de door [A] aangegane zorgovereenkomst met [eiseres] . [eiseres] is om die reden ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde] voor zover deze betrekking heeft op de facturen die zijn gericht aan [A] .
4.3.
[gedaagde] heeft niet betwist dat de betalingstermijn van de in 2.4 bedoelde facturen is verstreken. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat hij de facturen niet heeft betaald. Tussen partijen staat daarmee vast dat de vordering tot betaling van de facturen opeisbaar is.
4.4.
Als reden voor de niet betaling heeft [gedaagde] in de eerste plaats aangevoerd dat de zorg (vooral in december 2014) niet optimaal is verlopen. De kantonrechter heeft dit verweer allereerst zo begrepen dat [B] te lange rookpauzes nam en [B] en/of zijn vrouw te weinig initiatieven namen. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat [A] moeite heeft met wennen aan nieuwe personen en dat [eiseres] daarom de zorg rustig heeft opgebouwd. [eiseres] heeft – in overleg met [gedaagde] – eerst geprobeerd het vertrouwen te winnen van [A] door met haar koffie te drinken en te praten. Daarna zou [eiseres] bekijken welke zorg [A] nodig heeft. [B] heeft altijd in overleg met [gedaagde] gebruik gemaakt van rookpauzes.
4.5.
Het staat voor de kantonrechter vast dat de onderlinge verstandhouding tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde] en [A] anderzijds verstoord is geraakt. Dat de zorg daardoor mogelijk niet optimaal is verlopen is vervelend voor partijen. Dit betekent echter niet dat [eiseres] geen zorg heeft verleend. Dat wordt ook niet betwist door [gedaagde] . Het feit dat er wel zorg is verleend door [eiseres] , maakt dat [gedaagde] verplicht is om voor de verleende zorg te betalen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , had het op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen waarom hij niet verplicht is om voor de verrichte werkzaamheden te betalen. Dit heeft hij nagelaten, zodat dit verweer van [gedaagde] niet slaagt.
4.6.
In de tweede plaats heeft de kantonrechter het verweer van [gedaagde] zo begrepen dat [eiseres] ten onrechte ook de niet-gemaakte uren na 15 december 2014 in rekening heeft gebracht. In het licht van de stelling van [gedaagde] dat hij [B] op 15 december 2014 heeft verzocht om de woning te verlaten en, na overleg met zijn zoon en vrouw, tot de conclusie is gekomen dat als [B] zich weer zou aanbieden hij ontslag op staande voet zou krijgen, leest de kantonrechter hierin een beroep op opzegging van de zorgovereenkomst. Ook [eiseres] lijkt in haar e-mail van 30 december 2014 aan [gedaagde] uit te gaan van een opzegging van de zorgovereenkomst door [gedaagde] . Tussen partijen staat verder vast dat [eiseres] na 15 december 2014 geen zorg meer heeft verleend aan [gedaagde] en [A] en ook geen aanbod meer heeft gedaan om zorg te verlenen. Gelet op deze feiten en omstandigheden slaagt het verweer van [gedaagde] dat hij de zorgovereenkomst heeft opgezegd en dat deze door middel van opzegging is geëindigd. De kantonrechter zal vervolgens de vraag beantwoorden op welke datum de zorgovereenkomst is geëindigd.
4.7.
Op grond van de zorgovereenkomst (pagina 6) geldt dat partijen deze tussentijds mogen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. De zorgovereenkomst kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW, zodat de regels omtrent opdracht op de zorgovereenkomst van toepassing zijn. In artikel 7:408 lid 1 BW is bepaald dat een opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst kan opzeggen. Van dit artikel kan niet ten nadele van een niet-professionele opdrachtgever worden afgeweken (artikel 7:413 BW). Een dergelijke afwijking is vernietigbaar op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. De kantonrechter leest in het standpunt van [gedaagde] dat de gemiddelde uren in verband met een opzegtermijn niet in rekening mogen worden gebracht, een beroep op vernietiging van de contractuele bepaling dat de zorgovereenkomst tussentijds kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Dit beroep slaagt. [gedaagde] kan worden beschouwd als een niet-professionele opdrachtgever. De bepaling dat de zorgovereenkomst door [gedaagde] alleen kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand is een afwijking van artikel 7:408 lid 1 BW. Deze afwijking is ten nadele van [gedaagde] en daarom vernietigbaar.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de zorgovereenkomst heeft opgezegd met ingang van 15 december 2014. Immers, op die datum heeft [gedaagde] [B] verzocht om te vertrekken en nadien heeft [eiseres] geen zorg meer verleend aan [gedaagde] en [A] . [gedaagde] is daarom niet verplicht om de uren die verband houden met een week opzegtermijn te voldoen. Het gaat hier om een bedrag van € 280,00 op de factuur met nummer 20140048 en een bedrag van € 560,00 op de factuur met nummer 20140047, in totaal een bedrag ter hoogte van € 840,00.
4.9.
Als tweede reden voor het niet betalen van de facturen heeft [gedaagde] aangevoerd dat de SVB geen vergoeding aan [gedaagde] wil verstrekken voor de facturen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat hij de in 2.4 bedoelde facturen aan de SVB heeft gestuurd en dat de SVB niet tot vergoeding overgaat omdat [gedaagde] de facturen niet voor akkoord heeft ondertekend en/of omdat de SVB wenst dat [gedaagde] de facturen in een bepaald format aanlevert en [gedaagde] de facturen niet in dat format heeft aangeleverd. Beide omstandigheden vallen echter binnen de risicosfeer van [gedaagde] . [eiseres] is daarvoor niet verantwoordelijk. Het verweer van [gedaagde] dat hij de facturen niet heeft betaald omdat de SVB geen vergoeding wil verstrekken voor de facturen slaagt daarom niet.
4.10.
Gelet op het voorgaande, zal de kantonrechter de vordering tot betaling van de hoofdsom toewijzen, met dien verstande dat een bedrag van € 840,00 in mindering zal worden gebracht op de gevorderde hoofdsom.
4.11.
De vordering tot betaling van wettelijke handelsrente wordt afgewezen. De zorgovereenkomst is geen handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, omdat [gedaagde] in het kader van deze overeenkomst niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen. De wettelijke rente (artikel 6:119 BW) zal, als het mindere van de wettelijke handelsrente, wel worden toegewezen. [eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 19 januari 2015 gesommeerd om binnen 14 dagen na dagtekening tot betaling van de facturen over te gaan. [gedaagde] heeft de facturen niet betaald, waardoor hij op 3 februari 2015 in verzuim is geraakt. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf 3 februari 2015.
4.12.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief ter hoogte van € 494,25, op basis van de toe te wijzen hoofdsom van € 3.692,50.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht € 466,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 962,16

5.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag ter hoogte van € 3.692,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 februari 2015 tot de dag van volledige betaling, alsmede een bedrag ter hoogte van € 494,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 962,16, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling – van der Maarel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 september 2015.