ECLI:NL:RBMNE:2015:675

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
383432/ HA RK 14-299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een familierechtelijke procedure met betrekking tot ouderlijk gezag en omgangsregeling

Op 4 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdend in Lelystad, een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich richtte tegen mr. J.R. van Es - de Vries, de behandelend rechter in een zaak over ouderlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot zijn zoon. De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van 22 december 2014, gevolgd door een schriftelijk verweer van de rechter en een mondelinge behandeling op 23 januari 2015. Tijdens deze behandeling heeft de verzoeker zijn bezwaren tegen de rechter toegelicht, waarbij hij stelde dat hij onvoldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt kenbaar te maken en dat de rechter partijdig was door de Raad voor de Kinderbescherming om advies te vragen zonder dat hij de kans had gekregen om op het verweerschrift te reageren.

De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat het verweerschrift tijdig was ingediend en dat beide partijen de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen. De rechter heeft ook verduidelijkt dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet bindend is en dat zij vrij is om van dat advies af te wijken. De rechtbank heeft de gronden van verzoeker voor wraking beoordeeld aan de hand van de normen van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de verzoeker geen overtuigende argumenten had aangedragen die duiden op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 383432/ HA RK 14-299
beslissing van 4 februari 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 22 december 2014
- het schriftelijke verweer van mr. J.R. van Es - de Vries van 15 januari 2015
- een e-mail van mr. Woesthoff d.d. 19 januari 2015 met producties
- een e-mail van mr. Woesthoff d.d. 21 januari 2015 met een productie
- een schriftelijke toelichting van verzoeker op de wraking gedateerd 22 januari 2015
- een pleitnota, overgelegd ter zitting van 23 januari 2015.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 januari 2015 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen bijgestaan door zijn advocaat mr. P.L.J. Woesthoff. Mr. J.R. van Es - de Vries is ook verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.R. van Es - de Vries als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) de het door verzoeker ingediende verzoeken tot vaststelling van ouderlijk gezag over [kind], de zoon van verzoeker en mevrouw [X], en tot wijziging van de omgangsregeling tussen verzoeker en [kind], geregistreerd onder zaaknummer C/16/377506/ FA RK 14/6313.
2.2.
Verzoeker heeft objectieve partijdigheid aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Zowel bij het schriftelijk wrakingsverzoek van 22 december 2014 als ter zitting heeft verzoeker het verzoek nader toegelicht en daaraan, zakelijk weergegeven, in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt kenbaar te maken, omdat hij niet heeft kunnen of mogen reageren op hetgeen de tegenpartij in het verweerschrift en bij de behandeling aangevoerd heeft. Daarnaast heeft de rechter de Raad voor de Kinderbescherming gelegenheid gegeven om een advies uit te brengen ondanks de omstandigheden dat de raadsvertegenwoordiger het verweerschrift pas kort voor aanvang van de zitting had ontvangen en verzoeker geen gelegenheid heeft gehad om op het verweerschrift te reageren Ten slotte deelde de rechter over het ingediende tegenverzoek met betrekking tot de alimentatie slechts mee dat dit afgesplitst diende te worden en is de rechter niet ingegaan op het gevoerde verweer dat de tegenpartij niet ontvankelijk verklaard diende te worden met betrekking tot haar verzoek.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in haar schriftelijke verweer en ter zitting, zakelijk weergegeven, het navolgende naar voren gebracht. Een verweerschrift mag tot de aanvang van de zitting ingediend worden. Het verweerschrift is dan ook tijdig ingediend. Ter zitting is over de bijgevoegde producties gesproken. De advocaat van verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat zij de producties voorafgaande aan de zitting had doorgenomen en met haar cliënt had besproken. Ter zitting hebben beide partijen de gelegenheid gehad om het woord te doen en zijn ook beide partijen gehoord. De medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting niet aangegeven dat zij onvoldoende geïnformeerd was om een advies te geven. In tegendeel, zij heeft desgevraagd gezegd dat zij in staat was een advies te geven en heeft dat ook gedaan. Het bij het verweerschrift door mevrouw Van der Voort ingediende verzoek betreft een zelfstandig verzoek dat niet ziet op het door verzoeker ingediende verzoek inzake gezag en omgang. Het verzoek diende dan ook afgesplitst te worden.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet worden getoetst aan de norm van zowel artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is.
Ook kan daarvan sprake zijn, indien objectief gezien bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn
aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke
omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij
bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
In deze zaak is dat niet het geval. De door verzoeker aangevoerde gronden
betreffen geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid
van de genoemde rechter schade zou kunnen lijden. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek in de eerste plaats gestoeld op het feit dat hij ter zitting onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om op het gevoerde verweer in te gaan. Een mondelinge behandeling is bedoeld om de rechter informatie te verstrekken op die punten die de rechter noodzakelijk acht voor haar beslissing. Daarnaast wordt een mondelinge behandeling in omgangszaken door de rechter benut om de mogelijkheden voor een vergelijk tussen de ouders te onderzoeken op grond of naar analogie van het bepaalde in artikel 1:253a lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. Dit brengt met zich dat het aan de rechter is om te bepalen aan welke informatie zij behoefte heeft mede gelet op de informatie die reeds uit de stukken naar voren komt. Dit betekent ook dat de rechter de wijze bepaalt waarop deze informatie verkregen dient te worden. Een mondelinge behandeling is niet bestemd om de zaak door de partijen te laten bepleiten. Mede in dat licht moet ook de relatief beperkte tijd die beschikbaar is voor de mondelinge behandeling bezien worden. Gelet hierop wijst de omstandigheid dat verzoeker bij de mondelinge behandeling wel de gelegenheid heeft gehad het woord te doen, maar wellicht niet alles naar voren heeft kunnen brengen wat hij naar voren had willen brengen, niet op een vooringenomenheid van de rechter. Voorts heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter de Raad voor de Kinderbescherming om advies heeft gevraagd, terwijl deze eerst kort voor de zitting het verweerschrift had ontvangen en ter zitting niet van verzoeker heeft kunnen horen wat hij van het verweerschrift vond. De enkele omstandigheid dat de rechter de Raad voor de Kinderbescherming om advies vraagt ook al heeft deze niet alle stukken (diepgaand) kunnen bestuderen geeft geen blijk van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank merkt op dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet bindend voor de rechter is, zodat het de rechter vrij staat om van dat advies af te wijken. Ten slotte heeft verzoeker nog betoogd dat hij geen gelegenheid heeft gekregen om op het ingediende tegenverzoek te reageren. Verzoeker meent dat dit tegenverzoek betrekking heeft op een executiemaatregel en dat de rechter de wederpartij meteen niet-ontvankelijk in dit verzoek had moeten verklaren in plaats van het af te splitsen van de procedure inzake het gezag en de omgang. Op grond van artikel 282 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een verweerschrift een tegenverzoek bevatten mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Het bij verweerschrift ingediende tegenverzoek had geen betrekking op het oorspronkelijk door verzoeker ingediende verzoek. Uit het oordeel van de rechter dat het tegenverzoek afgesplitst diende te worden blijkt dan ook geen vooringenomenheid van de rechter. Dit spreekt temeer nu deze beslissing uitsluitend een procedureel karakter heeft en op geen enkele wijze vooruit loopt op een inhoudelijke beslissing.
4.4.
Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond
waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel
van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief
gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het wrakingsverzoek afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.R. van Es - de Vries af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker en mr. J.R. van Es - de Vries, alsmede aan de voorzitter van de afdeling familierecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder als voorzitter en mr. G.L.M. Urbanus en mr. C.A. de Beaufort als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.F. Hammerle,
griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.