ECLI:NL:RBMNE:2015:6719

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
C/16/397589 / KL ZA 15-256
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot gebiedsverbod wegens onrechtmatige overlast door gedaagde met psychische problemen

In deze zaak vorderden eisers, de heer [eiser sub1] en mevrouw [eiseres sub 2], een gebiedsverbod tegen gedaagde, die hen overlast zou bezorgen vanuit zijn woning in Nederhorst den Berg. De eisers stelden dat gedaagde, die lijdt aan een bipolaire stoornis, zich onrechtmatig gedroeg door geluidsoverlast en bedreigingen te uiten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad overlast veroorzaakte, maar dat er inmiddels een voorlopige machtiging en gedragsaanwijzing was opgelegd, waardoor de situatie onder controle leek. De rechter oordeelde dat het gevorderde gebiedsverbod niet gerechtvaardigd was, omdat dit een te ingrijpende maatregel zou zijn die gedaagde zou dwingen zijn woning te verlaten. De rechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de belangen van eisers te beschermen. De vorderingen van eisers worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/397589 / KL ZA 15-256
Vonnis in kort geding van 14 september 2015
in de zaak van

1.[eiser sub1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.E.J.M. Tomlow te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.D. van der Heijden te Hilversum.
Eiser 1 zal hierna als de heer [eiser sub1] en eiseres 2 als mevrouw [eiseres sub 2] worden aangeduid. Tezamen zullen zij als [eisers c.s.] worden aangeduid. Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 6 producties
  • de brief van 27 augustus 2015 met productie 7 en 8 van de zijde van [eisers c.s.]
  • de brief van 28 augustus 2015 met productie 9 van de zijde van [eisers c.s.]
  • het faxbericht van 31 augustus 2015 met 5 bijlagen van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 31 augustus 2015
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers c.s.] bewonen al lange tijd de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
[gedaagde] is sinds 1996 eigenaar en bewoner van het perceel grond, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Het stuk grond grenst aan het water, waarin de woonark van [gedaagde] is gelegen.
2.3.
[eisers c.s.] is eigenaar van een stuk weidegrond gelegen tegenover (aan de andere kant van de [straat] ) het perceel van [gedaagde] en een stuk bouwgrond naast het perceel van [gedaagde] .
2.4.
De heer [eiser sub1] is pontbaas op de pont die van de oever naast het perceel van [gedaagde] vaart naar Nigtevecht.
2.5.
[gedaagde] lijdt al meer dan 25 jaar aan een psychiatrische stoornis, te weten bipolaire stoornis I, met manische episodes, die worden gekenmerkt door ernstige psychotische stoornissen. In het kader van de wet Bijzondere Opnames Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) is [gedaagde] de laatste jaren met regelmaat opgenomen in de [naam] te [woonplaats] .
2.6.
Op 7 juni 2014 heeft de heer [eiser sub1] aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde] .
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 maart 2015 heeft de rechtbank een voorwaardelijk machtiging verleend voor de duur van zes maanden tot en met 25 september 2015 en bepaald dat [gedaagde] zich onder behandeling dient te stellen overeenkomstig het behandelingsplan van 17 maart 2015. Uit het behandelingsplan volgt onder meer dat [gedaagde] geen overlast mag veroorzaken, en zich niet dreigend en/of intimiderend ten opzichte van omwonenden mag uiten.
2.8.
Op 28 juni 2015 heeft mevrouw [eiseres sub 2] aangifte gedaan van belediging door [gedaagde] .
2.9.
Op 29 juni 2015 heeft de Officier van Justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland mevrouw [eiseres sub 2] bericht dat [gedaagde] niet strafrechtelijk zal worden vervolgd.
2.10.
Op 14 augustus 2015 heeft de heer [eiser sub1] aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde] .
2.11.
Op 17 augustus 2015 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast afgegeven voor de duur van 90 dagen. Hierin is [gedaagde] bevolen dat hij zich dient te onthouden van contact met de heer [eiser sub1] , [A] en [B] en zich niet mag begeven op het erf van de woning van [eisers c.s.] en het erf van de woning gelegen aan de [straat] te [woonplaats] .
2.12.
Op 30 augustus 2015 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland [gedaagde] bericht dat hij niet strafrechtelijk zal worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 1 jaar niet aan enig strafbaar feit schuldig mag maken dan wel op andere wijze mag misdragen. Indien [gedaagde] zich niet aan deze voorwaarde houdt, zal hij alsnog vervolgd worden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te verbieden om gedurende een periode van achttien maanden na de datum van dit vonnis, althans de betekening van dit vonnis, zich te begeven in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , de bijbehorende tuin en het gebied in de onmiddellijke nabijheid van deze woning, dat wil zeggen het gedeelte van de [straat]
te [woonplaats] tussen de [adres] enerzijds en de [adres] anderzijds, één en ander met machtiging aan [eisers c.s.] om dit verbod zo nodig te doen naleven met behulp van de sterke arm van politie en justitie indien [eisers c.s.] dat wenst middels het aanstonds in gijzeling doen nemen van [gedaagde] voor de duur van zeven dagen voor elke overtreding van dit verbod;
b. althans een zodanige beslissing te nemen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
c. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, met begroting (op voorhand) van het nasalaris advocaat aan de zijde van [eisers c.s.] op het standaardbedrag van € 131,- in geval het door [gedaagde] , ten titel van proceskostenveroordeling aan [eisers c.s.] te betalen bedrag niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [eisers c.s.] is voldaan en nog te vermeerderen met het standaardbedrag van € 68,- indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
d. [gedaagde] te veroordelen om, indien het ten titel van proceskostenveroordeling aan [eisers c.s.] te betalen bedrag niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [eisers c.s.] is voldaan, aan [eisers c.s.] tevens te betalen de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na die vonnisdatum tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken dat [eisers c.s.] een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft.
4.2.
[eisers c.s.] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat [gedaagde] zich sinds jaar en dag laat gelden als een ernstige kwelling en bron van overlast voor omwonenden. [gedaagde] veroorzaakt dagelijks, meerdere malen per dag, ook tijdens nachtelijke uren, jegens omwonenden extreme geluidsoverlast in de vorm van schreeuw- en scheldpartijen jegens passanten en in het bijzonder [eisers c.s.] , die dagelijks de woning van [gedaagde] moet passeren om bij zijn weidegrond te komen.
Voorts stelt [eisers c.s.] dat [gedaagde] als een bezetene met zijn auto over de [straat] rijdt, waarbij voetgangers en fietsers zichzelf tijdig uit de voeten moeten maken om niet aangereden te worden. Ten slotte stelt [eisers c.s.] dat [gedaagde] de heer [eiser sub1] bedreigt wanneer laatstgenoemde met zijn pont in het zicht van [gedaagde] komt.
[eisers c.s.] heeft aangevoerd dat hij zich, als gevolg van die verbale agressie en de extreme (geluids)overlast, sinds jaar en dag unheimisch in zijn eigen woonomgeving voelt. Doordat de situatie de laatste tijd is verslechterd voelt hij zich al enige tijd zelfs ronduit onveilig, aldus [eisers c.s.]
4.3.
[gedaagde] is van mening dat indien en voor zover al sprake is van onrechtmatigheid die een zekere aansprakelijkheid vestigt, de aard en omvang van de onrechtmatigheid het gevorderde gebiedsverbod, dat diep zal ingrijpen in zijn rechten (eigendom) en persoonlijke levenssfeer, niet rechtvaardigt. Een gebiedsverbod, van zodanige duur, is disproportioneel, aldus [gedaagde] . De mogelijke gevolgen van een gebiedsverbod staan niet in verhouding tot het, op zichzelf te respecteren belang van [eisers c.s.] op eerbiediging door [gedaagde] van zijn persoon en zijn privacy, temeer nu, subsidiair, minder vergaande maatregelen voorhanden zijn om deze belangen te waarborgen en deze ook worden aangewend.
[gedaagde] erkent dat er in 2014 en 2015 enige keren sprake is geweest van geluidsoverlast gedurende de nacht. Hij stelt echter dat dit altijd gebeurd is tijdens een psychose. De gedragingen gedurende een psychose zijn vooral tegen zichzelf gericht en niet specifiek tegen [eisers c.s.]
Voorst erkent [gedaagde] dat er sprake is van een gespannen relatie tussen partijen, maar betwist dat sprake is van een structurele overlastsituatie die thans onhoudbaar zou zijn geworden. Hij betwist voorts dat er dagelijks en/of in algemene zin sprake zou zijn van schreeuw- en scheldpartijen tegenover [eisers c.s.] en derden, dat hij de heer [eiser sub1] (recentelijk) zou hebben lastig gevallen tijdens diens werk als veerman op de pont en dat sprake is van agressief rijgedrag.
[gedaagde] erkent dat er op 28 juni 2015 en 10 augustus 2015 voorvallen hebben plaatsgevonden. Het voorval van 28 juni 2015 heeft plaatsgevonden onder invloed van een beginnende psychose, waarvoor [gedaagde] ongeveer een week opgenomen is geweest in de [naam] te [woonplaats] . Het voorval van 10 augustus 2015 heeft geleid tot de onder r.o. 2.7. genoemde gedragsaanwijzing.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, binnen dat grondgebied het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die, die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 2 lid 3 EVRM).
Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitoefening van de grondrechten onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW geacht moeten worden. De vraag of het onrechtmatig handelen van [gedaagde] van een zodanige aard en omvang is dat een beperking van zijn woonrecht wordt gerechtvaardigd, wordt beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Voorts dient een afweging plaats te vinden tussen enerzijds de rechten van [eisers c.s.] , bestaande uit het recht op privacy en anderzijds het recht op persoonlijke vrijheid en woonrecht van [gedaagde] . Welk belang de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.5.
Eerst zal de vraag beantwoord moeten worden of [gedaagde] door zijn gedrag onrechtmatig handelt in de zin van artikel 6:162 BW. Vervolgens dient beoordeeld te worden of deze onrechtmatige daad een inbreuk op het recht van [gedaagde] rechtvaardigt.
4.6.
Onder omstandigheden kan het veroorzaken van overlast een onrechtmatig daad in de zin van artikel 6:162 BW opleveren. [gedaagde] heeft erkend dat hij in 2014 en 2015 overlast heeft veroorzaakt onder invloed van psychoses. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] met zijn gedrag (dreigend) onrechtmatig handelt jegens [eisers c.s.] in de zin van artikel 6:162 BW.
4.7.
[eisers c.s.] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen onder meer een verslag van een buurtbijeenkomst bewoners [straat] [woonplaats] van 25 juni 2014 en 30 juli 2014 en een proces-verbaal van aangifte van 7 juni 2014 overlegd. Hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat [gedaagde] in 2014 regelmatig overlast heeft veroorzaakt, hetgeen ook door [gedaagde] wordt erkend. Voorts heeft [eisers c.s.] een proces-verbaal van aangifte van 28 juni 2015 en 10 augustus 2015 overgelegd. [gedaagde] erkent dat deze incidenten hebben plaatsgevonden, echter betwist dat sprake is van structurele overlast en agressief (rij)gedrag.
Ten aanzien van het incident van 28 juni 2015 heeft [gedaagde] aangevoerd dat dat is gebeurd onder invloed van een beginnende psychose, waarna hij een week lang opgenomen is geweest. Ten aanzien van het incident van 10 augustus 2015 staat vast dat [gedaagde] als gevolg daarvan een gedragsaanwijzing opgelegd heeft gekregen. Onvoldoende is gebleken dat, behoudens deze incidenten, [gedaagde] in 2015 overlast heeft veroorzaakt voor [eisers c.s.] Nu inmiddels een voorlopige machtiging is afgegeven en een gedragsaanwijzing is opgelegd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een gebiedsverbod zoals door [eisers c.s.] gevorderd op dit moment niet voor toewijzing in aanmerking komt. Immers, zodra [gedaagde] overlast veroorzaakt of zich dreigende en/of intimiderend uit ten opzichte van [eisers c.s.] , overtreedt hij de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging zoals vastgelegd in de beschikking van 25 maart 2015 en kan daaruit voortvloeien dat [gedaagde] wordt opgenomen. In dit licht wordt door de voorwaardelijke machtiging tot op zekere hoogte tegemoet gekomen aan de (gerechtvaardigde) belangen van [eisers c.s.] Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat de vordering van [eisers c.s.] tot een gebiedsverbod voor [gedaagde] een ingrijpend karakter heeft. Toewijzing van de vordering leidt er toe dat [gedaagde] zijn woning, waar hij al jaren verblijft, zal moeten verlaten en elders zijn intrek moet nemen. Dat heeft niet alleen ingrijpende financiële en sociale gevolgen, maar mogelijk ook negatieve effecten op het ziektebeeld van [gedaagde] . De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eisers c.s.] dan ook afwijzen.
4.8.
Gelet op de aard van het onderhavige geschil en de strekking van de beslissing van de voorzieningenrechter – de dreiging van onrechtmatig handelen rechtvaardigt op dit moment niet het opleggen van een verbod – zal de proceskostenveroordeling daarmee in overeenstemming zijn en zal die – met een beroep op de analoge toepassing van artikel 237 lid 1 Rv – tussen partijen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2015.