Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
‘het herkennen van prioriteiten’en
‘het aandacht geven aan alle lopende vragen en opdrachten’verbetering. Daarbij speelden volgens [A] haar
‘(o)nervarenheid en onzekerheid’een rol:
‘Het is de eerste keer dat ze samengestelde opdrachten krijgt die langere tijd vragen om op te volgen en af te maken. Ze denkt dat ze dit wel kan leren. [A]( [A] , ktr.)
geeft aan dat hij de intentie heeft om haar daarin op te leiden/te onderrichten. (-) [verweerster]( [verweerster] , ktr.)
geeft aan dat ze er vertrouwen in heeft dat ze dit kan leren en dat ze de moeite daarvoor wil doen. Ze hoopt daardoor ook aan zelfvertrouwen te winnen en op die manier pro-actief t(e) worden, te plannen en dingen voor elkaar te krijgen. [A] spreekt ook uit dat hij er vertrouwen in heeft dat [verweerster] dit zal oppakken en zal kunnen verbeteren.’
‘achterblijft bij de verwachtingen.’[verweerster] zou
‘nog steeds fouten in haar werk’maken en
‘(d)e communicatie wordt door beide partijen als moeizaam ervaren, er is een sfeer van irritatie bij [A] en [B](de echtgenote van [A] , ktr.)
en van toenemende onzekerheid en frustratie bij [verweerster] .’Uit het betreffende functioneringsverslag:
‘Inmiddels zijn al vele gesprekken hierover gevoerd, maar essentiële verbetering blijft uit. Van de zijde van [A] wordt gezegd dat verwachtingen over een pro-actieve rol verschillende malen en ook indringend is besproken met [verweerster] , maar dat na korte oplevingen telkens weer blijkt dat dingen niet meer gebeuren zoals gewenst en afgesproken. Ook zijn er van [B] uit irritaties over fouten en onzorgvuldigheden. Van de zijde van [verweerster] wordt aangegeven dat ze haar best doet en dat ze probeert door opschrijven en notities dingen ‘niet te vergeten.’ Toch lijkt het niet te werken(en)
worden dingen niet of niet tijdig gedaan die wel hadden moeten gebeuren. Zij vindt wel dat ze de laatste tijd onredelijke kritiek en behandeling krijgt.’[A] trok hieruit de volgende conclusies: ‘
Geconcludeerd wordt dat de ingrediënten voor een succesvolle en plezierige samenwerking er op het moment niet goed uitzien. Geconcludeerd wordt ook dat dit niet zo kan blijven en dat er iets grondig zal moeten veranderen in positieve zin. Afgesproken wordt om van de zijde van [A] en [B] [verweerster] nog een laatste kans te geven, als [verweerster] dat wil en denkt dat het de moeite waard is. Het wordt echter ook duidelijk gesteld dat als de verwachtingen niet ingevuld worden, dat dan ook het dienstverband tussen [verweerster] en [verzoeker] ter discussie staat.’
‘Wij hebben aangegeven dat de bereidheid bestaat om je een “laatste kans” te geven, dat je in de komende tijd neutraal tegemoet getreden zult worden, maar dat het jou duidelijk moet zijn dat als deze periode niet grote veranderingen laat zien, we aan het eind van die periode de conclusie zullen trekken dat het dienstverband tussen [verzoeker] en jou niet voortgezet kan en zal worden. (-) De periode die we hiervoor hebben afgesproken is een periode van 3 maanden, met onmiddellijke ingang.’
‘geenszins genoegen hoeft te nemen met kledingeisen die voor jou onacceptabel zijn en ook niet als je wordt aangeraakt terwijl je daar geen prijs op stelt. Ik heb tegen jou gezegd dat je daarin helder moet zijn ter vermijding van misverstanden.’
‘neutrale’vergoeding, met wederzijds goedvinden te beëindigen.
‘vanwege de verslechterde verstandhouding met haar direct leidinggevende de heer [A] ’ (-) ‘een terugkeer op dit moment naar het bedongen werk niet als een optie’zag. [verweerster] stelde zich op het standpunt dat in een overeen te komen beëindigingsvergoeding tot uitdrukking zou moeten komen dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] te verwijten was. De vergoeding moest volgens [verweerster] worden beschouwd als
‘een compensatie voor de seksuele intimidatie, waardoor zij ernstig is aangetast in haar persoon. Zij heeft zich onder psychische behandeling moeten stellen en slikt medicatie.’In reactie hierop heeft [verzoeker] bij brief van 29 april 2015 seksuele intimidatie ontkend. Over de hoogte van de beëindigingsvergoeding hebben partijen geen overeenstemming bereikt.
‘een kleine vooruitgang in herstel’, maar geconstateerd dat de
‘werkgerelateerde kwesties’nog niet waren opgelost. De bedrijfsarts adviseerde daarom dat partijen
‘zo spoedig mogelijk met elkaar tot een oplossing(zouden)
komen.’[verweerster] werd aangeraden de ingezette behandeling voort te zetten. [verzoeker] heeft daarna een nieuw beëindigingsvoorstel gedaan, dat door [verweerster] niet is aanvaard. Van een hervatting van de mediation is het daarna niet meer gekomen, omdat [verzoeker] het loon aan [verweerster] niet op tijd had betaald en zij daarom de afspraak voor een gesprek op 15 juni 2015 heeft afgezegd. Ook het finale voorstel van [verzoeker] heeft [verweerster] afgewezen. Vervolgens heeft [verzoeker] het onderhavige ontbindingsverzoek ingediend.
3.Het verzoek
4.Het verweer
‘kracht’te geven. Als [verweerster] satijn droeg, noemde [A] haar zijn
‘glimkont’en zei dat het hem
‘geluk’bracht als zij
‘glim’droeg. [A] riep haar dan vaak naar zijn kantoor en zat daar aan haar billen, streelde over haar armen, schouders en benen en gaf haar knuffels. [verweerster] voelde zich gebruikt, maar durfde er niets van te zeggen. Droeg [verweerster] geen satijnen kleding, dan werd zij door [A] en diens echtgenote genegeerd en volgde kritiek op haar functioneren. Ze kon dan voor haar gevoel geen goed meer doen. Ook sloeg dan de sfeer op kantoor om en maakten de heer en mevrouw [achternaam A] - in gezelschap van ander personeel - beledigende en kleinerende opmerkingen over de persoon van [verweerster] (ze werd uitgemaakt voor
‘domme boer’,
‘zuthersens’en
‘matennaaier’). Omdat zij deze gevolgen vreesde, heeft zij lange tijd - tegen haar zin - voldaan aan de gestelde kledingeis.
5.De beoordeling
‘te begeleiden/te onderrichten’(zoals het in het eerste functioneringsverslag heet), is in dit geding niet duidelijk geworden. [verzoeker] heeft volstaan met de stelling dat er met [verweerster] gesprekken zijn gevoerd, maar [verzoeker] heeft zich er niet over uitgelaten waarin de toegezegde begeleiding en het onderricht in concreto hebben bestaan.
‘nog steeds fouten in haar werk’maakte en dat
‘initiatieven voor verbeteringen’uitbleven, maar waarin die fouten bestonden en of [verzoeker] met haar heeft gesproken over de begeleiding (bijvoorbeeld in de vorm van een cursus of coaching) die zij nodig had, is niet gebleken. Begin maart 2015 heeft [verzoeker] aan [verweerster]
‘nog een laatste kans’geboden om zich (binnen drie maanden) te verbeteren, maar (ook) toen is geen concrete verbeterdoelstelling geformuleerd en is geen begeleiding aangeboden. De opmerking in de brief van 11 maart 2015, dat [verweerster]
‘in de komende tijd neutraal tegemoet getreden’zou worden, doet weliswaar in dit verband de vraag rijzen hoe [verweerster] in de periode daarvóór dan is bejegend, maar bij de beoordeling van de eerste grondslag van het ontbindingsverzoek (het vermeende disfunctioneren) kan - gelet op het voorgaande - in het midden blijven hoe (de visie van [verzoeker] op) de taakvervulling door [verweerster] is beïnvloed door haar afkeer tegen het dragen van satijnen kleding (volgens haar was men tevreden als zij satijn droeg en kwamen er alleen klachten als ze andere kleding aan had). Dit bejegeningsaspect komt hierna, bij de beoordeling van de twee ontbindingsgrond (de verstoorde verhouding), aan de orde. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd over het functioneren van [verweerster] kan niet tot toewijzing van het ontbindingsverzoek leiden.
‘enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd.’
‘een hand op een schouder of been’, wat hij
‘ongepast’vond, maar die verklaring is over de context en de mate van intimiteit van deze aanrakingen te vaag om te kunnen vaststellen dat van grensoverschrijdend gedrag sprake is geweest. De overgelegde verklaring van de heer [E] , eveneens een ex-collega van [verweerster] , maakt summierlijk melding van
‘een knuffel’als [A]
‘voor acquisitie (-) op pad ging’, maar uit die verklaring is niet op te maken of [E] hiervan getuige is geweest of dat hij het alleen van horen-zeggen heeft. Ook de vriendin, de partner en de moeder van [verweerster] hebben niet verklaard over hun eigen waarnemingen. Hun verklaringen moeten in zoverre buiten beschouwing blijven. Dat [A] zich jegens [verweerster] aan fysiek grensoverschrijdend gedrag heeft schuldig gemaakt, is in dit geding, waarin in beginsel geen ruimte is voor het horen van getuigen onder ede, dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Van het horen van getuigen ziet de kantonrechter ook af, omdat het standpunt van [verweerster] reeds op andere - hierna uiteen te zetten - gronden wordt gevolgd.
‘vrouwen die glimmen’(zoals [F] heeft verklaard). Dat dit kledingvoorschrift voor [A] een seksuele connotatie heeft, vloeit voort uit het enkele feit dat het gaat om gladde, strak zittende satijnen kleding die de contouren van het vrouwelijke lichaam sterk accentueert. Dat dit ook het doel was, blijkt onder meer uit de (door [verzoeker] niet betwiste) stelling van [verweerster] dat zij een hemd niet over haar broek heen mocht dragen. Zowel [verweerster] als [F] benadrukken zich in satijnen kleding onbehaaglijk te hebben gevoeld en zich te hebben geschaamd. Daaruit volgt dat het kledingvoorschrift in elk geval tot gevolg had dat de persoonlijke waardigheid van deze vrouwen is aangetast.
‘talisman-effect’, in die zin dat hij geloofde dat als zijn secretaresse kleding van die stof droeg hij zakelijk succes zou hebben, reden waarom volgens hem een satijnen broek op kantoor ook wel
‘toverbroek’werd genoemd. [F] heeft verklaard dat [A] duidelijk liet merken dat het hem niet zinde dat zij niet in satijn wilde werken (
‘ [A] liet dan duidelijk merken dat hij boos was en dan wist ik ook al dat hij de hele dag bot tegen me zou doen’). Dat alles strookt met wat [verweerster] hierover heeft gesteld. [verzoeker] heeft hiertegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [verweerster] niet werd genegeerd en beledigd, vernederd of gekwetst als zij niet aan de verlangens van [A] voldeed.