4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 13 september 2014 was verdachte samen met zijn vriend [slachtoffer] , diens vriendin [getuige 1] en [getuige 2] gaan varen. Zij voeren in de snelle motorboot van verdachte over De Vecht in Maarssen. Na een tussenstop bij café Het Schippertje voeren zij, met [slachtoffer] achter het stuur, in de richting van de - lage -Ter Meerbrug te Maarsen.Bij het onderdoor varen van de brug hoorde verdachte een klap en zag, toen zij onder de brug uit kwamen, dat [slachtoffer] achterover in de stoel hing.
Na een melding van een ongeval met een boot ging verbalisant [verbalisant 1] op 14 september 2014 ter plaatse naar de Ter Meerbrug te Maarssen. Op de Vecht naast de Ter Meerbrug lag een witte boot. In de boot lag een man, naar later bleek [slachtoffer] , met zijn hoofd op de zijkant van de boot. Zijn gezicht zat onder het bloed.
[slachtoffer] werd met een ambulance overgebracht naar het UMC te Utrecht, daar werd medegedeeld dat [slachtoffer] was overleden.Uit onderzoek aan het stoffelijk overschot van [slachtoffer] volgt dat hij is overleden als gevolg van zeer ernstig hersenletsel veroorzaakt door een hoog energetische verwonding aan de schedel, te weten een horizontale klieving van de schedel, net boven de oogkassen, en gefractureerde aangezichtsbeenderen. De verwonding is passend bij de gebeurtenis, een botsing van betrokkene met zijn voorhoofd met de onderzijde van een brug.
Uit het proces-verbaal van bevindingen Scheepvaartongeval volgt dat de maximumsnelheid op het vaarwater de Vecht te Maarssen voor motorschepen 6 km/u bedraagt. Ten tijde van het ongeval was het nacht. De doorvaarthoogte van de Ter Meerbrug te Maarssen bedraagt ter plaatse 1,55 meter. Het bij het ongeval betrokken vaartuig betrof een snelle motorboot. Het hoogste punt van de motorboot, de bovenzijde van de achterop de boot gemonteerde beugel, bedraagt 1,45 meter.
Verdachte heeft verklaard dat zij vlak voor het ongeval met een snelheid van 23 km/u voeren.Uit onderzoek is gebleken dat de motorboot van verdachte kort voor het ongeval voer met een snelheid gelegen tussen de 22,5 km/uur en 30 km//uur.
Alcohol
Verbalisant [verbalisant 2] had kort na het ongeluk contact met verdachte,
[getuige 2] en [getuige 1] en rook dat de adem van hen alle drie naar alcohol rook.Bij [getuige 2] werd op 14 september 2014 te 03.15 uur een ademalcoholgehalte vastgesteld van 165 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (hierna: ug/l). Bij verdachte werd om 04.07 uur een ademalcoholgehalte van 355 ug/l vastgesteld.Het ongeluk vond plaats op 14 september 2014, enkele minuten voor 00.58 uur.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij voordat zij naar Het Schippertje gingen 6 flesjes bier en een halve fles wijn mee hadden op de boot. Dit was op de boot opgedronken, zij had daarvan één biertje gehad. Bij Het Schippertje hadden zij allemaal 3 biertjes gedronken.
Verdachte heeft verklaard dat hij die middag vanaf 16.00 uur bij de barbecue 6 à 7 flesjes bier had gedronken. Op de boot had hij twee flesjes bier gedronken. [slachtoffer] had twee flessen wijn meegenomen naar de barbecue en aan boord had hij een halve fles wijn meegenomen.Bij Het Schippertje hadden zij ieder drie biertjes gedronken.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij vanaf 16.00 uur bij de barbecue een biertje of zeven had gedronken.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij omstreeks 23.00/23.15 uur met de roerganger van een rubberboot een woordenwisseling had gehad. Deze rubberboot lag tegen een andere boot aan en belemmerde zo de doorvaart. Deze roerganger had alcohol gebruikt. Later zag hij dat er bij de Ter Meerbrug een ongeval met deze boot was gebeurd.Verdachte heeft verklaard dat hij van [slachtoffer] had gehoord dat, terwijl hun boot tegen een ander schip aanlag, [slachtoffer] een akkefietje had gehad met iemand van een andere boot.
Vaarbewijs
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in het bezit was van een vaarbewijs. [slachtoffer] was niet in het bezit van een vaarbewijs.
Overige omstandigheden
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op de heenweg tegen hem zei dat hij de boot wilde besturen. [slachtoffer] is daarop achter het stuur gaan zitten. Onderweg merkte verdachte dat [slachtoffer] geen goede controle had over de gashendel. Hij zag dat [slachtoffer] niet op zijn snelheid lette en dan weer langzamer en dan weer sneller voer. Ook voer [slachtoffer] een ander schip in de weg. Verdachte had daarop het roer van [slachtoffer] overgenomen.
Even later ging het aanmeren bij Het Schippertje [slachtoffer] niet goed af en verdachte had vervolgens de boot aangemeerd. Vanaf het moment dat zij bij Het Schippertje vertrokken zat [slachtoffer] opnieuw achter het stuur. Verdachte had [slachtoffer] bij het vertrek geholpen met het draaien van de boot.Verdachte zat naast [slachtoffer] en had de gashendel ingedrukt en de boot in
planélaten komen, waarna verdachte iets gas had terug genomen. Hij deed dit omdat hij bang was dat [slachtoffer] te veel gas zou geven. Bij het passeren van een sloep zei hij tegen [slachtoffer] dat hij rustig aan moest doen en gas terug moest nemen en hij zag dat [slachtoffer] dit deed. Nadat zij de sloep gepasseerd waren was de boot weer in
planégaan varen. Verdachte had daarop de gashendel iets teruggenomen om te voorkomen dat zij te snel voeren.Vervolgens was verdachte aan de zijkant van de boot gaan zitten. Zij voeren op dat moment harder dan toegestaan (6 km/u), zij voeren met een snelheid van 23 km/u. Hij merkte dat [slachtoffer] een korte stuurbeweging naar rechts maakte om onder de brug door te gaan. Verdachte zou als hij achter het stuur had gezeten vaart hebben geminderd en midden onder de brug zijn doorgevaren, hetgeen het meest logisch zou zijn geweest.
Schipper
De verdediging heeft ter terechtzitting gesteld dat verdachte vanaf het moment van het vertrek bij Het Schippertje niet kan worden aangemerkt als "schipper", zoals dat in de tenlastelegging is opgenomen, omdat [slachtoffer] vanaf dat moment achter het stuur is gaan zitten en daarmee ook de rol van schipper op zich had genomen. [slachtoffer] had vanaf dat moment volledige controle over het gas en het stuur en verdachte had nadien slechts assisterende handelingen verricht.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Gelet op de bewoordingen van het onder primair ten laste gelegde - en mede gelet op de inhoud van het dossier - is het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om aan de daarin vermelde begrippen "schipper" en "goed zeemanschap" de inhoud en betekenis toe te kennen die volgt uit de toepasselijke bepalingen van het Binnenvaart Politiereglement, hierna te noemen BPR.
Nu het BPR geen definitie geeft van het begrip "schipper", dient de betekenis daarvan vastgesteld te worden aan de hand van de artikelen van het BPR waarin het begrip "schipper" voorkomt. Voor deze vaststelling is het navolgende naar het oordeel van de rechtbank richtinggevend.
- De artikelen 1.02 tot en met 1.04 BPR. Hierin wordt de (strafrechtelijke) verantwoordelijkheid van met name de schipper voor de naleving van de voorschriften van het BPR geregeld en wordt tevens aan de schipper de verplichting opgelegd om - bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften - alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt geboden zijn.
- De Nota van Toelichting op het BPR, zoals dat op 1 april 1984 in werking is getreden (Stb. 1983, 682) voor zover daarin staat geschreven:
"Bedoelde verantwoordelijkheid (voor de navigatie) betekent geenszins dat als de verantwoordelijke schipper altijd wordt aangemerkt degene die daadwerkelijk het roer of de andere instrumenten bedient. Laatstgenoemde zal immers dikwijls toch handelen in opdracht van degene die dan deswege als de verantwoordelijke schipper dient te worden beschouwd. De schipper behoeft zich niet aan dek te bevinden. Hij blijft de schipper ingeval hij korte tijd in de kajuit verblijft (...) en dan de leiding van de navigatie aan een ander bemanningslid overlaat, zolang hij tenminste in de gelegenheid is zich terstond aan dek of naar de stuurhut te begeven (...)."
- Het derde lid van artikel 1.03 BPR. De wetgever heeft dit artikellid bij het zevende wijzigingsbesluit van het BPR van 1 september 1995 (Staatsblad 1995, 437) overgenomen uit het Rijnvaartpolitiereglement (hierna: RPR). Artikel 1.03 lid 3 BPR bepaalt - kort gezegd - dat degene die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, zelfstandig verantwoordelijk is voor de naleving van het BPR. Blijkens de toelichting op het zevende wijzigingsbesluit werd ten tijde van de vaststelling van het BPR in 1983 het toevoegen van een derde lid aan art. 1.03 BPR, overeenkomend met het derde lid van artikel 1.03 RPR, niet noodzakelijk geacht. Dit, omdat in verband met het feitelijk karakter van het begrip "schipper" in het BPR werd aangenomen dat een persoon die zelfstandig de koers en snelheid van een schip bepaalt, daarmee feitelijk schipper zou zijn geworden. In de praktijk bleek het evenwel niet eenvoudig om op grond van de gezagsverhouding op een schip vast te stellen wie als feitelijk schipper moest worden aangemerkt. En dat was nodig om de strafrechtelijke verantwoordelijkheid te kunnen bepalen. Het zevende wijzigingsbesluit heeft aan die onduidelijkheid een einde gemaakt doordat, evenals in het RPR, degene die tijdelijk zelfstandig het schip bestuurt en "feitelijk als schipper" optreedt op overeenkomstige wijze als de schipper ("schipper" in de zin van en als bedoeld in art. 1.02, lid 1, BPR) verantwoordelijk wordt gesteld voor de naleving van het BPR (Nota van Toelichting op het RPR, Stb. 1983, 389).
Uit het voorgaande volgt dat zowel degene die als "feitelijk schipper", ofwel als "bestuurder", optreedt - en feitelijk de koers en snelheid van het schip bepaalt - als degene die als "gezagvoerend schipper" optreedt, "schipper" is in de zin van het BPR, zonder dat deze twee hoedanigheden noodzakelijkerwijs in een en dezelfde persoon verenigd hoeven zijn. Bovendien kan uit voormelde passage uit de Nota van Toelichting geconcludeerd worden dat het "feitelijk besturen", dat wil zeggen het feitelijk koers en snelheid bepalen van het schip, zowel door één persoon als door meerdere personen gezamenlijk kan geschieden.
Uit de Nota van Toelichting op artikel 8.07 BPR, toegevoegd bij het negende wijzigingsbesluit (Stb. 2004, 603) volgt: "(artikel 8.07) is een nieuwe bepaling die de schipper van een snelle motorboot verantwoordelijk stelt voor de naleving van met name de artikelen 8.05 en 8.06. Dit werd noodzakelijk geacht, omdat de schipper niet altijd dezelfde is als degene die een snelle motorboot bestuurt."
Zoals hier voor vermeld had verdachte voor het vertrek bij Het Schippertje [slachtoffer] al een keer achter het stuur plaats laten nemen. Verdachte merkte daarbij dat [slachtoffer] geen goede controle had over de gashendel. Verdachte had op het moment dat [slachtoffer] een andere boot in de weg voer het roer weer overgenomen. Ook bij het aanmeren bij Het Schippertje had verdachte ingegrepen, en zelf aangemeerd. Bij het vertrek had verdachte [slachtoffer] geholpen bij het draaien van de boot, vervolgens was hij naast [slachtoffer] gaan zitten en bediende verdachte zelf de gashendel. Kort voor de Ter Meerbrug, bij het passeren van een andere boot, had verdachte [slachtoffer] gewaarschuwd dat hij gas terug moest nemen. Na het passeren van de andere boot was de boot van verdachte weer sneller gaan varen en had verdachte zelf gas teruggenomen.
Verdachte heeft gedurende de boottocht - tot vlak voor het fatale ongeluk - diverse malen ingegrepen en/of de controle over de boot overgenomen, terwijl [slachtoffer] achter het stuur zat.
De rechtbank acht voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als “schipper”, van doorslaggevende betekenis of de feitelijke leiding over de motorboot al dan niet expliciet volledig was overgedragen aan een ander. Daarbij moet dan duidelijk worden dat die ander moet zorgen voor de navigatie en de naleving van de vaarvoorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke vorm van overdracht geen sprake geweest, zodat verdachte ook nog als gezagvoerend c.q. verantwoordelijk "schipper" kan gelden vanaf het moment dat [slachtoffer] bij het vertrek van Het Schippertje achter het stuur van de motorboot is gaan zitten en optrad als feitelijk bestuurder van de boot.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat gedurende het laatste deel van de boottocht - van het vertrek bij Het Schippertje tot en met het ongeluk - verdachte is teruggetreden als feitelijk bestuurder. [slachtoffer] is opgetreden als "feitelijk schipper" ofwel als "bestuurder" en verdachte als "gezagvoerend schipper". Hieruit volgt - de juridische beoordeling - dat verdachte op dit traject als "schipper" in de zin van het BPR moet worden aangemerkt en dat dit onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen.
- verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dusdanig onder invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de boot naar behoren te voeren.
- [slachtoffer]
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het voor verdachte kenbaar was dat [slachtoffer] dusdanig onder invloed van alcohol verkeerde, dat hij niet in staat moest worden geacht de boot naar behoren te voeren.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het ademalcoholgehalte van verdachte ruim 3 uur na het ongeval nog 355 ug/l bedroeg, ruim boven het wettelijk toegestane maximum van 220 ug/l. Niet is gesteld of gebleken dat verdachte na het ongeval nog alcoholhoudende drank heeft genuttigd. Het is aannemelijk dat het ademalcoholgehalte van verdachte ten tijde van het ongeval aanzienlijk hoger was.
De rechtbank acht het, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van het alcoholgebruik, en het door getuigen en verdachte omschreven alcoholgebruik door verdachte en [slachtoffer] , voorafgaande en tijdens de boottocht, aannemelijk dat ook [slachtoffer] ten tijde van het ongeval dusdanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht de boot naar behoren te kunnen voeren, hetgeen ook voor verdachte kenbaar is geweest.
Het is algemeen bekend dat alcohol een negatieve invloed heeft op het reactie-, inschattings- en beoordelingsvermogen van de betreffende persoon. Naarmate er meer alcohol is gebruikt zal de invloed hiervan op de beoordeling en keuzes die gemaakt worden in beginsel toenemen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [slachtoffer] onder een zodanige invloed van alcohol verkeerden dat zij niet in staat moesten worden geacht de boot naar behoren te kunnen voeren.
Vaarbewijs en kennis en ervaring
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat hij [slachtoffer] heeft laten varen terwijl [slachtoffer] geen vaarbewijs had, nu [slachtoffer] tegen verdachte had gezegd dat hij wel een vaarbewijs had. Evenmin kon verdachte weten of redelijkerwijs vermoeden dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en ervaring had om een boot te besturen. Dit gelet op de verhalen van [slachtoffer] over zijn grote ervaring met varen. Ook ging het varen hem goed af.
Vast staat dat [slachtoffer] niet in het bezit van een vaarbewijs was. Gezien de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd wordt verdachte niet verweten dat hij hier niet van op de hoogte was. Dit is anders ten aanzien van het navolgende. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en/of ervaring had om de boot te sturen. Verdachte heeft terwijl [slachtoffer] achter het stuur van de boot zat, diverse keren ingegrepen en/of het roer van [slachtoffer] overgenomen omdat hij merkte dat [slachtoffer] fouten maakte, te hard voer en bepaalde manoeuvres niet of niet goed uit kon voeren. Voorts was het voor verdachte duidelijk dat [slachtoffer] , net als verdachte zelf, onder invloed van alcohol verkeerde.
Snelheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de hoge snelheid waarmee men voer ten tijde van het naderen van de brug, de vaart niet perse onveilig maakte.
De rechtbank is van oordeel dat de gevoerde snelheid, welke bijna vier maal hoger lag dan was toegestaan (en waarbij de toegestane snelheid door een snelheidsbord duidelijk kenbaar was) mede heeft bijgedragen aan een onveilige situatie. Dit mede nu de maximale speling tussen het hoogste punt van de boot en de onderkant van de lage Ter Meerbrug slechts 10 centimeter bedroeg, Bovendien kwam de boot hoger op het water te liggen, nu deze in plané was gekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zelf niet met een dergelijke snelheid onder de brug zou hebben doorgevaren.
Overige omstandigheden
Verdachte heeft op diverse momenten geconstateerd dat [slachtoffer] de boot op een onjuiste wijze voer en heeft meermalen ingegrepen en/of het stuur overgenomen terwijl [slachtoffer] achter het stuur van de motorboot zat. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich er op dat moment van bewust zijn geweest dat [slachtoffer] over onvoldoende ervaring en kennis beschikte om de motorboot naar behoren te besturen. Kort voor het ongeval bij de Ter Meerbrug had verdachte, bij het passeren van een andere boot, nog ingrepen en [slachtoffer] gewaarschuwd. Na het passeren van de boot heeft verdachte gas bijgegeven en is op de zijkant van de boot gaan zitten, schuin voor [slachtoffer] . Hoewel verdachte wist dat zij een lage brug naderden en vond dat zij te hard voeren en dat [slachtoffer] , door naar rechts te sturen, een niet logische keus maakte om rechts onder de lage brug door te varen, heeft verdachte niet, zoals hij eerder wel had gedaan, ingegrepen. Ook heeft hij [slachtoffer] niet gewaarschuwd te blijven of te gaan zitten.
schuld
Verdachte is in het bezit van een vaarbewijs en had zich derhalve goed bewust moeten zijn van alle regels en voorwaarden die gelden voor het veilig en verantwoord varen met een snelle motorboot. Verdachte was zich er derhalve van bewust dat, zoals hiervoor overwogen, zijn handelen bepaalde risico’s en gevolgen zou kunnen hebben. Verdachte heeft deze risico’s en gevolgen, mede ingegeven door het alcoholgebruik, onderschat. De mogelijke onvoorzichtigheid van [slachtoffer] doet hier, in juridische zin, niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, het handelen van verdachte aangemerkt kan worden als aanmerkelijk onvoorzichtig. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
Dodemansknop
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de specifieke omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, geen causaal verband is tussen het enerzijds niet gebruiken en/of het niet aan [slachtoffer] overhandigen van de dodemansknop en anderzijds het ongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank zal verdachte vrij spreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.