ECLI:NL:RBMNE:2015:6681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
16/661031-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor dodelijk bootongeluk door alcoholgebruik en vaarbewijs

De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man uit Maarssen, die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk bootongeluk op 14 september 2014. Bij dit ongeluk kwam een vriend van de verdachte om het leven nadat hij met zijn hoofd tegen een brug botste. De verdachte, die als gezagvoerend schipper fungeerde, had een vaarbewijs en had de plicht om instructies te geven aan de bestuurder van de boot, die niet in het bezit was van een vaarbewijs en onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan de dood van het slachtoffer, maar legde geen straf op, omdat een straf volgens de rechtbank geen doel zou dienen en geen toegevoegde waarde had. De rechtbank hield rekening met de enorme impact van het voorval op de verdachte en de betrokkenen, en het schuldgevoel dat de verdachte met zich meedraagt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, namelijk het niet gebruiken van de dodemansknop, omdat er geen causaal verband was tussen dit feit en het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had moeten zijn van de risico's van het varen onder invloed van alcohol en dat hij onvoldoende instructies had gegeven aan de bestuurder. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van schippers en de gevolgen van alcoholgebruik op de veiligheid op het water.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661031-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 14 september 2014 als schipper van een snelle motorboot, onder invloed van alcohol, een ander, [slachtoffer] , die boot heeft laten besturen, terwijl die [slachtoffer] niet in het bezit was van een vaarbewijs en hij wist of kon vermoeden dat die [slachtoffer] onder invloed van alcohol verkeerde en onvoldoende kennis en ervaring had om die boot te besturen, waarbij hij die [slachtoffer] onvoldoende instructies heeft gegeven, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] bij het onderdoor varen van een brug met zijn hoofd tegen die brug is gekomen ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
dat hij als schipper van een snelle motorboot niet alle benodigde voorzorgsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt en de veiligheid of vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de door de verdachte bij de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaringen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde.
Primair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet als schipper van de boot aangemerkt kan worden. [slachtoffer] had na het vertrek bij café Het Schippertje de rol van schipper op zich genomen door op de bestuurdersplek te gaan zitten. [slachtoffer] had de volledige controle over het gas en het stuur en had de indruk gewekt, althans tegen verdachte gezegd, over een vaarbewijs te beschikken. [slachtoffer] en niet verdachte, was daarom als schipper verantwoordelijk.
Subsidiair, indien verdachte wel als schipper kan worden aangemerkt, is er geen sprake van schuld in strafrechtelijke zin.
De overige verweren van de raadsman zullen hierna bij de bewijsoverwegingen worden besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 13 september 2014 was verdachte samen met zijn vriend [slachtoffer] , diens vriendin [getuige 1] en [getuige 2] gaan varen. Zij voeren in de snelle motorboot van verdachte over De Vecht in Maarssen. Na een tussenstop bij café Het Schippertje voeren zij, met [slachtoffer] achter het stuur, in de richting van de - lage -Ter Meerbrug te Maarsen. [2] Bij het onderdoor varen van de brug hoorde verdachte een klap en zag, toen zij onder de brug uit kwamen, dat [slachtoffer] achterover in de stoel hing. [3]
Na een melding van een ongeval met een boot ging verbalisant [verbalisant 1] op 14 september 2014 ter plaatse naar de Ter Meerbrug te Maarssen. Op de Vecht naast de Ter Meerbrug lag een witte boot. In de boot lag een man, naar later bleek [slachtoffer] , met zijn hoofd op de zijkant van de boot. Zijn gezicht zat onder het bloed.
[slachtoffer] werd met een ambulance overgebracht naar het UMC te Utrecht, daar werd medegedeeld dat [slachtoffer] was overleden. [4] Uit onderzoek aan het stoffelijk overschot van [slachtoffer] volgt dat hij is overleden als gevolg van zeer ernstig hersenletsel veroorzaakt door een hoog energetische verwonding aan de schedel, te weten een horizontale klieving van de schedel, net boven de oogkassen, en gefractureerde aangezichtsbeenderen. De verwonding is passend bij de gebeurtenis, een botsing van betrokkene met zijn voorhoofd met de onderzijde van een brug. [5]
Uit het proces-verbaal van bevindingen Scheepvaartongeval volgt dat de maximumsnelheid op het vaarwater de Vecht te Maarssen voor motorschepen 6 km/u bedraagt. Ten tijde van het ongeval was het nacht. De doorvaarthoogte van de Ter Meerbrug te Maarssen bedraagt ter plaatse 1,55 meter. Het bij het ongeval betrokken vaartuig betrof een snelle motorboot. Het hoogste punt van de motorboot, de bovenzijde van de achterop de boot gemonteerde beugel, bedraagt 1,45 meter. [6]
Verdachte heeft verklaard dat zij vlak voor het ongeval met een snelheid van 23 km/u voeren. [7] Uit onderzoek is gebleken dat de motorboot van verdachte kort voor het ongeval voer met een snelheid gelegen tussen de 22,5 km/uur en 30 km//uur. [8]
Alcohol
Verbalisant [verbalisant 2] had kort na het ongeluk contact met verdachte,
[getuige 2] en [getuige 1] en rook dat de adem van hen alle drie naar alcohol rook. [9] Bij [getuige 2] werd op 14 september 2014 te 03.15 uur een ademalcoholgehalte vastgesteld van 165 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (hierna: ug/l). Bij verdachte werd om 04.07 uur een ademalcoholgehalte van 355 ug/l vastgesteld. [10] Het ongeluk vond plaats op 14 september 2014, enkele minuten voor 00.58 uur.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij voordat zij naar Het Schippertje gingen 6 flesjes bier en een halve fles wijn mee hadden op de boot. Dit was op de boot opgedronken, zij had daarvan één biertje gehad. Bij Het Schippertje hadden zij allemaal 3 biertjes gedronken. [11]
Verdachte heeft verklaard dat hij die middag vanaf 16.00 uur bij de barbecue 6 à 7 flesjes bier had gedronken. Op de boot had hij twee flesjes bier gedronken. [slachtoffer] had twee flessen wijn meegenomen naar de barbecue en aan boord had hij een halve fles wijn meegenomen. [12] Bij Het Schippertje hadden zij ieder drie biertjes gedronken. [13]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij vanaf 16.00 uur bij de barbecue een biertje of zeven had gedronken. [14]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij omstreeks 23.00/23.15 uur met de roerganger van een rubberboot een woordenwisseling had gehad. Deze rubberboot lag tegen een andere boot aan en belemmerde zo de doorvaart. Deze roerganger had alcohol gebruikt. Later zag hij dat er bij de Ter Meerbrug een ongeval met deze boot was gebeurd. [15] Verdachte heeft verklaard dat hij van [slachtoffer] had gehoord dat, terwijl hun boot tegen een ander schip aanlag, [slachtoffer] een akkefietje had gehad met iemand van een andere boot. [16]
Vaarbewijs
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in het bezit was van een vaarbewijs. [slachtoffer] was niet in het bezit van een vaarbewijs. [17]
Overige omstandigheden
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op de heenweg tegen hem zei dat hij de boot wilde besturen. [slachtoffer] is daarop achter het stuur gaan zitten. Onderweg merkte verdachte dat [slachtoffer] geen goede controle had over de gashendel. Hij zag dat [slachtoffer] niet op zijn snelheid lette en dan weer langzamer en dan weer sneller voer. Ook voer [slachtoffer] een ander schip in de weg. Verdachte had daarop het roer van [slachtoffer] overgenomen. [18]
Even later ging het aanmeren bij Het Schippertje [slachtoffer] niet goed af en verdachte had vervolgens de boot aangemeerd. Vanaf het moment dat zij bij Het Schippertje vertrokken zat [slachtoffer] opnieuw achter het stuur. Verdachte had [slachtoffer] bij het vertrek geholpen met het draaien van de boot. [19] Verdachte zat naast [slachtoffer] en had de gashendel ingedrukt en de boot in
plané [20] laten komen, waarna verdachte iets gas had terug genomen. Hij deed dit omdat hij bang was dat [slachtoffer] te veel gas zou geven. Bij het passeren van een sloep zei hij tegen [slachtoffer] dat hij rustig aan moest doen en gas terug moest nemen en hij zag dat [slachtoffer] dit deed. Nadat zij de sloep gepasseerd waren was de boot weer in
planégaan varen. Verdachte had daarop de gashendel iets teruggenomen om te voorkomen dat zij te snel voeren. [21] Vervolgens was verdachte aan de zijkant van de boot gaan zitten. Zij voeren op dat moment harder dan toegestaan (6 km/u), zij voeren met een snelheid van 23 km/u. Hij merkte dat [slachtoffer] een korte stuurbeweging naar rechts maakte om onder de brug door te gaan. Verdachte zou als hij achter het stuur had gezeten vaart hebben geminderd en midden onder de brug zijn doorgevaren, hetgeen het meest logisch zou zijn geweest. [22]
Bewijsoverwegingen
Schipper
De verdediging heeft ter terechtzitting gesteld dat verdachte vanaf het moment van het vertrek bij Het Schippertje niet kan worden aangemerkt als "schipper", zoals dat in de tenlastelegging is opgenomen, omdat [slachtoffer] vanaf dat moment achter het stuur is gaan zitten en daarmee ook de rol van schipper op zich had genomen. [slachtoffer] had vanaf dat moment volledige controle over het gas en het stuur en verdachte had nadien slechts assisterende handelingen verricht.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Gelet op de bewoordingen van het onder primair ten laste gelegde - en mede gelet op de inhoud van het dossier - is het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om aan de daarin vermelde begrippen "schipper" en "goed zeemanschap" de inhoud en betekenis toe te kennen die volgt uit de toepasselijke bepalingen van het Binnenvaart Politiereglement, hierna te noemen BPR.
Nu het BPR geen definitie geeft van het begrip "schipper", dient de betekenis daarvan vastgesteld te worden aan de hand van de artikelen van het BPR waarin het begrip "schipper" voorkomt. Voor deze vaststelling is het navolgende naar het oordeel van de rechtbank richtinggevend.
- De artikelen 1.02 tot en met 1.04 BPR. Hierin wordt de (strafrechtelijke) verantwoordelijkheid van met name de schipper voor de naleving van de voorschriften van het BPR geregeld en wordt tevens aan de schipper de verplichting opgelegd om - bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften - alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt geboden zijn.
- De Nota van Toelichting op het BPR, zoals dat op 1 april 1984 in werking is getreden (Stb. 1983, 682) voor zover daarin staat geschreven:
"Bedoelde verantwoordelijkheid (voor de navigatie) betekent geenszins dat als de verantwoordelijke schipper altijd wordt aangemerkt degene die daadwerkelijk het roer of de andere instrumenten bedient. Laatstgenoemde zal immers dikwijls toch handelen in opdracht van degene die dan deswege als de verantwoordelijke schipper dient te worden beschouwd. De schipper behoeft zich niet aan dek te bevinden. Hij blijft de schipper ingeval hij korte tijd in de kajuit verblijft (...) en dan de leiding van de navigatie aan een ander bemanningslid overlaat, zolang hij tenminste in de gelegenheid is zich terstond aan dek of naar de stuurhut te begeven (...)."
- Het derde lid van artikel 1.03 BPR. De wetgever heeft dit artikellid bij het zevende wijzigingsbesluit van het BPR van 1 september 1995 (Staatsblad 1995, 437) overgenomen uit het Rijnvaartpolitiereglement (hierna: RPR). Artikel 1.03 lid 3 BPR bepaalt - kort gezegd - dat degene die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, zelfstandig verantwoordelijk is voor de naleving van het BPR. Blijkens de toelichting op het zevende wijzigingsbesluit werd ten tijde van de vaststelling van het BPR in 1983 het toevoegen van een derde lid aan art. 1.03 BPR, overeenkomend met het derde lid van artikel 1.03 RPR, niet noodzakelijk geacht. Dit, omdat in verband met het feitelijk karakter van het begrip "schipper" in het BPR werd aangenomen dat een persoon die zelfstandig de koers en snelheid van een schip bepaalt, daarmee feitelijk schipper zou zijn geworden. In de praktijk bleek het evenwel niet eenvoudig om op grond van de gezagsverhouding op een schip vast te stellen wie als feitelijk schipper moest worden aangemerkt. En dat was nodig om de strafrechtelijke verantwoordelijkheid te kunnen bepalen. Het zevende wijzigingsbesluit heeft aan die onduidelijkheid een einde gemaakt doordat, evenals in het RPR, degene die tijdelijk zelfstandig het schip bestuurt en "feitelijk als schipper" optreedt op overeenkomstige wijze als de schipper ("schipper" in de zin van en als bedoeld in art. 1.02, lid 1, BPR) verantwoordelijk wordt gesteld voor de naleving van het BPR (Nota van Toelichting op het RPR, Stb. 1983, 389).
Uit het voorgaande volgt dat zowel degene die als "feitelijk schipper", ofwel als "bestuurder", optreedt - en feitelijk de koers en snelheid van het schip bepaalt - als degene die als "gezagvoerend schipper" optreedt, "schipper" is in de zin van het BPR, zonder dat deze twee hoedanigheden noodzakelijkerwijs in een en dezelfde persoon verenigd hoeven zijn. Bovendien kan uit voormelde passage uit de Nota van Toelichting geconcludeerd worden dat het "feitelijk besturen", dat wil zeggen het feitelijk koers en snelheid bepalen van het schip, zowel door één persoon als door meerdere personen gezamenlijk kan geschieden.
Uit de Nota van Toelichting op artikel 8.07 BPR, toegevoegd bij het negende wijzigingsbesluit (Stb. 2004, 603) volgt: "(artikel 8.07) is een nieuwe bepaling die de schipper van een snelle motorboot verantwoordelijk stelt voor de naleving van met name de artikelen 8.05 en 8.06. Dit werd noodzakelijk geacht, omdat de schipper niet altijd dezelfde is als degene die een snelle motorboot bestuurt."
Zoals hier voor vermeld had verdachte voor het vertrek bij Het Schippertje [slachtoffer] al een keer achter het stuur plaats laten nemen. Verdachte merkte daarbij dat [slachtoffer] geen goede controle had over de gashendel. Verdachte had op het moment dat [slachtoffer] een andere boot in de weg voer het roer weer overgenomen. Ook bij het aanmeren bij Het Schippertje had verdachte ingegrepen, en zelf aangemeerd. Bij het vertrek had verdachte [slachtoffer] geholpen bij het draaien van de boot, vervolgens was hij naast [slachtoffer] gaan zitten en bediende verdachte zelf de gashendel. Kort voor de Ter Meerbrug, bij het passeren van een andere boot, had verdachte [slachtoffer] gewaarschuwd dat hij gas terug moest nemen. Na het passeren van de andere boot was de boot van verdachte weer sneller gaan varen en had verdachte zelf gas teruggenomen.
Verdachte heeft gedurende de boottocht - tot vlak voor het fatale ongeluk - diverse malen ingegrepen en/of de controle over de boot overgenomen, terwijl [slachtoffer] achter het stuur zat.
De rechtbank acht voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als “schipper”, van doorslaggevende betekenis of de feitelijke leiding over de motorboot al dan niet expliciet volledig was overgedragen aan een ander. Daarbij moet dan duidelijk worden dat die ander moet zorgen voor de navigatie en de naleving van de vaarvoorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke vorm van overdracht geen sprake geweest, zodat verdachte ook nog als gezagvoerend c.q. verantwoordelijk "schipper" kan gelden vanaf het moment dat [slachtoffer] bij het vertrek van Het Schippertje achter het stuur van de motorboot is gaan zitten en optrad als feitelijk bestuurder van de boot.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat gedurende het laatste deel van de boottocht - van het vertrek bij Het Schippertje tot en met het ongeluk - verdachte is teruggetreden als feitelijk bestuurder. [slachtoffer] is opgetreden als "feitelijk schipper" ofwel als "bestuurder" en verdachte als "gezagvoerend schipper". Hieruit volgt - de juridische beoordeling - dat verdachte op dit traject als "schipper" in de zin van het BPR moet worden aangemerkt en dat dit onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen.
alcohol
- verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dusdanig onder invloed van alcohol was, dat hij niet in staat moest worden geacht de boot naar behoren te voeren.
- [slachtoffer]
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het voor verdachte kenbaar was dat [slachtoffer] dusdanig onder invloed van alcohol verkeerde, dat hij niet in staat moest worden geacht de boot naar behoren te voeren.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het ademalcoholgehalte van verdachte ruim 3 uur na het ongeval nog 355 ug/l bedroeg, ruim boven het wettelijk toegestane maximum van 220 ug/l. Niet is gesteld of gebleken dat verdachte na het ongeval nog alcoholhoudende drank heeft genuttigd. Het is aannemelijk dat het ademalcoholgehalte van verdachte ten tijde van het ongeval aanzienlijk hoger was.
De rechtbank acht het, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van het alcoholgebruik, en het door getuigen en verdachte omschreven alcoholgebruik door verdachte en [slachtoffer] , voorafgaande en tijdens de boottocht, aannemelijk dat ook [slachtoffer] ten tijde van het ongeval dusdanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht de boot naar behoren te kunnen voeren, hetgeen ook voor verdachte kenbaar is geweest.
Het is algemeen bekend dat alcohol een negatieve invloed heeft op het reactie-, inschattings- en beoordelingsvermogen van de betreffende persoon. Naarmate er meer alcohol is gebruikt zal de invloed hiervan op de beoordeling en keuzes die gemaakt worden in beginsel toenemen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [slachtoffer] onder een zodanige invloed van alcohol verkeerden dat zij niet in staat moesten worden geacht de boot naar behoren te kunnen voeren.
Vaarbewijs en kennis en ervaring
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat hij [slachtoffer] heeft laten varen terwijl [slachtoffer] geen vaarbewijs had, nu [slachtoffer] tegen verdachte had gezegd dat hij wel een vaarbewijs had. Evenmin kon verdachte weten of redelijkerwijs vermoeden dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en ervaring had om een boot te besturen. Dit gelet op de verhalen van [slachtoffer] over zijn grote ervaring met varen. Ook ging het varen hem goed af.
Vast staat dat [slachtoffer] niet in het bezit van een vaarbewijs was. Gezien de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd wordt verdachte niet verweten dat hij hier niet van op de hoogte was. Dit is anders ten aanzien van het navolgende. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en/of ervaring had om de boot te sturen. Verdachte heeft terwijl [slachtoffer] achter het stuur van de boot zat, diverse keren ingegrepen en/of het roer van [slachtoffer] overgenomen omdat hij merkte dat [slachtoffer] fouten maakte, te hard voer en bepaalde manoeuvres niet of niet goed uit kon voeren. Voorts was het voor verdachte duidelijk dat [slachtoffer] , net als verdachte zelf, onder invloed van alcohol verkeerde.
Snelheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de hoge snelheid waarmee men voer ten tijde van het naderen van de brug, de vaart niet perse onveilig maakte.
De rechtbank is van oordeel dat de gevoerde snelheid, welke bijna vier maal hoger lag dan was toegestaan (en waarbij de toegestane snelheid door een snelheidsbord duidelijk kenbaar was) mede heeft bijgedragen aan een onveilige situatie. Dit mede nu de maximale speling tussen het hoogste punt van de boot en de onderkant van de lage Ter Meerbrug slechts 10 centimeter bedroeg, Bovendien kwam de boot hoger op het water te liggen, nu deze in plané was gekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zelf niet met een dergelijke snelheid onder de brug zou hebben doorgevaren.
Overige omstandigheden
Verdachte heeft op diverse momenten geconstateerd dat [slachtoffer] de boot op een onjuiste wijze voer en heeft meermalen ingegrepen en/of het stuur overgenomen terwijl [slachtoffer] achter het stuur van de motorboot zat. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich er op dat moment van bewust zijn geweest dat [slachtoffer] over onvoldoende ervaring en kennis beschikte om de motorboot naar behoren te besturen. Kort voor het ongeval bij de Ter Meerbrug had verdachte, bij het passeren van een andere boot, nog ingrepen en [slachtoffer] gewaarschuwd. Na het passeren van de boot heeft verdachte gas bijgegeven en is op de zijkant van de boot gaan zitten, schuin voor [slachtoffer] . Hoewel verdachte wist dat zij een lage brug naderden en vond dat zij te hard voeren en dat [slachtoffer] , door naar rechts te sturen, een niet logische keus maakte om rechts onder de lage brug door te varen, heeft verdachte niet, zoals hij eerder wel had gedaan, ingegrepen. Ook heeft hij [slachtoffer] niet gewaarschuwd te blijven of te gaan zitten.
schuld
Verdachte is in het bezit van een vaarbewijs en had zich derhalve goed bewust moeten zijn van alle regels en voorwaarden die gelden voor het veilig en verantwoord varen met een snelle motorboot. Verdachte was zich er derhalve van bewust dat, zoals hiervoor overwogen, zijn handelen bepaalde risico’s en gevolgen zou kunnen hebben. Verdachte heeft deze risico’s en gevolgen, mede ingegeven door het alcoholgebruik, onderschat. De mogelijke onvoorzichtigheid van [slachtoffer] doet hier, in juridische zin, niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, het handelen van verdachte aangemerkt kan worden als aanmerkelijk onvoorzichtig. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
Dodemansknop
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de specifieke omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, geen causaal verband is tussen het enerzijds niet gebruiken en/of het niet aan [slachtoffer] overhandigen van de dodemansknop en anderzijds het ongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank zal verdachte vrij spreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
primair
op 14 september 2014 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als schipper (zijnde degene onder wiens gezag nagenoemde boot werd gevoerd en degene die de leiding had over nagenoemde boot) van een snelle motorboot en derhalve als zodanig zijnde degene die alle voorzorgsmaatregelen moet nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt zijn geboden teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en de veiligheid van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht en er voor moet zorgen dat er (onder meer) geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en niet te snel wordt gevaren, aanmerkelijk onvoorzichtig, met dat schip heeft gevaren op de Vecht aldaar, immers heeft verdachte die boot gevoerd onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank dat hij niet in staat moest worden geacht die boot naar behoren te kunnen voeren, en
heeft verdachte zijn boot doen sturen door [slachtoffer]
- van wie het voor verdachte kenbaar was dat die onder zodanige invloed was van alcoholhoudende drank dat die niet in staat moest worden geacht die boot naar behoren te kunnen sturen en
- terwijl die [slachtoffer] niet in het bezit was van een vaarbewijs, en
- terwijl verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en ervaring had om die boot (onder dergelijke omstandigheden) te sturen, en
heeft/hebben verdachte en/of die [slachtoffer] , met die boot gevaren met een snelheid van (tenminste) 23 kilometer per uur, die veel te hoog was voor een veilige scheepvaart ter plaatse, zulks terwijl het nacht en (derhalve) donker was en
heeft verdachte die [slachtoffer] geen of onvoldoende instructies gegeven over de maximum toegestane vaarsnelheid en de wijze van varen, en
heeft verdachte die [slachtoffer] niet de instructie gegeven om te gaan zitten (terwijl de boot een -lage- brug naderde), waardoor die [slachtoffer] bij het onderdoor varen van die brug met zijn hoofd tegen de onderzijde van die brug is gekomen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een gekliefde schedel en verbrijzelde aangezichtsbeenderen en ernstig hersenletsel, heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
primair: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een:
- werkstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging algehele vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de gevolgen die het ongeluk voor verdachte heeft gehad en verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte voelt zich verantwoordelijk voor het overlijden van zijn vriend en is zich zeer bewust van het leed en verdriet dat de dierbaren van [slachtoffer] hiervan ondervinden. Verdachte is er kapot van en zal deze last de rest van zijn leven bij zich dragen. Verder is verdachte in de media direct als schuldig bestempeld, hetgeen verdachte zeer heeft geraakt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hiervoor onder primair wettig en overtuigend bewezenverklaarde. Verdachte heeft daarmee veel leed en verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden en vrienden van [slachtoffer] . Verdachte is met vrienden gaan varen en heeft daarbij, mede ten gevolge van het alcoholgebruik, de risico’s en eventuele gevolgen die hun gedragingen met zich meebrachten niet goed ingeschat.
De vriendin van [slachtoffer] , [getuige 1] , heeft ter terechtzitting een verklaring voorgelezen. Zij heeft daarin op persoonlijke en emotionele wijze beschreven hoe haar vriend in het leven stond en hoe zij het ongeluk en hetgeen daarna gebeurde heeft ervaren. Het overlijden van [slachtoffer] heeft een enorme impact op haar en haar leven. Ook heeft zij beschreven hoe zij heeft gezien hoe moeilijk verdachte het heeft met het overlijden van [slachtoffer] en hoe hij worstelt met wat er is gebeurd. Het zou voor haar onverdraaglijk zijn als verdachte zwaar gestraft zou worden.
Uit het over verdachte opgemaakte rapport van de Reclassering Nederland volgt dat verdachte gebukt gaat onder het schuldgevoel en verdriet over het verlies van zijn vriend. Verdachte heeft zijn leven op orde maar wordt sinds 2012 geconfronteerd met veel verdriet en ellende. Uit het onderzoek komen, afgezien van emotionele problemen ten gevolge van eerdere gebeurtenissen, geen problemen naar voren. Verdachte is wel aangeraden psychische/psychologische hulp te zoeken. Het gevaar voor recidive is niet aanwezig.
De reclassering adviseert verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inmiddels psychologische hulp heeft.
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen hoe verdachte emotioneel gebukt gaat onder het verlies van zijn vriend. Verdachte voelt zich verantwoordelijk en worstelt met de vraag of en hoe hij dit had kunnen voorkomen.
Verdachte heeft van het begin af aan volledige openheid van zaken gegeven over zijn rol in het geheel en over hetgeen er die avond/nacht aan boord van de boot was gebeurd.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank niet juist en verwijtbaar gehandeld.
De rechtbank houdt echter bij haar oordeel in grote mate rekening met het specifieke karakter van deze zaak, de kring van betrokkenen waarbinnen dit zich heeft afgespeeld, de onderlinge verhoudingen en de enorme impact en gevolgen die dit voor alle betrokkenen, waaronder ook verdachte, heeft gehad en nog steeds heeft. Verdachte gaat gebukt onder een schuldgevoel en het verlies van zijn vriend en zal dit de rest van zijn leven bij zich dragen.
Een straf of maatregel in welke vorm dan ook, dient naar het oordeel van de rechtbank geen enkel doel en heeft daarom geen toegevoegde waarde.
De rechtbank bepaalt, alles afwegende, derhalve dat op de voet van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

9.Beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurd verklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen motorboot.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 11.007,40 ter zake de uitvaartkosten van [slachtoffer] .
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar vordering nader toegelicht. Delen van het gevorderde bedrag zijn door diverse betrokkenen betaald: een paar duizend euro door haarzelf en verder door haar moeder en de ouders van [getuige 1] . Verder is een deel van de kosten betaald met een uitkering van de werkgever van [slachtoffer] , van ongeveer
€ 3.000,00, welke uitkering (kennelijk) bestemd was om diverse kosten te betalen, zoals onder andere de uitvaart van [slachtoffer] .
Verder zijn er onderling geen afspraken gemaakt over een eventuele terugbetaling door de benadeelde partij van de kosten aan haar moeder en aan de ouders van [getuige 1] . Deze kosten zullen door haar wel aan de betrokkenen worden terugbetaald indien de vordering wordt toegewezen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 8.007,40, met daarbij de kosten, de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering nu deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Niet vast te stellen is hoeveel ieder van de betrokkenen heeft betaald en welke terugbetalingsverplichting er door de benadeelde partij jegens anderen zou zijn.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering te matigen tot de gemiddelde prijs van een uitvaart, nu niet is vast te stellen of de uitvaart is uitgevoerd in overeenstemming met de wil van de overledene.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert ten dele een onevenredige belasting van het strafgeding op. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 3.000,00 (zegge drieduizend euro). De rechtbank acht verdachte verantwoordelijk voor deze schade.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 3 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van het meer gevorderde verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering desgewenst en zo nodig bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank overweegt daartoe dat een deel van de kosten, circa € 3.000,00, is betaald door aanwending van een uitkering gedaan door de werkgever van [slachtoffer] , welke uitkering bestemd was voor kosten, zoals een uitvaart. Met betrekking tot de door de moeder van de benadeelde partij en de ouders van [getuige 1] betaalde bedragen is niet vast komen te staan of voldoende aannemelijk geworden dat deze partijen de door hen betaalde bedragen vergoed willen zien. Dit mede nu er tot op heden geen afspraken lijken te zijn gemaakt over een eventuele terugbetaling van deze bedragen.
Met betrekking tot de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Gelet op de specifieke omstandigheden van deze strafzaak en de uitdrukkelijke mededeling van verdachte ter terechtzitting dat hij bereid is een schadevergoeding te betalen, stelt de rechtbank de vervangende hechtenis op het minimum van één dag.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a, 24c, 33, 33a, 36f en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezene strafbaar.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Beslag
Verklaart verbeurd: een motorboot, merk Brig, type F450.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 3.000,00 (zegge drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 3 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] , € 3.000,00 (zegge drieduizend euro) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 3 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 1 dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr.. A.R. Creutzberg en mr. E. Akkermans, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 14 september 2014 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als schipper (zijnde degene onder wiens gezag nagenoemde boot werd gevoerd en/of degene die de leiding had over nagenoemde boot) van een snelle motorboot (te weten een zogenaamde Zodiac boot, zonder registratienummer)
en derhalve als zodanig zijnde degene die alle voorzorgsmaatregelen moet nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt zijn geboden teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en/of de veiligheid van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht en/of er voor moet zorgen dat er (onder meer) geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en niet te snel wordt gevaren, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, met dat schip heeft gevaren op de Vecht aldaar, immers
heeft verdachte die boot gevoerd onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank dat hij niet in staat moest worden geacht die boot naar behoren te kunnen voeren, en/of
heeft verdachte zijn boot doen sturen door [slachtoffer]
- van wie het voor verdachte kenbaar was dat die onder zodanige invloed was van alcoholhoudende drank dat die niet in staat moest worden geacht die boot naar behoren te kunnen sturen, in elk geval terwijl verdachte zich er niet van heeft vergewist dat die [slachtoffer] (daardoor) wel bekwaam was om die boot te sturen, en/of
- terwijl die [slachtoffer] niet in het bezit was van een vaarbewijs, en/of
- terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en/of ervaring had om die boot (onder dergelijke omstandigheden) te sturen, en/of
heeft/hebben verdachte en/of die [slachtoffer] , met die boot gevaren met een snelheid van (tenminste) 23 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die (veel) hoger lag dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur en/of die (veel) te hoog was voor een veilige scheepvaart ter plaatse, zulks terwijl het nacht en (derhalve) donker was, in elk geval heeft verdachte niet ingegrepen terwijl die [slachtoffer] voer met bovengenoemde snelheid, en/of
heeft verdachte die [slachtoffer] geen of onvoldoende instructies gegeven over de maximum toegestane vaarsnelheid en/of de wijze van varen, en/of
heeft verdachte die [slachtoffer] niet de dodemansknop gegeven noch het gebruik van die knop bevorderd, en/of
heeft verdachte die [slachtoffer] niet de instructie gegeven om te gaan zitten (terwijl de boot een -lage- brug naderde), waardoor die [slachtoffer] bij het onderdoorvaren van die brug mijn zijn hoofd tegen de onderzijde van die brug is gekomen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een gekliefde schedel en/of verbrijzelde aangezichtsbeenderen en/of (ernstig) hersenletsel, heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 september 2014 in de gemeente Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland als schipper van een snelle motorboot (te weten een zogenaamde Zodiac boot, zonder registratienummer) daarmede varende op Vecht, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle
voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat schip of dat samenstel zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan oevers en/of aan werken en/of inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers
heeft verdachte die boot gevoerd onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank dat hij niet in staat moest worden geacht die boot naar behoren te kunnen voeren, en/of
heeft verdachte zijn boot doen sturen door [slachtoffer]
- van wie het voor verdachte kenbaar was dat die onder zodanige invloed was van alcoholhoudende drank dat die niet in staat moest worden geacht die boot naar behoren te kunnen sturen, in elk geval terwijl verdachte zich er niet van heeft vergewist dat die [slachtoffer] (daardoor) wel bekwaam was om die boot te sturen, en/of
- terwijl die [slachtoffer] niet in het bezit was van een vaarbewijs, en/of
- terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat [slachtoffer] onvoldoende kennis en/of ervaring had om die boot (onder dergelijke omstandigheden) te sturen, en/of
heeft/hebben verdachte en/of die [slachtoffer] , met die boot gevaren met een snelheid van (tenminste) 23 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die (veel) hoger lag dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur en/of die (veel) te hoog was voor een veilige scheepvaart ter plaatse, zulks terwijl het nacht en (derhalve) donker was, in elk geval heeft verdachte niet ingegrepen terwijl die [slachtoffer] voer met bovengenoemde snelheid, en/of
heeft verdachte die [slachtoffer] geen of onvoldoende instructies gegeven over de maximum toegestane vaarsnelheid en/of de wijze van varen, en/of
heeft verdachte die [slachtoffer] niet de dodemansknop gegeven noch het gebruik van die knop bevorderd,en/of
heeft verdachte die [slachtoffer] niet de instructie gegeven om te gaan zitten (terwijl de boot een -lage- brug naderde);
zijnde de terminologie in deze telastelegging gebezigd in de zin van het Binnenvaartpolitiereglement;
art 1.04 ahf/ond a Binnenvaartpolitiereglement
art 1.04 ahf/ond b Binnenvaartpolitiereglement
art 1.04 ahf/ond c Binnenvaartpolitiereglement

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-20142256501, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 176.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 17 en 18.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van de Forensisch Geneeskundige Dienst, GGD regio Utrecht van 15 september 2014, opgemaakt door G.W. Krever, forensisch arts., pagina 90 tot en met 93.
6.Proces-verbaal van bevindingen Scheepvaartongeval, pagina 145.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
8.Proces-verbaal van bevindingen Scheepvaartongeval, pagina 138, 140 en 146.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 22.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een tweetal formulieren betreffend een ademonderzoekprocedure, pagina 116 en 117.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , pagina 69 en 70.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 177 en 180.
13.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 63.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 84 en 85.
16.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
17.Proces-verbaal Aanvaring, pagina 123.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 176.
19.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.
20.Openbare bron: http://www.vaarbewijzen.nl/rompsnelheid.html: Elk schip heeft een bepaalde
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 176.
22.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2015.