ECLI:NL:RBMNE:2015:6649

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
4083793 UE VERZ 15-217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij reorganisatie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 september 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van de stichting [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], een psychiater, op grond van reorganisatie. [verzoekster] heeft op 30 april 2015 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en een vergoeding van € 54.579,45 bruto toe te kennen. [verweerder] heeft hierop gereageerd met een verweerschrift waarin hij aanspraak maakte op een billijke vergoeding van € 270.241,10 bruto, gebaseerd op een contractuele afvloeiingsvergoeding. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 augustus 2015, waarna de kantonrechter de zaak heeft beoordeeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de functie van [verweerder] door de reorganisatie is vervallen en dat er geen passende functie beschikbaar was. De rechter oordeelde dat de verandering van omstandigheden volledig in de risicosfeer van [verzoekster] ligt. De kantonrechter heeft de aanspraak van [verweerder] op de contractuele vergoeding beoordeeld, waarbij hij oordeelde dat [verweerder] recht heeft op een vergoeding van maximaal € 133.269,60 bruto, wat overeenkomt met zijn laatstgenoten totaal vast inkomen (TVI). De rechter heeft de vergoeding vastgesteld op basis van de overeengekomen voorwaarden in de arbeidsovereenkomst, waarbij de uitleg van het begrip 'dienstjaren' en de beperking tot één TVI centraal stonden.

De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen en [verweerder] een vergoeding van € 133.269,60 bruto toegekend, met de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 10 september 2015 door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4083793 UE VERZ 15-217 ip/1198
Beschikking van 10 september 2015
inzake
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius te Zwolle,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 30 april 2015 een verzoekschrift ingediend waarmee zij de kantonrechter heeft gevraagd de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van het bepaalde in artikel 7:685 BW te ontbinden onder toekenning van een vergoeding van
€ 54.579,45 bruto.
1.2.
Op 1 juli 2015 is het ontslagrecht gewijzigd en is artikel 7:685 BW vervallen.
1.3.
[verweerder] heeft op 14 augustus 2015 een verweerschrift ingediend tegen het verzoek tot ontbinding en aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding van (primair) € 270.241,10 bruto. [verweerder] heeft met dat verweerschrift tevens een vordering tegen [verzoekster] ingesteld tot betaling van het bedrag van € 270.241,10 bruto. Hij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat [verzoekster] op grond van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst aan hem een overeengekomen afvloeiingsvergoeding van € 270.241,10 bruto verschuldigd is. [verweerder] heeft voor de ontvankelijkheid van zijn vordering verwezen naar artikel 7:686a lid 3 BW. Dat artikel is op 1 juli 2015 in werking getreden.
1.4.
[verzoekster] heeft een verweerschrift ingediend tegen de vordering tot betaling van de contractuele vergoeding.
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Voorafgaande aan de behandeling hebben beide partijen nog aanvullende producties toegezonden. De (gemachtigden van) partijen hebben de standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Daarvan heeft de griffier aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
1.6.
Met een e-mail van 24 augustus 2015 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nog schriftelijk uit te laten over de berekening van de contractuele vergoeding in punt 22 van het verweerschrift van [verweerder] . De gemachtigde van [verzoekster] heeft dat gedaan met een e-mail van 28 augustus 2015, de gemachtigde van [verweerder] met een e-mail van 1 september 2015.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1963] en thans derhalve 51 jaar oud, is psychiater. Hij is op 1 september 1996 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [organisatie 1] en gaan werken voor het [psychiatrisch centrum] (hierna: [psychiatrisch centrum] ). Het [psychiatrisch centrum] werd in stand gehouden door een maatschap van [organisatie 1] , [organisatie 2] en [organisatie 3] . [verzoekster] is op 1 januari 2000 ontstaan uit een fusie van [organisatie 1] , [organisatie 2] en [organisatie 4] .
2.2.
Met ingang van 1 november 2000 is [verweerder] de functie van medisch manager van het [psychiatrisch centrum] gaan vervullen. Hij is per die datum op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van de [ziekenhuis] .
2.3.
Met ingang van 1 september 2008 is [verweerder] door [verzoekster] aangesteld in de functie van directeur-psychiater van haar divisie Ouderen. In de op of omstreeks 8 juli 2008 door of namens beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen.

Arbeidsovereenkomst directeuren [verzoekster] (buiten-CAO-regeling)
(…)
Artikel 1 Functie, rechten en verplichtingen
De heer [verweerder] zal per 1-9-2008 in dienst getreden van de Stichting en is met ingang van die datum benoemd tot directeurpsychiater van de divisie Ouderen.
Op de arbeidsovereenkomst met de heer [verweerder] zijn van toepassing het directiereglement divisies én (voor zover het gaat om de rol en positie van de directeuren) het reglement van de raad van bestuur van [verzoekster] (…) Daarin zijn de bevoegdheids- en taakverdeling van directeuren alsook de bevoegdheids- en taakverdeling tussen de raad van bestuur enerzijds en de staf- en divisiedirecteuren anderzijds vastgelegd.
(…)
Artikel 2 Functiecontract
Deze arbeidsovereenkomst heeft het karakter van een functiecontract, dat wil zeggen dat het hierna weergegeven arbeidsvoorwaardenpakket is gebaseerd op de inzet van de persoon en werkkracht van de heer [verweerder] ten behoeve van het reilen en zeilen van de divisie ouderen (…)
Artikel 3 Vast en variabel jaarinkomen
1.
Het totaal vast inkomen (TVI) (…) bedraagt op grond van de indeling van de door de heer [verweerder] vervulde functie in functiegroep H van de adviesregeling Arbeidsvoorwaarden Directies Zorginstellingen per 1-9-2008 (…)
Artikel 13 Schadevergoeding
Indien deze overeenkomst eindigt op initiatief van de Stichting, dan wel onder omstandigheden of door handelen dat voor rekening van de Stichting dient te komen, zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [verweerder] zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:667 en artikel 7:678 en artikel van het Burgerlijk Wetboek, zal de heer [verweerder] gerechtigd zijn tot een vergoeding.
De door de Stichting te betalen vergoeding, zoals bedoeld in het vorige lid bedraagt 1/12 deel van het TVI vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren bij de Stichting voor het bereiken van de veertigjarige leeftijd plus 1/9 deel van het TVI vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren bij de Stichting vanaf de veertig- en tot de vijftigjarige leeftijd plus 1/6 deel van het TVI vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren bij de Stichting vanaf de vijftigjarige leeftijd.
In dit verband wordt onder TVI verstaan het TVI zoals dat ten tijde van de opzegging geldt. Derhalve wordt over een eventueel mis te lopen variabele beloning geen schadevergoeding betaald. De diensttijd wordt naar boven op hele jaren afgerond. Leeftijd en lengte van het dienstverband worden berekend uitgaande van de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst.
De schadevergoeding zal maximaal éénmaal het laatstgenoten TVI bedragen.
De schadevergoeding kan evenmin hoger uitvallen dan het bedrag dat nodig is om de heer [verweerder] tot aan zijn pensioenleeftijd 100% van zijn laatstgenoten TVI door te betalen.
Deze schadevergoeding is verrekenbaar met een eventueel door de kantonrechter toe te kennen schadevergoeding.
Indien in enig jaar de kantonrechterformule, die als basis dient voor het bepalen van de vergoeding, gewijzigd wordt, zal deze regeling in overleg tussen partijen worden aangepast.
(…)
2.4.
Het laatstgenoten TVI (totaal vast inkomen) van [verweerder] bedraagt € 133.269,60 bruto per jaar.
2.5.
Tot 1 januari 2014 was [verweerder] vooral werkzaam voor het onderdeel Senior binnen de divisie Jeugd, Cura Senior (JCS). Vanaf die datum was [verweerder] werkzaam als directeur-psychiater van de gehele divisie JCS.
2.6.
Vanwege ontwikkelingen in de sector zorg is [verzoekster] in februari 2014 gestart met een verandering van haar organisatie onder de naam ‘Duurzaam [verzoekster] ’. De reorganisatie is geleid door een team waarvan [verweerder] deel uitmaakte. [verweerder] heeft ook als kwartiermaker gefungeerd voor de nieuwe organisatie. Per 1 april 2015 is de nieuwe organisatie formeel van kracht geworden. De reorganisatie had tot gevolg dat de functies van het lijnmanagement op het niveau van directie, afdeling en ondersteuning zijn komen te vervallen, derhalve ook de functie van [verweerder] als directeur van één van de drie divisies van [verzoekster] .
2.7.
[verzoekster] zag [verweerder] als de ideale kandidaat voor de nieuwe functie van Inhoudelijk Leidinggevende van de zorgeenheid Senior in haar nieuwe organisatie. [verzoekster] was bereid deze functie aan [verweerder] aan te bieden met behoud van salaris en toeslagen. Op grond van de afspraken die [verzoekster] had gemaakt met de COR was zij verplicht een selectieprocedure te organiseren en diende [verweerder] te solliciteren. [verweerder] heeft niet willen solliciteren naar de nieuwe functie. Na afronding van de selectieprocedure heeft [verzoekster] een andere boventallig geworden medewerker die wel had gesolliciteerd herplaatst in de functie die zij voor [verweerder] op het oog had.
2.8.
[verzoekster] heeft voor [verweerder] geen passende functie beschikbaar.
2.9.
Om te kunnen voorzien in de eventueel nadelige gevolgen van de organisatiewijzigingen voor het personeel is [verzoekster] een sociaal plan overeengekomen met de vakbonden. Dit sociaal plan is formeel niet van toepassing op [verweerder] omdat hij niet werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst waarop de CAO GGZ van toepassing is.
2.10.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een vertrekvergoeding. Zij verschillen van mening over de vraag of [verweerder] [verzoekster] kan houden aan artikel 13 van de arbeidsovereenkomst. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat [verweerder] in het kader van een ontbinding alleen recht heeft op een vergoeding die vergelijkbaar is met de vrijwillige vertrekvergoeding van het sociaal plan. [verzoekster] heeft, uitgaande van een datum van indiensttreding van 1 september 2008, deze vergoeding berekend op € 54.579,45 bruto.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de grond dat de functie van [verweerder] door reorganisatie is vervallen en voor hem geen passend werk beschikbaar is. [verzoekster] realiseert zich dat het vervallen van de functie van [verweerder] voor haar rekening en risico komt. Volgens [verzoekster] is de verandering van omstandigheden echter ook en vooral aan [verweerder] te wijten omdat hij niet als goed werknemer heeft gehandeld. Volgens [verzoekster] kan van een goed werknemer namelijk gevergd worden dat hij zich tot het uiterste inspant om een arbeidsplaats bij zijn werkgever te behouden. [verzoekster] stelt dat dit van [verweerder] in het bijzonder gevergd kon worden omdat hij een uitstekende staat van dienst heeft, zeer betrokken is geweest bij de reorganisatie en eigenlijk onmisbaar was voor [verzoekster] . Zij verwijt [verweerder] dat hij niet heeft willen solliciteren naar de functie van Inhoudelijk Leidinggevende in de nieuwe organisatie. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij [verweerder] niet tegen zijn zin kon herplaatsen omdat de functie van Inhoudelijk Leidinggevende nieuw was en in formele zin niet passend voor [verweerder] . [verzoekster] meent dat [verweerder] vanwege het verwijt dat hem kan worden gemaakt geen recht heeft op een vergoeding overeenkomstig de neutrale kantonrechtersformule. [verzoekster] stelt dat zij ook niet gehouden is de contractuele vergoeding te betalen omdat zich in dit geval de situatie voordoet dat het ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van [verweerder] . [verzoekster] is wel bereid een vergoeding overeenkomstig de vrijwillige vertrekregeling van het sociaal plan te betalen. Volgens [verzoekster] rekent de anciënniteit van [verweerder] niet verder terug dan tot 1 september 2008 omdat hij in de periode van 1 november 2000 tot 1 september 2008 in dienst is geweest van een andere rechtspersoon op andere arbeidsvoorwaarden, namelijk bij [ziekenhuis] op basis van een AMS-contract voor medisch specialisten. [verzoekster] berekent de vergoeding op grond van het sociaal plan op € 54.579,45 bruto. Als [verweerder] toch recht zou hebben op de contractuele vergoeding dan bedraagt deze vergoeding volgens [verzoekster] € 118.461,83 bruto. Als [verweerder] onverhoopt geen verwijt zou treffen van de verandering van omstandigheden dan bedraagt een vergoeding op grond van de neutrale kantonrechtersformule volgens [verzoekster] € 116.610,86 bruto. [verzoekster] stelt dat in geen geval aan [verweerder] een hogere vergoeding kan worden toegekend dan € 133.269,60 bruto, het bedrag van het laatstgenoten TVI, omdat partijen dit in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen.
3.2.
[verweerder] erkent dat zijn functie is vervallen en dat voor hem geen andere passende functie of werkzaamheden beschikbaar zijn. [verweerder] betwist echter dat hij zich als slecht werknemer heeft gedragen door niet te willen solliciteren op de nieuwe functie van Inhoudelijk Leidinggevende van de zorgeenheid Senior. Omdat de reorganisatie volledig in de risicosfeer van [verzoekster] ligt maakt [verweerder] aanspraak op de overeengekomen schadevergoeding van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] stelt dat hij vanaf 1 september 1996 onafgebroken in dienst is geweest van [verzoekster] of van ondernemingen die aan [verzoekster] gelieerd waren. Hij stelt dat de [ziekenhuis] in 2000 ten aanzien van de verrichte werkzaamheden de opvolgend werkgever is geweest van [verzoekster] en dat [verzoekster] in 2008 de opvolgend werkgever is geweest van [ziekenhuis] . [verweerder] stelt verder dat van hem niet gevergd kon worden te solliciteren naar de nieuwe functie van Inhoudelijk Leidinggevende omdat zijn ambitie niet bij een managersfunctie, maar bij een functie op het overstijgende niveau van de directie of raad van bestuur ligt. Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] hem in die ambitie ook gesteund en heeft [verzoekster] erkend dat de nieuwe functie formeel niet passend was en dat zij hem daarom niet zonder meer in die nieuwe functie kon herplaatsen. Hij voert aan dat zijn deelname aan het team dat de reorganisatie heeft geleid en dat zijn betrokkenheid als kwartiermaker niet betekenen dat hij een lagere positie in de nieuwe organisatie moet accepteren en evenmin dat hij heeft toegezegd dat hij deel zal willen blijven uitmaken van de nieuwe organisatie. [verweerder] verwijt [verzoekster] willekeur. Hij heeft aangevoerd dat verschillende personen die werkzaam waren in functies van het lijnmanagement hebben besloten niet deel te nemen aan de sollicitatieprocedure voor de nieuwe functies omdat zij die niet ambieerden. Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] aan hen wel de contractuele schadevergoeding of een schadevergoeding overeenkomstig de neutrale kantonrechtersformule betaald.
3.3.
[verweerder] heeft de contractuele schadevergoeding berekend op € 270.241,10 bruto. Hij heeft aangevoerd dat de beperking tot een bedrag gelijk aan het laatstgenoten TVI niet van toepassing is. Redengevend daarvoor is volgens [verweerder] dat deze beperking niet de bedoeling van partijen weergeeft. [verzoekster] heeft om die reden volgens [verweerder] ook niet eerder een beroep op de beperking gedaan. De vergoeding overeenkomstig de neutrale kantonrechtersformule heeft [verweerder] berekend op € 238.774,00 bruto. De vergoeding overeenkomstig de vrijwillige vertrekregeling bedraagt volgens [verweerder] € 90.665,60 bruto. [verweerder] meent echter dat de contractuele vergoeding voorgaat omdat het sociaal plan niet van toepassing is op directeuren.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek en de vordering

4.1.
[verweerder] heeft voor de ontvankelijkheid van zijn vordering verwezen naar artikel 7:686a lid 3 BW. Dat artikel is op 1 juli 2015 in werking getreden.
4.2.
[verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 7:686a BW op grond van het overgangsrecht niet van toepassing is in deze procedure. [verzoekster] heeft zich echter niet verzet tegen toepassing van artikel 7:686a BW omdat beide partijen volgens [verzoekster] gebaat zijn bij een voor hoger beroep vatbare beslissing over de vraag of [verweerder] aanspraak kan maken op nakoming van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst. Voor het geval zou moeten worden geoordeeld dat toepassing van het nieuwe artikel 7:686a lid 3 BW ondanks de instemming van beide partijen niet mogelijk is, heeft [verzoekster] de kantonrechter gevraagd de kwestie van de contractuele vergoeding te beschouwen als een procedure als bedoeld in artikel 96 Rv., met dien verstande dat beide partijen zich het recht op hoger beroep hebben voorbehouden.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat deze procedure is aangevangen vóór 1 juli 2015. Op grond van artikel XXII lid 1 onder c. van het Overgangsrecht WWZ blijft het oude ontslagrecht daarom van toepassing. Op grond van het oude recht is het niet mogelijk om een vordering in te stellen in de verzoekschriftprocedure van artikel 7:685 BW. Ook is hoger beroep tegen een beslissing op grond van artikel 7:685 BW niet mogelijk. [verweerder] kan in deze procedure daarom niet worden ontvangen in zijn vordering tot nakoming van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter kan ook langs een andere weg geen voor beroep vatbare beslissing op het geschil tussen partijen over nakoming geven. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk niet ingestemd met toepassing van artikel 96 Rv. Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen kan de kantonrechter een geschil niet op grond van artikel 96 Rv. beslechten. [verweerder] kan zijn vordering tot nakoming van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst dus alleen met een dagvaarding aanhangig maken.
4.4.
[verzoekster] kan wel worden ontvangen in haar verzoek tot ontbinding. In het hierna volgende zal dat verzoek worden beoordeeld.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod. Dat is niet het geval.
5.2.
Het staat vast dat de functie van [verweerder] door reorganisatie is vervallen en dat voor hem geen passende andere functie of werkzaamheden beschikbaar zijn. Dat is een verandering van omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding dus toewijzen.
5.3.
De verandering van omstandigheden ligt volledig in de risicosfeer van [verzoekster] . Voor het antwoord op de vraag welke billijke vergoeding aan [verweerder] moet worden toegekend dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval in het oordeel te betrekken. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer het Blakborn-arrest, Hoge Raad 2 april 2004 NJ 2006, 212) behoort daartoe ook de vooraf overeengekomen afvloeiingsvergoeding waarop [verweerder] een beroep doet.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] op grond van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst in beginsel recht heeft op de overeengekomen vergoeding omdat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op initiatief van [verzoekster] en vanwege een grond die voor haar risico komt. [verzoekster] doet echter een beroep op de uitzondering die in artikel 13 is geformuleerd, te weten dat geen recht op de contractuele vergoeding bestaat wanneer het einde van de arbeidsovereenkomst zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van [verweerder] zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:677 en 7:678 (oud) BW. De vraag of het niet willen solliciteren naar een formeel niet passende functie een handeling of nalatigheid van [verweerder] oplevert in de zin van artikel 13 is een vraag van uitleg. Die vraag moet de kantonrechter niet alleen beantwoorden aan de hand van de taalkundige betekenis van de bewoordingen van artikel 13, maar ook aan de hand van hetgeen partijen voor en bij het sluiten van de overeenkomst met elkaar hebben besproken en uit elkaars woorden en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. Partijen hebben daarover echter niets gesteld. Zij hebben tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd wel verklaard dat zij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst niet over de tekst van artikel 13 hebben onderhandeld. Volgens [verzoekster] betreft het een clausule die standaard werd en/of wordt opgenomen in contracten met directeuren in de sector waarin de CAO GGZ van toepassing is. [verweerder] heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat artikel 13 een standaardclausule is. Hij heeft verklaard dat hij in 2008 zijn AMS-contract wilde behouden, maar dat [verzoekster] alleen een contract voor directeuren wilde sluiten. De kantonrechter stelt vast dat de aanspraak van artikel 13 een financieel belangrijke arbeidsvoorwaarde is. Het ligt voor de hand dat partijen met de verwijzing naar de artikelen in het BW, dat zijn twee artikelen over dringende redenen voor een ontslag op staande voet, hebben willen uitdrukken dat [verweerder] zijn aanspraak op de overeengekomen schadevergoeding alleen verliest in uitzonderlijke omstandigheden die een reden voor ontslag op staande voet opleveren. De woorden ‘zonder meer’ doen daar niet aan af. Het niet willen solliciteren op een formeel niet passende functie is niet zo’n uitzonderlijke omstandigheid en levert geenszins een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Uit het opnemen van een vrijwillige vertrekregeling in het sociaal plan blijkt dat [verzoekster] van haar werknemers die onder de cao vallen, dat zijn verreweg de meeste werknemers, niet verlangt dat zij na het vervallen van hun functie solliciteren op nieuwe functies. [verzoekster] eist van de cao-werknemers zelfs niet dat ze solliciteren op nieuwe functies die formeel wel passend zijn. Het standpunt van [verzoekster] dat [verweerder] geen recht heeft op de contractuele vergoeding omdat hij niet op een nieuwe, formeel niet passende, functie heeft willen solliciteren is in de omstandigheden van dit geval naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet verdedigbaar.
5.5.
Nu partijen in 2008 een vergoeding zijn overeengekomen voor de situatie die zich thans voordoet zal de kantonrechter voor de bepaling van de billijke vergoeding aansluiting zoeken bij de overeengekomen vergoeding.
5.6.
Partijen zijn het niet eens over de omvang van de vergoeding die zij met artikel 13 zijn overeengekomen. Zij verschillen van mening over de uitleg van het begrip dienstjaren bij de Stichting in de zin van artikel 13. Zij verschillen ook van mening over de betekenis die toekomt aan de beperking van de vergoeding tot het bedrag van één TVI. [verzoekster] heeft, uitgaande van het aantal dienstjaren vanaf 1 september 2008, de contractuele vergoeding berekend op € 118.461,83 bruto. Zij heeft de berekening opgenomen in punt 40 van het verzoekschrift. [verweerder] heeft die berekening op zichzelf niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit bedrag de ondergrens van de ontbindingsvergoeding die aan [verweerder] moet worden toegekend.
5.7.
[verweerder] heeft aangevoerd dat het aantal dienstjaren bij de Stichting in de zin van artikel 13 moet worden berekend vanaf 1 september 1996 en daarmee 19 bedraagt. Daarvan uitgaande heeft [verweerder] de contractuele vergoeding berekend op € 270.241,10 bruto. [verzoekster] heeft deze berekening betwist. Zij heeft, daarnaar gevraagd door de kantonrechter, aangevoerd dat zij [verweerder] mag houden aan de in artikel 13 vastgelegde bovengrens van één TVI indien hij toch recht zou hebben op de contractuele vergoeding. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Het standpunt van [verweerder] dat hij op grond van artikel 13 recht heeft op een vergoeding van € 270.241,10 bruto strookt niet met de tekst van de bepaling. Daarin is immers met zoveel woorden vastgelegd dat de schadevergoeding niet meer zal bedragen dan het laatstgenoten TVI. Dat is een bedrag van € 133.269,60 bruto. De omstandigheid dat [verzoekster] zich op het standpunt heeft gesteld dat artikel 13 niet van toepassing is brengt niet mee dat zij [verweerder] niet aan de beperking tot één TVI mag houden. Voor zover [verweerder] dit heeft willen betogen wordt zijn standpunt verworpen. [verweerder] heeft aangevoerd dat de beperking tot één TVI wel in de tekst staat maar niet de bedoeling van partijen weergeeft. Hij heeft echter geen feiten gesteld op grond waarvan de kantonrechter zou kunnen oordelen dat de beperking van de schadevergoeding tot één TVI een vergissing is geweest en dat partijen in 2008 een schadevergoeding zonder begrenzing hebben willen overeenkomen. Bij dit oordeel speelt een rol dat een vertrekregeling een belangrijke arbeidsvoorwaarde is en dat ook in 2008 al een maatschappelijk debat gaande was over de noodzaak om vertrekregelingen van topfunctionarissen te begrenzen.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] op grond van artikel 13 maximaal aanspraak kan maken op een vergoeding van € 133.269,60 bruto en minimaal op een bedrag van
€ 118.461,83 bruto. Deze bandbreedte geeft het belang aan van het geschil tussen partijen over de uitleg van het begrip ‘dienstjaren bij de Stichting’ in de zin van artikel 13.
5.9.
Ook de vraag hoe het begrip dienstjaren bij de Stichting moet worden uitgelegd is een vraag van uitleg waarvoor het hiervoor genoemde criterium geldt. In de tekst van artikel 13 wordt verwezen naar de kantonrechtersformule. Dat maakt het aannemelijk dat partijen met het begrip dienstjaren bij de Stichting hebben willen aansluiten bij het begrip dienstjaren in de zin van de kantonrechtersformule. Naar het oordeel van de kantonrechter vallen ook de jaren dat [verweerder] formeel in dienst is geweest van [ziekenhuis] onder het begrip dienstjaren in de zin van de kantonrechtersformule. Al die tijd is er namelijk ook een gezagsrelatie, en daarmee een arbeidsrelatie, blijven bestaan met [verzoekster] in haar hoedanigheid van lid van de maatschap die het [psychiatrisch centrum] in stand hield. Uit de door [verweerder] overgelegde producties blijkt dat [ziekenhuis] en [verzoekster] op of omstreeks 7 december 2000 in een nieuwe maatschapsovereenkomst hebben vastgelegd dat zij gezamenlijk het [psychiatrisch centrum] exploiteren. In artikel 7 van die overeenkomst staat dat de medisch manager en de algemeen manager de dagelijkse leiding van het [psychiatrisch centrum] voeren. Verder staat in artikel 7 dat de medisch manager in dienst is bij het [ziekenhuis] en gedetacheerd wordt bij het [psychiatrisch centrum] , alsmede dat hij wordt benoemd en ontslagen door de raad van bestuur van het [psychiatrisch centrum] . In artikel 5 van de overeenkomst staat dat elk van de maten een lid van de raad van bestuur benoemt. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [verweerder] zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot directeur-psychiater en dat de functie van medisch manager van het [psychiatrisch centrum] een logische stap in zijn loopbaan is geweest. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat het in 2000 een kwestie van beschikbare formatie is geweest die maakte dat hij formeel in dienst is getreden van [ziekenhuis] . Hij heeft dit aannemelijk gemaakt doordat hij onweersproken heeft aangevoerd dat [verzoekster] in 2008 de partij is geweest die toen formatie beschikbaar heeft gesteld voor zijn opvolger bij het [psychiatrisch centrum] . [verzoekster] heeft niet betwist dat [verweerder] in de periode van 1 september 1996 tot 1 november 2000 in dienst is geweest van één van haar rechtsvoorgangers. De kantonrechter oordeelt dan ook dat alle dienstjaren van [verweerder] vanaf 1 september 1996 als dienstjaren bij de Stichting in de zin van artikel 13 moeten worden aangemerkt.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] op grond van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken op een vergoeding die gelijk is aan de maximale vergoeding van één TVI. Het staat [verweerder] uiteraard vrij om in een dagvaardingsprocedure te stellen en te bewijzen dat de beperking van de contractuele vergoeding tot één TVI niet is overeengekomen. In artikel 13 is een verrekenbeding opgenomen op grond waarvan de rechter die op de eventuele vordering beslist de billijke vergoeding die bij deze beschikking zal worden toegekend zal moeten verrekenen.
5.11.
[verzoekster] heeft nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerder] recht heeft op volledige nakoming van artikel 13. Hiervoor is al overwogen dat [verzoekster] [verweerder] aan de beperking tot één TVI kan houden. Voor zover [verzoekster] ook heeft willen betogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij aan [verweerder] een bedrag gelijk aan één TVI zal moeten betalen wordt nog het volgende overwogen. Tussen partijen staat vast dat de organisatie van [verzoekster] ingrijpend is gewijzigd doordat de divisiedirectie als managementlaag is verdwenen. Tussen hen is ook niet in geschil dat aan de nieuwe functie van Inhoudelijk Leidinggevende andere taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn verbonden dan aan de oude functie van divisiedirecteur, alsmede dat de nieuwe functie lager is ingeschaald in het functiegebouw. [verzoekster] kon [verweerder] niet verplichten om op de nieuwe functie van Inhoudelijk Leidinggevende te solliciteren. [verzoekster] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] op enig moment heeft toegezegd dat hij zou gaan solliciteren en dat hij daarop niet meer kon terugkomen. Dat [verweerder] zijn aanspraak op de contractuele schadevergoeding heeft betrokken bij zijn afwegingen om al dan niet te solliciteren kan [verzoekster] hem niet verwijten. Tegen deze achtergrond kan niet worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerder] [verzoekster] houdt aan de afspraken die partijen hebben gemaakt. [verzoekster] heeft kennelijk spijt van het aanbod dat zij in 2008 met artikel 13 van de arbeidsovereenkomst aan [verweerder] heeft gedaan. Daarvan kan zij alleen zichzelf een verwijt maken.
5.12.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] in plaats van de contractueel overeengekomen vergoeding een hogere vergoeding toe te kennen op basis van de kantonrechtersformule. Een vergoeding op grond van de neutrale kantonrechtersformule zou, rekening houdend met de dienstjaren vanaf 1996, veel hoger zijn. [verweerder] heeft die vergoeding berekend op € 238.774,00 bruto. [verzoekster] heeft echter met recht aangevoerd dat partijen in 2008 een van de kantonrechtersformule afwijkende regeling zijn overeengekomen en dat zij [verweerder] daaraan mag houden. De kantonrechter overweegt ten aanzien van dit geschilpunt ten overvloede dat bij toepassing van de kantonrechtersformule de C-factor waarschijnlijk niet op neutraal maar op minder dan 1 zou zijn gesteld. Het stond [verweerder] wel vrij om niet te willen solliciteren naar de functie van Inhoudelijk Leidinggevende, maar de gevolgen van zijn keuze zouden bij het bepalen van de C-factor voor een deel ook voor zijn rekening zijn gekomen. Bovendien zou dan ook zijn meegewogen dat [verweerder] als psychiater een zeer goede arbeidsmarktpositie heeft en dat het voor hem dus goed mogelijk is om als medisch specialist inkomen te verwerven zolang hij nog geen positie als directeur of lid van de raad van bestuur heeft kunnen bemachtigen. Het is dus niet zo dat [verweerder] per definitie slechter af is doordat hij in 2008 heeft ingestemd met een arbeidsovereenkomst voor directeuren waarin artikel 13 is opgenomen.
5.13.
[verweerder] heeft de kantonrechter gevraagd [verzoekster] te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand. De kantonrechter realiseert zich dat [verweerder] hoge kosten heeft moeten maken om zijn recht op een vergoeding te kunnen verwezenlijken. Het standpunt van [verzoekster] dat [verweerder] geen aanspraak zou kunnen maken op de vergoeding van artikel 13 oordeelt de kantonrechter onredelijk. In dat licht heeft [verzoekster] [verweerder] nodeloos op kosten gejaagd. Het standpunt van [verweerder] dat [verzoekster] geen beroep kan doen op de contractuele beperking tot één TVI komt echter ook niet redelijk voor. De kantonrechter kan dan ook niet tot het oordeel komen dat [verzoekster] misbruik heeft gemaakt van positie of recht door aan [verweerder] niet de door hem gewenste vergoeding te betalen. Er is dan ook geen grond om [verzoekster] te veroordelen om aan [verweerder] de werkelijk gemaakte proceskosten te vergoeden. Uiteraard staat het partijen vrij hierover in onderling overleg nog passende afspraken te maken. De kantonrechter zal de proceskosten compenseren zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
stelt [verzoekster] in de gelegenheid uiterlijk 15 september 2015 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 16 september 2015;
6.3.
kent aan [verweerder] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van € 133.269,60 bruto en veroordeelt [verzoekster] tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder] ;
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken
:
6.5.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.