ECLI:NL:RBMNE:2015:6612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
397805 / HA RK 15-190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 4 september 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster tegen mr. J.M. van Wegen, de rechter in een civiele procedure tussen verzoekster en Vesting Finance Incasso B.V. Het wrakingsverzoek was ingediend op 17 juni 2015 en betrof de onduidelijkheid over de vragen die de rechter tijdens een comparitie zou stellen. Verzoekster stelde dat zij hierdoor niet in staat was om zich adequaat voor te bereiden, wat haar in een nadelige positie zou brengen ten opzichte van de gedaagde partij. De rechter heeft echter aangegeven dat er geen wettelijke verplichting bestaat om voorafgaand aan de comparitie gedetailleerd opgave te doen van de vragen die zullen worden gesteld. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden geen feiten of omstandigheden opleverden die reden gaven om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Bovendien werd het verzoek tot wraking voor een deel niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van partijdigheid en dat de procedure tussen verzoekster en Vesting Finance Incasso B.V. moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK 2045-36
Rekestnummer: 397805 / HA RK 15-190
Beslissing van 4 september 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster tot wraking,
gemachtigde: mr. F.W.P. Wolters,
verder ook te noemen verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 17 juni 2015;
- de schriftelijke reactie van mr. J.M. van Wegen van 17 augustus 2015;
- de spreekaantekeningen ter zitting van de zijde van verzoekster.
1.2.
De behandeling van het wrakingsverzoek is aangevangen op 21 augustus 2015. Bij de mondelinge behandeling is de gemachtigde van verzoekster verschenen. Verzoekster en
mr. Van Wegen zijn niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Van Wegen (hierna: de rechter) als kantonrechter in de procedure tussen Vesting Finance Incasso B.V. en verzoekster onder zaaknummer 3533983 MC EXPL 14-12971.
2.2.
Verzoekster stelt in het wrakingsverzoek van 17 juni 2015 dat verzoekster bij brief van 12 mei 2015 aan de rechter, naar aanleiding van het tussenvonnis van 6 mei 2015 waarin de rechter overweegt nadere inlichtingen van partijen te willen hebben en daartoe een comparitie van partijen beveelt, heeft laten weten het op prijs te stellen te vernemen wat de rechter precies wil weten. Deze vraag van verzoekster weigert de rechter te beantwoorden zonder aannemelijke verklaring daarvoor. Verzoekster stelt dat zij als gevolg hiervan niet in staat is om de comparitie op de juiste wijze voor te bereiden en dat zij de vragen die de rechter op de zitting zal gaan stellen niet zal kunnen beantwoorden. Dit in tegenstelling tot de gedaagde. Als de rechter de door haar gewenste, thans opzettelijk geheim gehouden inlichtingen niet wil geven riskeert verzoekster bestraffing nu de rechter daaruit de gevolgtrekking zal maken die zij geraden acht. Dit risico loopt de gedaagde niet. Gedaagde wordt aldus bevoordeeld boven verzoekster. Verzoekster stelt dat de rechterlijke onpartijdigheid door genoemd handelen van de rechter schade lijdt.
Verzoekster heeft ter zitting het wrakingsverzoek op dit punt nader toegelicht.
2.3.
Ter zitting van 21 augustus 2015 stelt verzoekster voorts dat zij het wrakingsverzoek reeds op 17 juni 2015 heeft ingediend, dat het wrakingsverzoek pas op 3 augustus 2015 door de wrakingskamer is ontvangen en dat de rechter bij brief van 6 augustus 2015 heeft bericht dat de comparitie op 12 augustus 2015 niet doorgaat, omdat de zaak bij de wrakingskamer ligt. Pas toen verzoekster op 3 augustus 2015 naar de stand van zaken omtrent het wrakingsverzoek informeerde werd duidelijk dat het wrakingsverzoek eerst op 3 augustus 2015 door de wrakingskamer was ontvangen. Dit terwijl het wrakingsverzoek van 17 juni 2015 geadresseerd was aan de rechter persoonlijk. Verzoekster heeft het vermoeden dat de rechter het wrakingsverzoek in de tussentijd onder zich heeft gehouden. Het gevolg hiervan is dat het belang van verzoekster is geschonden, omdat zonder dit verzuim voor 12 augustus 2015 op het wrakingsverzoek zou zijn beslist en de comparitie niet aangehouden had hoeven worden. Ook om deze reden wraakt verzoekster de rechter.
2.4.
De rechter heeft de rechtbank schriftelijk bericht dat zij niet berust in het wrakings-verzoek. Zij heeft het navolgende aangevoerd.
In de onderhavige zaak heeft de rechter bij tussenvonnis van 6 mei 2015 een comparitie van partijen bepaald. In dit tussenvonnis heeft de rechter aangegeven dat zij behoefte heeft aan nadere inlichtingen van partijen. In het tussenvonnis zijn de onderwerpen die onder meer bij de comparitie ter sprake zullen komen en waarop haar vragen derhalve betrekking zullen hebben aangehaald. De bedoeling van de rechter is niet anders dan tijdens de comparitie van partijen zowel van de zijde van verzoekster als van de zijde van Vesting Finance inlichtingen te verkrijgen over de onderwerpen die zij in het tussenvonnis heeft vermeld, zodat zij in haar eindvonnis tot een afgewogen oordeel kan komen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om voorafgaand aan de comparitie in het tussenvonnis gedetailleerd opgave te doen van de vragen die zullen worden gesteld. Door in het tussenvonnis de onderwerpen te noemen stelt de rechter de partijen goed in staat om de comparitie voor te bereiden en is er geen sprake van benadeling van verzoekster welk nadeel de gedaagde wordt bespaard. De rechter is van mening dat zich aldus geen feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zal lijden.
2.5.
Voor wat betreft het tijdsverloop tussen de ontvangst van het wrakingsverzoek en de behandeling daarvan stelt de rechter dat na ontvangst door de griffie geen juiste beoordeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot de wijze van afhandeling. Als gevolg daarvan is het wrakingsverzoek eerst op 3 augustus 2015 door de wrakingskamer ontvangen. Er is geen sprake van dat de rechter het wrakingsverzoek onder zich heeft gehouden. Ook dit levert aldus geen grond op voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.

3.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
In deze zaak is dat niet het geval. De door verzoekster aangevoerde gronden betreffen geen feiten of omstandigheden die reden geven om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. In het door de rechter op 6 mei 2015 gewezen tussenvonnis staan de onderwerpen genoemd waarover zij ter gelegenheid van de comparitie meer inlichtingen wil hebben. Verzoekster weet hierdoor waarover zij meer informatie dient te geven en waar de te stellen vragen op zullen zien. Dit geldt temeer nu verzoekster en haar gemachtigde ook betrokken waren bij de procedure waarover de rechter nadere lichtingen wenst. Dat verzoekster op de comparitie mogelijk wordt verrast door vragen die de rechter zal gaan stellen levert geen grond op om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter.
Daar komt bij dat hetzelfde tussenvonnis ook geldt voor de gedaagde partij en de gedaagde partij, anders dan verzoekster stelt, zich wat dit betreft in dezelfde positie bevindt als verzoekster. Dat de rechter de vraag van verzoekster wat zij nog meer wenst te weten niet heeft willen beantwoorden doet hier niet aan af. De rechter verstaat zich immers niet - ter voorkoming van een aantasting van de rechterlijke onpartijdigheid - buiten de zitting met een van de partijen over een beslissing of over een komende zitting. Dat de rechter voor de zitting de vraag van verzoekster niet heeft willen beantwoorden is aldus geen grond voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
4.4.
Het verzoek tot wraking is, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig doorsturen van het ingediende wrakingsverzoek door de rechter, waardoor het belang van verzoekster is geschaad, gelet op het bepaalde in artikel 37 Rv te laat ingediend. Deze wrakingsgrond is door verzoekster eerst op de zitting van de wrakingskamer van 21 augustus 2015 naar voren gebracht, terwijl dit feit reeds eerder aan verzoekster bekend was, namelijk op 3 augustus 2015. Het verzoek tot wraking zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
Het bovenstaande in ogenschouw nemend is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de rechter partijdig is dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op het niet tijdig doorsturen hiervan;
5.2.
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.M. van Wegen voor het overige af;
5.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoekster en mr. J.M. van Wegen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en de president van deze rechtbank;
5.4.
bepaalt dat de procedure tussen verzoekster en Vesting Finance Incasso B.V. dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Holten, mr. A. van Dijk en mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.F. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2015.
Deze beslissing is door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Griffier Voorzitter