ECLI:NL:RBMNE:2015:66

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
UTR 14-7676
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder bestuursdwang voor illegaal gebruik van terrein in Almere

Op 8 januari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker bezwaar maakte tegen een last onder bestuursdwang die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere was opgelegd. Deze last hield in dat het illegale gebruik van een terrein voor woondoeleinden moest worden gestaakt en dat de aanwezige caravans en andere objecten verwijderd dienden te worden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhaving af te zien. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

De zaak kwam voort uit een besluit van 30 oktober 2014, waarbij de gemeente handhavend optrad tegen het gebruik van het terrein in strijd met het bestemmingsplan. De verzoeker, die recentelijk in een van de caravans was gaan wonen, stelde dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden waren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving in het algemeen noodzakelijk is, tenzij er concrete zicht op legalisatie bestaat of handhaving onevenredig zou zijn.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de last, omdat hij pas na het opleggen van de last in de caravan was gaan wonen. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/7676
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [verblijfplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. S.W.T.R. Hermens)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: A.D. Maarsingh).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd die betrekking heeft op de caravans die zich bevinden op het terrein aan de [adres], kadastraal bekend [nummer], in Almere, inhoudende dat uiterlijk op 16 november 2014 om 24:00 uur het illegale, feitelijke gebruik ten behoeve van woondoeleinden van dit terrein dient te worden gestaakt en gestaakt dient te blijven, en de bouwwerken, caravans, andere voertuigen, tenten en objecten van dit terrein verwijderd dienen te worden en verwijderd dienen te blijven.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is, gezamenlijk met de verzoeken bekend onder de procedurenummers UTR 14/6821, 14/7675 en 14/7677, behandeld ter zitting op 18 december 2014. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker is recentelijk, na het opleggen van het bestreden besluit, in één van de vier caravans die zich bevinden op de [adres] in Almere gaan bewonen. De andere caravans worden bewoond door [A], [B] en [C]
Vanaf 12 maart 2013 tot op heden is het terrein herhaaldelijk bezocht door[D], toezichthouder bij de gemeente Almere, alsmede een wijkagent van de politie Midden-Nederland.
Op 30 september 2014 is een voorgenomen last onder bestuursdwang uitgereikt aan elk van de bewoners van de caravans dan wel aan de caravans bevestigd, waarna verweerder is gekomen tot de onder “Procesverloop” vermelde besluitvorming.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat het bezwaar tegen het bestreden besluit door de gemachtigde van verzoeker is gedaan namens vier personen, waaronder verzoeker. Weliswaar was ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift enkel de aan [A] gerichte last overgelegd, maar uit de toelichting in het bezwaarschrift en het verzoekschrift alsook ter zitting volgt onmiskenbaar dat de gemachtigde bedoeld heeft tegen alle lasten op te komen. Daartoe heeft hij deze lasten vervolgens ook aan de stukken toegevoegd.
Aan verzoeker zelf is evenwel geen last opgelegd. Wel is hij één van de bewoners van de caravans en meer specifiek bewoont hij de caravan die was achtergelaten door degene tot wie de last wél was gericht. Bij de beslissing op bezwaar zal verweerder zich moeten buigen over de vraag in welke hoedanigheid verzoeker opkomt en tegen welke last in het bijzonder. Als bewoner van één van de te verwijderen caravans, kan verzoeker echter hoe dan ook als belanghebbende bij één van deze besluiten worden aangemerkt. In zoverre is dan ook voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit voor de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter overweegt verder dat, gelet op de aard van het bestreden besluit spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig is.
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de caravans en de gronden waarop deze zich bevinden worden gebruikt in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarnaast worden de gronden gebruikt op een wijze die strijdig is met het bepaalde in het Bouwbesluit 2012. Gelet op deze overtredingen stelt verweerder dat hij gehouden is handhavend op te treden en daartoe ook bevoegd is, nu legalisatie van de bestaande situatie niet mogelijk is en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die van hem vergen dat hij van handhavend optreden dient af te zien.
6. Namens alle bewoners van de caravans is het standpunt ingenomen dat wel degelijk sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiertoe hebben zij, kort gezegd, aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en met de op hem rustende zorgplicht, nu het de insteek van partijen was om gezamenlijk tot een oplossing van het huisvestingsprobleem te komen, in welk kader onder andere [D]herhaaldelijk met de bewoners heeft gesproken. De last onder bestuursdwang kwam als gevolg daarvan als een totale verrassing en uitvoering daarvan is, gelet op het voorgaande, dan ook niet evenredig te noemen.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een overtreding als hiervoor bedoeld nu het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Vaart IV/VI” wonen aan de [adres] niet toestaat en op legalisatie van deze situatie geen zicht bestaat. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe zouden moeten brengen om in het onderhavige geval van handhaving af te zien.
9. De voorzieningenrechter heeft in de zaken van de overige bewoners (UTR 14/6821, 14/7675 en 14/7677) overwogen dat de feiten en omstandigheden die zij naar voren hebben gebracht, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding geven om bijzondere omstandigheden aan te nemen die verweerder ertoe zouden moeten brengen om in het onderhavige geval van handhaving af te zien. In die zaken heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er onvoldoende reden is om te veronderstellen dat de opgelegde last onder bestuursdwang in bezwaar niet in stand zal blijven en beslist dat de gevraagde voorziening daarom wordt afgewezen.
10. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoeker pas nadat de last onder bestuursdwang is uitgevaardigd, in de bewuste caravan is komen wonen. Het door de overige bewoners ingenomen standpunt, dat verweerder -kort gezegd- heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en met de op hem rustende zorgplicht, nu het de insteek van partijen was om gezamenlijk tot een oplossing van het huisvestingsprobleem, geldt om die reden niet voor verzoeker.
Specifieke op verzoeker betrekking hebbende gronden van bezwaar zijn niet in het dossier aangetroffen en ook overigens is ten aanzien van verzoeker, die ter zitting niet is verschenen, niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder aanleiding zouden moeten geven om ten aanzien van hem anders op te treden dan ten aanzien van de andere bewoners. De gevraagde voorziening wordt daarom afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. Timmerman-Roosjen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.
griffier voorzieningenrechter
(buiten staat mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.