ECLI:NL:RBMNE:2015:6592

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
16.706665-14; 16.659104-15 (gevoegd ter terechtzitting); 16.659473-13 (vordering tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en brandstichting door vader en zoon in Emmeloord

Op 8 september 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige zoon en zijn 50-jarige vader, die op 12 december 2014 in Emmeloord een 54-jarige man om het leven hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, na een periode van geweld, het slachtoffer met een hamer hebben geslagen en vervolgens de woning in brand hebben gestoken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van medeplegen van moord, waarbij de verdachten voldoende tijd hadden om na te denken over hun daden. De zoon is ook veroordeeld voor het in brand steken van de woning en voor bedreiging van hulpverleners. De rechtbank legt aan de zoon een gevangenisstraf van 10 jaar op, met TBS, en aan de vader een gevangenisstraf van 14 jaar. De rechtbank benadrukt de buitengewone ernst van de feiten en het gebrek aan motief, behalve de invloed van alcohol. Deskundigen hebben de zoon als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, terwijl de vader volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank legt ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, Mercatus, voor de geleden schade door de brand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.706665-14; 16.659104-15 (gevoegd ter terechtzitting); 16.659473-13 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Overijssel.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft inhoudelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.
Ter terechtzitting van 24 februari 2015, 19 mei 2015 en 11 augustus 2015 is de zaak pro forma behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie
mr. F. Rethmeier en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
16.706665-14
1.
hij op of omstreeks 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
  • die [slachtoffer 1] een of meermalen geduwd en/of geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] tegen een kastje viel) en/of (vervolgens)
  • (toen die [slachtoffer 1] op de grond lag) een of meermalen op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of (vervolgens)
  • (nadat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] op bed hadden gelegd) die [slachtoffer 1] een of meermalen met een hamer, in elk geval met een hard en/of puntig voorwerp, (met grote kracht) op/tegen het hoofd en/of de nek en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 1] geslagen en/of (vervolgens)
  • (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer 1] achterover getrokken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht (in de slaapkamer) in een woning (gelegen aan de [adres] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare goederen, althans met (een)
brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de voornoemde woning en/of het bed en/of een of meer meubelen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de voornoemde woning en/of belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning en/of in de omliggende woning verblijvende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
16.659104-15
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2014 te Rekken, gemeente Berkelland, althans in het arrondissement Gelderland, [slachtoffer 2] (groepsleider van [naam] ) en/of familie van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (groepsleider van [naam] ) en/of [slachtoffer 4] (operationeel manager van [naam] ) en/of een of meer andere (vrouwelijke) medewerker(s) van [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of met verkrachting en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die een of meer andere (vrouwelijke) medewerkers van [naam] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak iedereen dood" en/of "Ik maak [slachtoffer 4]
en/of de begeleiding van de groep dood" en/of "Ik ga iedereen verkrachten" en/of "Ik pak jullie"" en/of "Ik ga [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) neuken en/of "Ik ga de moeder van [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) neuken en/of " [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) komt niet heelhuids van de afdeling vandaan" en/of "Ik weet dat [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) familie heeft en ik doe die familie iets aan zodat [slachtoffer 2] alleen thuiskomt" en/of "Kom maar, Kom maar" en/of is verdachte (daarbij) met ontbloot (boven)lichaam op intimiderende en/of provocerende wijze op (zeer) korte afstand van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gaan staan en/of heeft verdachte een aantal goederen op de grond gegooid en/of vernield, althans (telkens) woorden en/of (een) handeling(en) van soortgelijke dreigende aard of strekking geuit en/of verricht.
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2014 te Rekken, gemeente Berkelland, opzettelijk en wederrechtelijk een kast en/of een tafel en/of twee stoelen en/of een sjoelbak en/of een of meer ramen en/of een glas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die kast en/of die tafel en/of die stoelen en/of die sjoelbak en/of dat glas om te gooien en/of op de grond en/of tegen een muur te gooien en/of door tegen die ramen te slaan.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte samen met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. De officier van justitie is daarmee van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] .
De officier van justitie acht voorts het aan verdachte bij parketnummer 16.706665-14 onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een anderen te duchten is, en de bij parketnummer 16.659104-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de in het ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir omschreven gronden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de bij parketnummer 16.706665-14 onder 2 en de bij parketnummer 16.659104-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de bij parketnummer 16.706665-14 onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord. Ook het medeplegen van dit feit door verdachte kan niet bewezen worden verklaard. De verdediging heeft verzocht verdachte in zoverre van feit 1 vrij te spreken.
De verdediging is van mening dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het bij parketnummer 16.706665-14 onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft voornoemde nader verwoord in het ter zitting overgelegde schriftelijke pleidooi.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent de bewezenverklaring als volgt:
Bewezenverklaring parketnummer 16.706665-14 feit 1 en feit 2 [1]
Op 12 december 2014 komt de politie na een melding ter plaatse bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Er doet niemand open en de voordeur wordt opengetrapt. Gezien wordt dat de gang van de woning volledig is gevuld met dikke grijze rook. [2] De brandweer komt ter plaatse en betreedt de woning. De verbalisanten krijgen te horen dat er op de eerste verdieping op de slaapkamer een deels verkoold lichaam ligt. [3]
Het slachtoffer lag op zijn buik op het bed. Er zaten enkele ernstige beschadigingen in zijn schedel, waardoor zelfs de schedel in gekeken kon worden. Wat hersenweefsel was uitgetreden. Op en rond het hoofdeind van het bed en op de muur daarachter was een spatpatroon zichtbaar waaruit opgemaakt kon worden dat er op het hoofd ingeslagen was, terwijl het zich in de positie bevond zoals aangetroffen. [4]
Onderzoek wees uit dat de brand was ontstaan op het bed en dat de brand alleen daar had gewoed. In of bij het bed was niets aanwezig wat een andere brandoorzaak dan het al dan niet opzettelijk aanbrengen van vuur in enige vorm zou kunnen verklaren. [5] De woning waarin de brand woedde betreft een tussenwoning in een rij woningen. [6] Ten tijde van de brand was in ieder geval de bewoner van de naastgelegen woning thuis. [7]
Het overleden slachtoffer werd aan de hand van dactyloscopisch onderzoek op de rechter duimafdruk geïdentificeerd als [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ). [8]
Er is sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer 1] . Daarbij is letsel geconstateerd aan onder andere het hoofd, de rug en de nek van het slachtoffer. [9] Door arts en patholoog M. Buiskool zijn drie mogelijke doodsoorzaken vastgesteld, welke elk op zich als in combinatie, het overlijden kunnen verklaren [10] :
1- functiestoornissen van de hersenen, het ruggenmerg en de longen opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd en/of nek en/of romp.
2- verstikking door belemmering van de ademweg (ten gevolge van (samen)drukkend geweld op de hals, al of niet in combinatie met uitwendig mechanisch stomp botsend geweld).
3- de bij lichtmicroscopisch vastgestelde hartspierontsteking kan middels hartfunctiestoornissen een oorzaak zijn geweest of een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden. Hierbij wordt opgemerkt dat het slachtoffer in leven was ten tijde van de onder
1 en 2 beschreven geweldsinwerkingen.
M. Buiskool heeft gesteld dat het letsel aan het oor [11] niet direct van betekenis is geweest voor het intreden van de dood en dat het slachtoffer ten tijde van de brand niet meer bij leven was. [12]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] of medeverdachte) en verdachte [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte] of verdachte) hebben verklaard dat zij op 12 december 2014 samen met [slachtoffer 1] in de woning van [slachtoffer 1] waren. [verdachte] was op enig moment de deur uitgegaan om drank te kopen. Toen hij terug kwam in de woning was de sfeer grimmig geworden. [medeverdachte] was geïrriteerd geraakt door het gedrag van [slachtoffer 1] . [medeverdachte] gaf [slachtoffer 1] daarop een flinke klap waardoor [slachtoffer 1] van zijn stoel met zijn hoofd op een kastje en daarna op de grond viel. Er kwam bloed uit zijn mond en zijn oren. [13] [verdachte] had [slachtoffer 1] vervolgens twee keer op zijn hoofd getrapt/gestampt. [14] [medeverdachte] en [verdachte] hadden [slachtoffer 1] daarna samen op zijn bed gelegd. [15] [verdachte] pakte een hamer die in de vensterbank lag, liep naar [slachtoffer 1] toe en hij sloeg [slachtoffer 1] met de hamer op zijn hoofd. [16] [slachtoffer 1] was ook met de hamer een paar keer op zijn rug geslagen. [17] Daarna was [medeverdachte] bovenop [slachtoffer 1] gaan zitten en had zijn nek gebroken. [18] [medeverdachte] deed dit, omdat hij wist dat [slachtoffer 1] dit nooit zou overleven en hij [slachtoffer 1] verder lijden wilde besparen. [19] Op het moment dat [medeverdachte] de nek van [slachtoffer 1] brak hoorde [verdachte] [slachtoffer 1] nog adem, naar zijn vermoeden zijn laatste adem, uitblazen. [20] [verdachte] had vervolgens voordat hij de woning verliet deo over de deken op het bed waar [slachtoffer 1] op lag gespoten en de deken met een aansteker aangestoken, waardoor brand was ontstaan. [21]
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen
De rechtbank stelt op grond van voornoemd bewijs vast dat [slachtoffer 1] op 12 december 2014 in zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] is geslagen en hij op de grond viel, dat hij toen hij op de grond lag meermalen tegen zijn hoofd is getrapt of gestampt, dat hij vervolgens op zijn bed is gelegd, dat hij met een hamer meermalen tegen zijn hoofd, nek en rug is geslagen en dat zijn hoofd achterover is getrokken, waardoor zijn nek is gebroken. [slachtoffer 1] is ten gevolge van deze op hem uitgeoefende geweldshandelingen overleden, waarbij de rechtbank stelt dat de genoemde gedragingen vanaf het trappen/stampen op het hoofd er naar hun aard bij uitstek op gericht waren om te doden.
De rechtbank stelt voorts vast dat [medeverdachte] en [verdachte] vanaf het moment van de eerste stomp, waardoor [slachtoffer 1] tegen een kastje en op de grond viel, in de woning aanwezig waren. Beiden hebben een aandeel gehad in de geweldshandelingen die uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid. Aan welke van die geweldshandelingen verdachte en de medeverdachte zich ieder afzonderlijk schuldig hebben gemaakt is niet van belang. Dat [medeverdachte] blijkens zijn eigen verklaring en de verklaring van [verdachte] op meerdere momenten heeft geroepen dat [verdachte] moest stoppen met stampen op het hoofd en met het slaan met de hamer doet niets af aan het feit dat [medeverdachte] erbij is blijven staan en hij geen concrete actie heeft ondernomen om het geweld tegen [slachtoffer 1] te (doen) stoppen. [medeverdachte] heeft als laatste de nek van [slachtoffer 1] gebroken om, zoals hij zelf aangeeft, [slachtoffer 1] uit zijn lijden te verlossen.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] zich aldus bij de door [verdachte] verrichte geweldshandelingen heeft aangesloten op een moment dat de levensberoving volgens beiden nog niet was voltooid. Zelfs al zou het slachtoffer voor het breken van de nek reeds door de hamerslagen zijn overleden en zelfs al zou [medeverdachte] niet met de hamer hebben geslagen (hetgeen hij - in tegenstelling tot [verdachte] – heeft verklaard) dan nog blijft staan dat [medeverdachte] zich bij de door [verdachte] verrichte geweldshandelingen heeft aangesloten. De gedragingen, te weten het slaan met de hamer en het breken van de nek, waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm en naar de eigen verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] er immers op gericht om het slachtoffer te doden. De betrokkenheid van de medeverdachte is naar het oordeel van de rechtbank dermate substantieel en essentieel en de samenwerking tussen hen beiden is daarbij dermate nauw en bewust geweest, dat van medeplegen sprake is geweest.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte en de medeverdachte dient te worden gekwalificeerd als moord of als doodslag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat er tussen het uitdelen van de eerste klap die werd gegeven, nadat bij [medeverdachte] irritatie was ontstaan door het gedrag van [slachtoffer 1] , en het gezamenlijk op bed leggen van [slachtoffer 1] een tijdsduur van een kwartier tot twintig minuten zat. In deze tijd hebben [medeverdachte] en [verdachte] afgewacht of [slachtoffer 1] zelf op zou staan. Ze hadden de toestand van [slachtoffer 1] bekeken en ze hadden zich afgevraagd “en nu?”. Na twintig minuten tot een half uur kwam [verdachte] er met de hamer aan. [22] [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat ze [slachtoffer 1] op bed hadden gelegd, even op een stoel was gaan zitten om bij te komen. Hij had daar één, twee of drie minuten gezeten. Zijn vader zat er ook bij op een stoel. Ze hadden naar [slachtoffer 1] gekeken en naar hoe hij eraan toe was, voordat [verdachte] de hamer pakte. [23]
De rechtbank maakt uit deze verklaringen op dat geen sprake is geweest van het in één keer achter elkaar uitvoeren van de geweldshandelingen, zonder enig tussenmoment, en daarmee dus ook niet van een ogenblikkelijk ontstane en daarna voortdurende gemoedsopwelling vanaf het moment van de eerste klap tot en met het breken van de nek.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Contra-indicaties voor de voorbedachte raad kunnen zijn dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat of dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering.
De rechtbank stelt vast dat van de eerste twee genoemde contra-indicaties in casu geen sprake is. Uit de door [medeverdachte] en [verdachte] afgelegde verklaringen blijkt niet dat sprake is geweest van een plotselinge hevige drift bij hen beiden dan wel bij één van hen alvorens tot de geweldshandelingen werd over gegaan. De door [medeverdachte] benoemde irritatie over het gedrag van [slachtoffer 1] kan niet als zodanige drift gelden en uit het dossier blijkt niet dat zich na deze irritatie een omstandigheid heeft voorgedaan die die hevige drift wel heeft doen ontstaan. Daarnaast is, zoals hierna zal worden overwogen, het eerste moment van mogelijk beraad voorafgegaan aan het moment waarop blijkens het op [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld gericht werd op de dood van het slachtoffer, te weten het slaan met de hamer op het moment dat het slachtoffer op bed lag. De gelegenheid tot beraad lag hiermee vóór de uitvoering van het besluit om [slachtoffer 1] te doden.
Er is in casu wel sprake van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. De rechtbank overweegt op dat punt als volgt.
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] , zoals hiervoor aangehaald, maakt de rechtbank op dat zij, na het stampen op het hoofd van [slachtoffer 1] , laatstgenoemde samen op het bed hebben gelegd. Op dit moment is het tegen [slachtoffer 1] gebruikte geweld gestopt. [medeverdachte] en [verdachte] hebben beiden op een stoel gezeten bij het bed waar [slachtoffer 1] op lag en zij hebben zich afgevraagd wat te doen. Zij hebben hierbij naar [slachtoffer 1] en naar de ernst van zijn toestand gekeken. [medeverdachte] geeft daarbij aan dat hij hoopte dat het slachtoffer nog uit zichzelf op zou staan. Zij hebben enige tijd naast het slachtoffer gezeten, voordat [verdachte] de hamer uit de vensterbank pakte. [verdachte] is naar [slachtoffer 1] toegelopen en is vervolgens begonnen met het slaan met de hamer, omdat hij, zoals hij zelf zegt, [slachtoffer 1] uit zijn lijden wilde verlossen. Daarna is [medeverdachte] naar [slachtoffer 1] toegelopen om zijn nek te breken, omdat hij ook, zoals hij zelf zegt, [slachtoffer 1] uit zijn lijden wilde verlossen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende komen vast te staan dat verdachte, net als de medeverdachte, de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen besluit om [slachtoffer 1] te doden en hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, en daarmee het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Zoals hiervoor reeds overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat het moment van beraad is ontstaan bij het op het bed leggen van het slachtoffer en het stoppen van het geweld op dat moment. De in de tenlastelegging onder de eerste twee gedachtestreepjes opgenomen handelingen, te weten het slaan van het slachtoffer waardoor hij op een kastje en op de grond viel en het trappen/stampen op het hoofd van het slachtoffer zijn aan deze fase voorafgegaan. Hoewel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachte ook deze geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] hebben gepleegd, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken nu de rechtbank de moord op [slachtoffer 1] bewezen acht en de onder de eerste twee gedachtestreepjes opgenomen handelingen niet geschaard kunnen worden onder de voorbedachte raad.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de genoemde resultaten van het onderzoek naar de brand en de bekennende verklaring van verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor de voornoemde woning en belendende panden en levensgevaar voor de in de omliggende woning verblijvende personen als gevolg.
De rechtbank overweegt daarbij dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] verklaren dat [medeverdachte] op het moment van de brandstichting niet meer in de woning aanwezig was. Uit andere verklaringen in het dossier kan niet worden afgeleid dat dit anders zou zijn geweest. Uit die verklaringen en uit de verklaring van [verdachte] volgt dat de medeverdachte mogelijk een rol in de brandstichting heeft gespeeld door [verdachte] een aansteker te geven en hem de opdracht te geven om ‘de fik er in te steken’. Zelfs als de verklaringen - in tegenstelling tot wat [medeverdachte] zegt - waar zouden zijn dan nog is de vermeende rol van [medeverdachte] onvoldoende om bewezen te kunnen verklaren dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] en daarmee van het ten laste gelegde medeplegen van de brandstichting. De rechtbank zal verdachte daarom van het medeplegen van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring parketnummer 16.659104-15 feit 1 en feit 2 [24]
Op 30 oktober 2014 verbleef verdachte bij [naam] in Rekken. Op die dag heeft verdachte [slachtoffer 2] , groepsleider van [naam] [25] , familie van die [slachtoffer 2] [26] , [slachtoffer 4] , operationeel manager van [naam] [27] , [slachtoffer 3] , groepsleider van [naam] [28] , en vrouwelijke medewerkers van [naam] bedreigd [29] . Verdacht gooide daarbij een tafel op de grond en hij trok een kast van de muur en gooide deze om [30] , hij gooide twee stoelen tegen een raam kapot en een glas kapot [31] en hij gooide met een sjoelbak [32] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegd feiten. Verdachte heeft de in de tenlastelegging opgenomen woorden tegen de medewerkers van [naam] gezegd en de in de tenlastelegging genoemde spullen vernield. [33]
De rechtbank acht op grond van het voornoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16.706665-14
1.
op 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
  • nadat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer 1] op bed hadden gelegd die [slachtoffer 1] meermalen met een hamer, (met grote kracht) tegen het hoofd en de nek en de rug geslagen en vervolgens
  • (met kracht) het hoofd van die [slachtoffer 1] achterover getrokken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
op 12 december 2014 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, opzettelijk brand heeft gesticht in de slaapkamer in een woning gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare goederen, ten gevolge waarvan het bed geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de voornoemde woning en belendende panden en levensgevaar voor de in de omliggende woning verblijvende personen te duchten was.
16.659104-15
1.
op 30 oktober 2014 te Rekken, gemeente Berkelland, [slachtoffer 2] (groepsleider van [naam] ) en familie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (groepsleider van [naam] ) en [slachtoffer 4] (operationeel manager van [naam] ) en andere vrouwelijke medewerkers van [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting en met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die andere vrouwelijke medewerkers van [naam] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak iedereen dood" en "Ik maak [slachtoffer 4] en de begeleiding van de groep dood" en "Ik ga iedereen verkrachten" en "Ik pak jullie"" en "Ik ga [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) neuken en "Ik ga de moeder van [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) neuken en " [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) komt niet heelhuids van de afdeling vandaan" en "Ik weet dat [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] voornoemd) familie heeft en ik doe die familie iets aan zodat [slachtoffer 2] alleen thuiskomt" en "Kom maar, Kom maar" en is verdachte (daarbij) met ontbloot bovenlichaam op intimiderende en provocerende wijze op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gaan staan en heeft verdachte een aantal goederen op de grond gegooid en vernield.
2.
op 30 oktober 2014 te Rekken, gemeente Berkelland, opzettelijk en wederrechtelijk een kast en een tafel en twee stoelen en een sjoelbak en een raam en een glas, toebehorende aan [naam] , heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die kast en die tafel en die stoelen en die sjoelbak en dat glas om te gooien en/of op de grond of tegen een muur te gooien en door tegen dat raam te slaan.
Van het bij parketnummer 16.706665-14 onder feit 1 en feit 2 en het bij parketnummer 16.659104-15 onder feit 1 en feit 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van parketnummer 16.706665-14 feit 1:
Medeplegen van moord.
Ten aanzien van parketnummer 16.706665-14 feit 2:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen voor goederen te duchten is
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van parketnummer 16.659104-15 feit 1:
Bedreiging met verkrachting
en
Bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid
en
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van parketnummer 16.659104-15 feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, alsmede dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf naar voren gebracht dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben vastgesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat zij daarom hebben geadviseerd om verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Verdachte wil werken aan zijn problemen en hij ziet in dat zijn problematiek wellicht in het kader van de terbeschikkingstelling kan worden aangepakt. De raadsman heeft verzocht om rekening houdend met de jonge leeftijd van verdachte, zijn proceshouding en zijn problematiek een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen in combinatie met een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waardoor verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met de geïndiceerde behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een gruwelijke moord gepleegd op [slachtoffer 1] . Het slachtoffer is door het op hem uitgeoefende geweld op afschuwelijke wijze om het leven gekomen. Dit terwijl er geen enkel motief voor de moord aanwezig lijkt te zijn geweest, anders dan dat verdachte veel alcohol had gedronken en het daardoor tot een escalatie is gekomen. Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Door deze moord heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. Hij heeft met zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] , waarvan de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van één van die nabestaanden getuigt. De rechtbank stelt daarbij wel vast dat verdachte ter terechtzitting zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen hij heeft gedaan.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 juni 2015 op dat verdachte meerdere malen met justitie in aanraking is geweest, met name voor het plegen van geweldsdelicten en ook voor brandstichting.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum komen in het rapport van 10 augustus 2015 tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO. De zwakke interne structuur die kenmerkend is voor deze stoornis zorgt ervoor dat het antisociale gedrag van verdachte eerder impulsief dan beredeneerd is en eerder ongeremd dan beheerst geuit wordt. Vanuit zijn leerervaringen in een gewelddadige jeugd is verdachte onveilig gehecht en weet hij angst en emotionele intimiteit veelal niet anders te pareren dan met agressie. Zijn persoonlijkheid wordt gekenmerkt door grilligheid en onvoorspelbaarheid. Daarnaast heeft verdachte de laatste jaren een alcoholafhankelijkheid ontwikkeld en wordt de verstoorde ouder-kind relatie met vader als apart probleem geclassificeerd. De zwakke persoonlijkheidsstructuur met de hieruit voortvloeiende innerlijke onrust en prikkelbaarheid zorgt ervoor dat verdachte eerder naar de alcohol grijpt, die echter weer tot gevolg heeft dat de enige remmingen die verdachte vanuit zijn zwakke structuur wel ter hand staan in kracht worden verminderd. Daar komt bij dat vader en zoon elkaar in alcoholgebruik en agressief, althans norm-overschrijdend, gedrag aanmoedigen. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis was de keuze van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beperkt. Daarnaast was verdachte fors onder invloed van alcohol, waardoor zijn remmingen verder verminderd waren. De deskundigen hebben daarom geadviseerd om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De deskundigen schatten het risico op nieuwe geweldsdelicten in als hoog. Zij concluderen dat een intensief en langdurig behandeltraject vanwege de ernstige persoonlijkheids-problematiek bij complexe traumatisering geïndiceerd is. Verdachte toont wel de bereidheid daartoe, maar hij is nog niet in staat om zich de geboden behandeling voldoende langdurig eigen te maken. Bij een dergelijke behandeling zal het voor verdachte verleidelijk zijn om de spanning die hiermee gepaard gaat te ontladen door agressieve impulsdoorbraken dan wel te ontvluchten door middel van drankgebruik en ‘boemelen met foute jongens’. Vanwege de aard en de ernst van de pathologie van verdachte en het recidiverisico adviseren de deskundigen een langdurig behandeltraject in een strafrechtelijk kader, gelet op het beloop van eerdere behandelpogingen en de moeite die verdachte heeft om zijn eigen mogelijkheden en problemen goed in te schatten. Vanuit zijn pathologie kan verdachte het commitment dat nodig is voor een investering voor de lange termijn tot nu toe niet volhouden. Het risico op nieuwe geweldsdelicten kan alleen afgewend worden door een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verdachte heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij hulp wil bij het oplossen van zijn problematiek, dat deze problematiek dieper zit dan hij tevoren zelf dacht en dat de terbeschikkingstelling een kans is voor hem om daadwerkelijk aan zijn problemen te kunnen gaan werken. Verdachte hoopt hierdoor in de toekomst niet weer over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Verdachte dient dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Op grond van het oordeel dat ten tijde van het plegen van de onder parketnummer 16.706665-14 bewezen verklaarde feiten er bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat er voorts sprake is van gevaar voor herhaling van dergelijke feiten als verdachte niet binnen een intensief langdurig traject wordt behandeld en de terbeschikkingstelling thans nog de enige mogelijkheid lijkt te bieden om dat behandeltraject effectief te doen zijn, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, eist. Zulks is, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld, ook toegelaten.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten medeplegen van moord en brandstichting. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op de buitengewone ernst van met name het onder parketnummer 16.706665-14 onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat naast deze maatregel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. Voorts rekening houdend met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, met de conclusies van de deskundigen, met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met diens strafblad zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal op deze straf in mindering worden gebracht.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de op de beslaglijst vermelde in beslag genomen goederen die aan verdachte toebehoren terug te geven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de onder verdachte in beslag genomen en aan hem toebehorende goederen aan verdachte terug te geven.
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft een beslaglijst aan de rechtbank doen toekomen. Hierop staan de voorwerpen vermeld die onder verdachte en de medeverdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank kan op basis van deze beslaglijst, al dan niet in combinatie met de kennisgevingen van inbeslagneming opgenomen in het proces-verbaal van de politie, niet vaststellen welke in beslag genomen voorwerpen aan verdachte en welke aan de medeverdachte toebehoren. De rechtbank zal daarom de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst vermelde goederen, te weten:
- handschoen (PL0900-2014357941-G1321898)
- helm (PL0900-2014357941-G1321873)
- tas>akten (PL0900-2014357941-G1321918)
- sok (PL0900-2014357941-G1321884)
- kleding en schoeisel (PL0900-2014357941-G1321889)
- zaklantaarn (PL0900-2014357941-G1321896)
- ondergoed (PL0900-2014357941-G1321882)
- trui (PL0900-2014357941-G1321890)
- jas (PL0900-2014357941-G1321892),
aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet en nu voorshands niet duidelijk is wie als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft Mercatus - daartoe vertegenwoordigd door
[A] - zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte bij parketnummer 16.706665-14 onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 11.445,67, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Van genoemd bedrag is een bedrag van € 7.440,03 vergoed door de verzekering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering tot het bedrag dat niet door de verzekering is vergoed, te weten € 4.005,64, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevraagde vergoeding voor de onder post 1 (herstel schilderwerk) en post 2 (reiniging van de woning) genoemde schade reeds door de verzekering is vergoed en deze kosten daardoor niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen. De gevraagde vergoeding voor de onder post 3 (afvoeren inboedel) genoemde schade komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet rechtstreeks voortvloeien uit het onder 2 ten laste gelegde feit. Subsidiair stelt de raadsman dat deze post een onevenredig belasting oplevert voor het strafgeding. De gevraagde vergoeding voor de onder post 5 (bouwwerkzaamheden) genoemde schade is onvoldoende onderbouwd en moet om die reden worden afgewezen.
De raadsman heeft zich voor wat betreft een eventuele toewijzing van de gevraagde vergoeding voor de onder post 4 (meerwerk schilderwerk) genoemde schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij Mercatus rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bij parketnummer 16.706665-14 onder 2 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 344,62 (post 4), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre toewijzen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor het herstel van schilderwerk (post 1) en de reiniging van de woning (post 2) afwijzen nu deze kosten reeds door de verzekering zijn vergoed.
Voor wat betreft de vergoeding voor het afvoeren van de inboedel (post 3) en bouwwerkzaamheden (post 5) is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bij deze posten gevoegde onderbouwing niet vastgesteld kan worden dat deze schade rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht door het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

11.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden toe te wijzen nu verdachte zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen gelet op de huidige verdenking en het advies van het Pieter Baan Centrum om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het is van belang dat verdachte zo snel mogelijk kan aanvangen met de langdurige behandeling die het Pieter Baan Centrum noodzakelijk acht, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat nu verdachte tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden veroordeeld de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.659473-13 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank bij vonnis d.d. 17 oktober 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden afwijzen.

12.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 47, 57, 157, 285, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het bij parketnummer 16.706665-14 onder feit 1 impliciet primair en feit 2 en het bij parketnummer 16.659104-15 onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat bij parketnummer 16.706665-14 onder feit 1 en feit 2 en het bij parketnummer 16.659104-15 onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze feiten op de wijze zoals onder 6 omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast de
maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
- handschoen (PL0900-2014357941-G1321898)
- helm (PL0900-2014357941-G1321873)
- tas>akten (PL0900-2014357941-G1321918)
- sok (PL0900-2014357941-G1321884)
- kleding en schoeisel (PL0900-2014357941-G1321889)
- zaklantaarn (PL0900-2014357941-G1321896)
- ondergoed (PL0900-2014357941-G1321882)
- trui (PL0900-2014357941-G1321890)
- jas (PL0900-2014357941-G1321892);
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Mercatus, vertegenwoordigd door [A] en gevestigd te [woonplaats] , van een bedrag van € 344,62 (zegge: driehonderdvierenveertig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 12 december 2014, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 344,62 ten behoeve van de benadeelde partij Mercatus voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 12 december 2014, tot die van de voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Mercatus (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Mercatus, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij Mercatus in de vordering niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op het afvoeren van de inboedel (post 3) en bouwwerkzaamheden (post 5) en dat de vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aangebracht kan worden;
- wijst de vordering van de benadeelde partij Mercatus voor wat betreft het herstel van schilderwerk (post 1) en reiniging van de woning (post 2) af;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.659473-13 door de meervoudige kamer in deze rechtbank bij vonnis d.d. 17 oktober 2013 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A. van Holten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014357941, doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 705, tenzij anders vermeld
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 370
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 371
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 69 FO-dossier
5.Proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 73 FO-dossier
6.Proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 67 FO-dossier
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , blz. 558 en blz. 559
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek blz. 66 en blz. 69 FO-dossier
9.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 13 en blz. 14
10.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 9
11.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 5
12.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 22 mei 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 8
13.Verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 226 en verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 29 juli 2015
15.Verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
16.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 229
18.Verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
19.Verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
20.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
21.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , blz. 136
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 228 en verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015
24.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0600-2014148919, doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 31
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , blz. 7 en blz. 8 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , blz. 12
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , blz. 10 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , blz. 12
27.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , blz. 3 en blz. 4
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , blz. 14 en blz. 15
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , blz. 13 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , blz. 3
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , blz. 8
31.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , blz. 12
32.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 5
33.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015