Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift inzake deelgeschil ex artikel 1019w Burgerlijke rechtsvordering, ter griffie ingekomen op 29 april 2015;
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 18 juni 2015;
- de mondelinge behandeling op 30 juni 2015, waarvan aantekening is gehouden;
- de pleitnotitie van mr. Vos;
- het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv, gehouden op 30 juni 2015;
- de brief van 6 juli 2015, waarbij namens [verzoeker] een zestal foto’s is overgelegd;
- de brief van 13 juli 2015 van het Waarborgfonds;
- de brief van 30 juli 2015 van [verzoeker] .
2.De feiten
3.Het deelgeschil
primairaan dat [verzoeker] de door hem gestelde toedracht van het ongeval niet heeft aangetoond en dat dus niet vaststaat dat er sprake zou zijn van burgerrechtelijke aansprakelijkheid van een onbekend gebleven motorrijtuigbestuurder en
subsidiairdat hij onvoldoende moeite heeft gedaan om de identiteit van de aansprakelijke persoon te achterhalen.
4.De beoordeling
.Geconstateerd moet worden dat [verzoeker] enkel contact heeft opgenomen met getuige [X] . Toen daaruit bleek dat [X] geen nadere gegevens, waaronder een kenteken, kon geven over de rode auto zag [verzoeker] geen verdere mogelijkheden om alsnog schadeloosstelling te ontvangen. [verzoeker] heeft toen geen verdere acties meer ondernomen. Hiermee heeft [verzoeker] naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende inspanning verricht ter vaststelling van de identiteit van de aansprakelijke persoon. Weliswaar heeft [verzoeker] op 24 juni 2013 aangifte gedaan bij de politie, maar deze aangifte is naar het oordeel van de rechtbank te laat gedaan. De WAM stelt de eis dat een benadeelde al het nodige doet om de identiteit van de aansprakelijke partij te achterhalen. Het Waarborgfonds mag dan ook van een benadeelde verwachten dat alle mogelijkheden om die identiteit te achterhalen maximaal worden benut, zodat geen mogelijke aanknopingspunten verloren gaan of onbenut blijven die mogelijk leiden tot het vinden van de aansprakelijke persoon. Juist in een situatie waarin die aanknopingspunten op het eerste gezicht gering lijken mag van de benadeelde verwacht worden dat hij met voortvarendheid aangifte doet. Door eerst op 24 juni 2013 aangifte te doen, heeft [verzoeker] niet voortvarend gehandeld. Dat hij vanwege zijn letsel en zorgen voor zijn bedrijf niet in staat was met voortvarendheid aangifte te doen is niet gebleken. Dat betwijfeld kan worden of een eerder aangifte meer kans op het achterhalen van de dader zou hebben gehad, brengt niet met zich dat [verzoeker] niet voortvarend hoefde te handelen en evenmin dat het Waarborgfonds zich er niet op beroepen mag dat het aan die voortvarendheid heeft ontbroken.