ECLI:NL:RBMNE:2015:6483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/661500-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige door verzorger

Op 25 augustus 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting op 11 augustus 2015 heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Kuppens. De tenlastelegging omvatte zowel primair de verkrachting van het slachtoffer als subsidiair ontucht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de primair ten laste gelegde verkrachting, maar dat het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een bepaalde periode ontucht heeft gepleegd met het slachtoffer, dat onder zijn zorg viel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die een vordering had ingediend ter hoogte van € 8.851,91. De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 3.755,65 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661500-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 augustus 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B. Kuppens, advocaat te ‘s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 1 september 2007 tot en met 17 januari 2011 telkens [slachtoffer] heeft verkracht;
subsidiair: in de periode van 1 september 2007 tot en met 2 april 2009 telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend bewezen worden. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat dwang niet valt aan te nemen.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd met betrekking tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer volgen dat de verdachte opzettelijk tegenover [slachtoffer] een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of haar in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen kon verzetten, of dat de verdachte haar heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte (vgl. HR 12 december 2006, LJN AY7767, NJ 2007/422). De enkele omstandigheid dat de verdachte de stiefvader van [slachtoffer] was, is in dit verband onvoldoende (vgl. HR 2 december 2003, LJN AJ1188, NJ 2004/78).
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder primair ten laste gelegde.
4.3.2
Feiten en omstandigheden subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor een deel van de ten laste gelegde periode dient te worden vrijgesproken. Aangeefster heeft verklaard dat zij op een datum tussen september 2007 en april 2008 voor het eerst seksueel contact heeft gehad met verdachte. Verdachte heeft verklaard zich het eerste seksuele contact niet meer precies te herinneren. Wel weet hij dat hij ten tijde van de vliegtuigcrash te Schiphol op 25 februari 2009 seks met aangeefster had en dat hij haar daarvoor al eens met de hand had bevredigd. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de inhoud van de in het dossier opgenomen e-mailcorrespondentie tussen verdachte en aangeefster komen vast te staan dat er in ieder geval vanaf april 2008 seksueel contact tussen hen heeft plaatsgehad. In die berichten (dos. 256-258) wordt onder meer gesproken over het blootgeven van persoonlijke intimiteit, het elkaar op persoonlijke lichaamsdelen (laten) aanraken, het toelaten van lichamelijke dingen en het geven van kusjes, knuffels en kriebels over het hele lichaam.
Voor zover is ten laste gelegd dat het seksueel contact vóór 1 april 2008 plaatshad, spreekt de rechtbank de verdachte vrij.
Aangezien verdachte het subsidiair ten laste gelegde voor het overige heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [2] ;
- De e-mailberichten gestuurd door verdachte [3] ;
- De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 augustus 2015. [4]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op tijdstippen in de periode van 01 april 2008 tot en met 02 april 2009 te Woerden, telkens
ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [1991] , bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen
- zijn penis in haar vagina heeft geduwd/gedrukt/gebracht en zijn penis heen en weer heeft bewogen in haar vagina en
- zijn vinger(s) in haar vagina heeft geduwd/gedrukt/gebracht en heen en weer heeft bewogen en
- met zijn vinger(s) over haar clitoris en schaamstreek heeft gewreven en haar vagina en schaamstreek heeft betast en
- haar vagina en schaamstreek heeft gelikt, en
- sperma op/over haar buik heeft gespoten en
- haar billen en haar borsten heeft betast.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
subsidiair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt dat verdachte een behandeling moet ondergaan, een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en haar moeder [A] , en een straatverbod voor de straat waarin de woning van [slachtoffer] en [A] zich bevindt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zijn voorarrest en een taakstraf. Mocht de rechtbank overwegen om een voorwaardelijke straf op te leggen, dan is de verdediging van mening dat het weinig zinvol is om daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen. Verdachte is wel bereid zich te houden aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden. Het contact met aangeefster en haar moeder is reeds verbroken en zal verdachte niet hervatten, zodat een contactverbod en een straatverbod niet noodzakelijk zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd ontucht gepleegd met [slachtoffer] . Bewezen is verklaard dat het ontucht heeft plaatsgevonden gedurende één jaar, tot het moment dat aangeefster 18 jaar werd. Na de ten laste gelegde periode is het seksuele contact echter nog geruime tijd doorgegaan.
Verdachte heeft in 2007 een relatie gekregen met de moeder van aangeefster [slachtoffer] en is na enkele maanden bij hen ingetrokken. Zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat er vrij snel een vertrouwensband tussen hen ontstond. Aangeefster heeft verklaard dat zij een waardeloze relatie met haar eigen vader had en dat verdachte een vaderfiguur voor haar werd. Op enig moment ontstond er een seksuele relatie tussen verdachte en aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte soms boos of chagrijnig werd als zij geen seks met hem wilde. Zij heeft ook verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat haar moeder haar het huis uit zou zetten als ze achter hun seksuele relatie zou komen. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij bang was dat verdachte haar moeder zou verlaten als aangeefster geen seks met hem zou hebben en zij haar moeder geen verdriet wilde doen. Verdachte heeft aangeefster gevraagd de seksuele relatie geheim te houden voor haar moeder. Hij heeft daarmee de toch al moeizame band tussen moeder en dochter ernstig negatief beïnvloed. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op deze wijze misbruik heeft gemaakt van het grote leeftijdsverschil tussen aangeefster en hemzelf, het vertrouwen dat zij in hem stelde alsmede van haar jeugdigheid en kwetsbaarheid. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Aangeefster heeft in een schriftelijke slachtofferverklaring toegelicht dat zij ook nu nog negatieve gevolgen van het bewezen verklaarde ondervindt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 22 juni 2015 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij ook na het ten laste gelegde niet meer in aanraking is gekomen met justitie.
De reclassering heeft op 24 juli 2015 over verdachte gerapporteerd dat hij als gevolg van deze strafzaak zijn baan bij de politie is kwijtgeraakt. Om die reden heeft hij ook zijn woning moeten verkopen. Inmiddels ontvangt verdachte al geruime tijd een bijstandsuitkering en is het moeilijk om weer aan het werk te komen. De reclassering onthoudt zich van het geven van een strafadvies, omdat verdachte tegenover de reclassering niet heeft willen verklaren over het tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang beschouwd – aanleiding is om bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het lange tijd heeft geduurd voordat deze strafzaak op zitting is gekomen. De aangifte is immers al op 19 maart 2013 gedaan. Het bewezen verklaarde dateert uit 2008-2009. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de strafzaak al grote gevolgen voor verdachte heeft gehad. Hij is zijn baan en woning daardoor kwijtgeraakt. De rechtbank vindt het wel van belang dat verdachte zich gedurende een proeftijd moet melden bij de reclassering en, indien de reclassering dit nodig acht, zich zal laten behandelen. Dit omdat verdachte er tot nu toe weinig blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn aan reclasseringstoezicht en een eventuele behandeling mee te werken. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding om een contactverbod en straatverbod op te leggen. Verdachte heeft sinds de aangifte in 2013 geen contact meer gehad met aangeefster of haar moeder, en heeft er ook geen blijk van gegeven nog contact met hen te zullen zoeken in de toekomst.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend is een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet melden bij de reclassering en zich moet houden aan de voorwaarden van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich moet laten behandelen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend ter hoogte van € 8.851,91, te weten € 755,65 aan materiële schade en € 8.096,26 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangegeven over de gevraagde materiële schade geen opmerkingen te hebben. De immateriële schade dient te worden gematigd naar € 2.500,-, gelet op wat er in soortgelijke zaken is toegewezen.
De rechtbank oordeelt als volgt. De behandeling van de vordering van [slachtoffer] , levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 3.755,65 (drieduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfenzestig eurocent), te weten € 3.000,- aan immateriële schade en € 755,65 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank heeft bij het matigen van de immateriële schade gelet op wat er in soortgelijke gevallen is toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
1. zich na onherroepelijk worden van zijn veroordeling binnen twee dagen meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te ‘s-Gravenhage. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt, ook als dat inhoudt dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen, zulks ter beoordeling van de reclassering.
-
draagt voornoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
De vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.755,65 (zegge drieduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 3.755,65 (zegge drieduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfenzestig eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 47 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. van Ommeren, voorzitter,
mrs. G. Perrick en R.G.A. Beaujean, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2015.
Mrs. G. Perrick en R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2007 tot en met 17 januari 2011 te Woerden, althans in Nederland, (telkens)
door een andere feitelijkhe(i)d(en) dan geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) dan bedreiging met geweld
bestaande die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het gebruik maken van het fysiek
en/of geestelijk overwicht dat hij, verdachte, als
verzorger/vaderfiguur/partner van de moeder van die [slachtoffer] , over die [slachtoffer]
had
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben
bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, immers heeft hij
(telkens) (meermalen)
- zijn penis in haar vagina geduwd/gedrukt/gebracht en/of zijn penis heen en
weer bewogen in haar vagina en/of
- zijn vinger(s) in haar vagina geduwd/gedrukt/gebracht en/of heen en weer
bewogen en/of
- met zijn vinger(s) over haar clitoris en/of schaamstreek gewreven en/of haar
vagina en/of schaamstreek betast en/of
- haar vagina en/of schaamstreek gelikt, althans met zijn tong/mond betast
en/of
- sperma op/over haar buik gespoten en/of
- haar billen en/of haar borsten betast;
art 242 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2007 tot en met 02 april 2009 te Woerden, althans in Nederland, (telkens)
ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [1991] ,
bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij (meermalen)
- zijn penis in haar vagina heeft geduwd/gedrukt/gebracht en/of zijn penis
heen en weer heeft bewogen in haar vagina en/of
- zijn vinger(s) in haar vagina heeft geduwd/gedrukt/gebracht en/of heen en
weer heeft bewogen en/of
- met zijn vinger(s) over haar clitoris en/of schaamstreek heeft gewreven
en/of haar vagina en/of schaamstreek heeft betast en/of
- haar vagina en/of schaamstreek heeft gelikt, althans met zijn tong/mond
heeft betast en/of
- sperma op/over haar buik heeft gespoten en/of
- haar billen en/of haar borsten heeft betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0981-2013029691 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , d.d. 26 maart 2013, p. 26 t/m 44.
3.Schriftelijke bescheiden, te weten verschillende e-mailberichten verstuurd door verdachte, over de periode 13 april 2008 t/m 5 maart 2011, pagina’s 142 t/m 258.
4.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 augustus 2015.