ECLI:NL:RBMNE:2015:6458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/652388-15 en 16/661376-14 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een geladen pistool en voorhanden hebben van dit vuurwapen en een busje pepperspray

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1939 en preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft bedreiging met een geladen pistool en het voorhanden hebben van dit vuurwapen en een busje pepperspray. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 24 juni en 18 augustus 2015. De verdachte was niet aanwezig, maar had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De advocaat van de verdachte, mr. M.Th.M. Zumpolle, was wel aanwezig en heeft de verdediging gevoerd. De tenlastelegging is op 24 juni 2015 gewijzigd en betreft onder andere de bedreiging van een teamleider door de verdachte, waarbij hij een vuurwapen toonde aan een getuige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd de feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren, wat de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte, vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf van 30 dagen bevolen. De rechtbank heeft ook de proeftijd van de voorwaardelijke straf met een jaar verlengd. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de maatschappelijke onveiligheid die zijn handelen heeft veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/652388-15 en 16/661376-14 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1939] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2015 en 18 augustus 2015.
De behandeling van de zaak is ter zitting van 24 juni 2015 door de politierechter aangehouden en verwezen naar de meervoudige strafkamer van 18 augustus 2015.
Ter terechtzitting van 18 augustus 2015 is verschenen mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht, die heeft aangegeven
nietuitdrukkelijk te zijn gemachtigd om de verdachte ter terechtzitting te verdedigen. De verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht ter zitting aanwezig te zijn.
Dit vonnis is bij verstek gewezen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting 24 juni 2015 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: indirect [slachtoffer] heeft bedreigd door tegen [getuige] te zeggen: “Dan schiet ik hem toch lekker dood” en daarbij een vuurwapen te tonen.
feit 2: een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
feit 3: twee busjes pepperspray voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Zij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, inhoudende wat betreft feit 2 en 3 een bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Getuige [getuige] heeft op 14 juni 2015, als beveiliger werkzaam, in het winkelcentrum aan de [straatnaam] in Utrecht, aan een man gevraagd of hij de verkoopster niet van haar werk wilde houden omdat zij anders problemen zou krijgen met de teamleider. Hierbij wees hij naar teamleider [slachtoffer] . [2] De getuige zag vervolgens dat de man zijn hand in zijn broekzak stopte en hier een pistool uit pakte. Hij zei hierbij: “Dan schiet ik hem toch dood”. De getuige had de indruk dat de man bloedserieus was en hij achtte hem in staat om in de winkel te gaan schieten. [3] De getuige heeft [slachtoffer] hiervan vervolgens in kennis gesteld.
De rechtbank heeft geconstateerd dat deze getuige in het proces-verbaal ook wordt aangeduid met de naam [naam] . De rechtbank zal deze getuige aanduiden met de naam [getuige] .
Door de teamleider [slachtoffer] is aangifte gedaan van bedreiging. De aangever voelde zich bedreigd door de woorden geuit tegen [getuige] . Hij heeft zich eerder aan de man kenbaar gemaakt als teamleider en hierdoor weet hij dat de man hem herkende. Aangever voelde zich bang nu de beveiliger ook had gezien dat de man een vuurwapen bij zich had. [4]
Door de ter plaatste gekomen politie is in de broekzak van verdachte een wapen aangetroffen. [5] Dit betrof een vuurwapen van categorie III sub 1. [6]
Verdachte heeft verklaard op 14 juni 2015 in het winkelcentrum in Utrecht te zijn geweest. Hij heeft daar met de beveiliger gesproken terwijl hij een pistool in zijn broekzak had. [7] Verdachte heeft de kolf van het wapen aan de beveiliger laten zien. Hij kan zich voorstellen dat de beveiliger hierdoor geschrokken is. [8]
Ten aanzien van feit 2 en 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de rechtbank zal met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering -voor zover zij deze feiten bewezen acht- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte; [9]
- de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het vuurwapen; [10]
- de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het busje pepperspray; [11]
- de bevindingen met betrekking tot het categoriseren van de aangetroffen wapens. [12]
De rechtbank overweegt hierbij dat twee gasbusjes zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, houdende categorisering betrof dit echter één busje pepperspray en één busje CS-spray. Nu CS-spray niet gekwalificeerd kan worden als pepperspray, acht de rechtbank slechts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één busje pepperspray voorhanden heeft gehad.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 14 juni 2015 te Utrecht [slachtoffer] indirect heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen beveiliger [getuige] de woorden geuit: “Dan schiet ik hem toch lekker dood” en daarbij een vuurwapen uit zijn broekzak gehaald en getoond.
feit 2:
op 14 juni 2015 in de gemeente Utrecht een wapen van categorie III onder 1, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
feit 3:
op 14 juni 2015 te Utrecht één busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in het bijzijn van anderen in een winkelcentrum op klaarlichte dag een geladen pistool op zak gehad en hiermee ook een bedreiging geuit. Dat de aangever en de getuige hierdoor angst hebben ondervonden blijkt uit de door hen afgelegde verklaringen. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Tevens is in de woning van verdachte pepperspray aangetroffen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juli 2015, waaruit blijkt dat hij meerdere malen eerder is veroordeeld. Laatstelijk is hij veroordeeld op 5 augustus 2014 ook ter zake van een bedreiging en overtreding van de Wet wapens en munitie, tot een werkstraf voor de duur van 100 uren en een gevangenisstraf van 102 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Ten tijde van het nu bewezenverklaarde liep hij in de proeftijd van deze voorwaardelijk opgelegde straf.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 6 augustus 2015. De reclassering heeft de indruk dat verdachte moedwillig ‘de regels aan zijn laars lapt’. Er is sprake van een delictpatroon en antisociaal gedrag. Tijdens het eerder opgelegde reclasseringstoezicht is gebleken dat geen sprake is van gedragsbeïnvloeding en –verandering bij verdachte. Oplegging van bijzondere voorwaarden is volgens de reclassering niet geïndiceerd.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf dan ook niet meer aan de orde. Gelet op de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en de strafmaat in soortgelijke zaken komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf van 60 dagen gevangenisstraf gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor de duur van 30 dagen. Verdachte heeft de algemene voorwaarden overtreden. De officier van justitie is van oordeel dat voortduring van het opgelegde reclasseringstoezicht als stok achter de deur wel wenselijk is en vordert ten aanzien van het overige voorwaardelijke strafdeel verlenging van de proeftijd met één jaar.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 16 juni 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 16/661376-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 augustus 2014 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 102 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, onder meer op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit dit vonnis. Gelet hierop zal de tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. Met de officier van justitie acht de rechtbank evenzeer voortduring van de opgelegde bijzondere voorwaarden wenselijk om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten begaat. De rechtbank beveelt mitsdien de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten voor de duur van 30 dagen, en verlengt met betrekking tot het overige deel de proeftijd met één jaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14f, 14g, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vijf maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 16/661376-14)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 5 augustus 2014 voor een gedeelte, te weten een
gevangenisstraf van 30 dagen.
Verlengt de proeftijd met één jaar ten aanzien van het overige deel van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.B. Eigeman, voorzitter,
mrs. A.J.P. Schotman en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 september 2015.
Mr. R.B. Eigeman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] indirect heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk dreigend tegen beveiliger [getuige] de woorden geuit: "Dan schiet ik
hem toch lekker dood", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn broekzak heeft
gehaald en/of heeft getoond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2015 in de gemeente Utrecht althans in het
arrondissement Midden-Nederland,
een wapen van categorie III onder 1te weten
een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
de in bovenstaande tenlastelegging gebruikte termen worden, voorzover daaraan in
de "Wet Wapens en Munitie" betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis
te zijn gebruikt;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2015 te Utrecht twee busjes pepperspray, zijnde
een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of
verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de
categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0900-2015182890 Z, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 54). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 20.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 21.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 19.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 10.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 40.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter van 24 juni 2015.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 34.
9.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter van 24 juni 2015.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 10.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 13.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 40 en 42.