ECLI:NL:RBMNE:2015:6451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/661223-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld met vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft openlijk geweld gepleegd op 3 maart 2015 in Veenendaal, waarbij de verdachte samen met zijn broers de benadeelde partij, [slachtoffer], heeft aangevallen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 2 juni en 18 augustus 2015 gehouden, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.D. van Elst. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze ernstige beschuldigingen. De officier van justitie had gevorderd tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde, en de rechtbank oordeelde dat het meer subsidiair tenlastegelegde, openlijk geweld, wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het geweld, ondanks zijn ontkenning en het ontbreken van bewijs voor zijn directe betrokkenheid bij het steken of schieten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met de benadeelde partij voor de duur van één jaar. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schade op € 100,- vaststelde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, die de ernst van het geweld en de impact op de samenleving in haar overwegingen heeft meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661223-15, 16/661164-13 (tul) en 21/001652-11 (tul)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015 en 18 augustus 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
Tevens is verschenen de benadeelde partij, [slachtoffer] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De zaak van [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] .

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 3 maart 2015 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, dan wel het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, dan wel het plegen van openlijk geweld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij acht het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige] . De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte – of zijn broers – hebben geschoten op aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, nu verdachte niet aanwezig was. Verder is niet gebleken dat aangever is beschoten. De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident, nu hij geen mes voorhanden heeft gehad en ook niet wist dat een ander een mes bij zich droeg.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 4 april 2015 heeft [slachtoffer] aangifte [2] gedaan tegen verdachte en zijn broers, [medeverdachte] en [A] . Aangever verklaart dat hij op 3 maart 2015 bij de [bedrijf] aan de [straat] in [woonplaats] was. Verdachte was daar ook aanwezig. Aangever verklaart dat hij verdachte heeft aangesproken en dat er vervolgens buiten een gesprek heeft plaatsgevonden. Aangever is weer naar binnen gegaan. Aangever verklaart dat [A] ongeveer 10 minuten later binnen kwam en wilde praten. Aangever vertrouwde het niet en is niet meegegaan. Aangever verklaart dat hij na het eten naar buiten liep en daar verdachte en zijn broers – [medeverdachte] en [A] – zag staan. Aangever verklaart dat de drie broers op hem af kwamen en hem begonnen te slaan. Aangever verklaart [3] dat hij ziet dat [medeverdachte] iets in zijn hand had, dat hij een klein donker voorwerp op hem richtte, een knal hoort en iets aan zijn been voelt. Ook verklaart hij dat [A] hem in de linkerzijde van zijn lichaam stak, terwijl verdachte hem bleef slaan.
Getuige [getuige] heeft verklaard [4] dat hij met aangever bij de [bedrijf] was. [getuige] verklaart dat aangever een conflict had met één van de broers [achternaam verdachte] , wat vervolgens buiten is uitgepraat. [getuige] verklaart dat een andere broer even later binnenkwam en wilde praten, maar aangever wilde dat niet. Toen aangever kort daarna naar buiten ging werd hij aangevallen door de drie broers [achternaam verdachte] , waarbij aangever werd geslagen en gestoken.
In een afgeluisterd telefoongesprek [5] van 5 maart 2015 bespreekt [B] – de vrouw van [A] – met een vrouw (haar schoonmoeder) een ruzie tussen een jongen en [verdachte] ; dat die jongen een kopstoot heeft gegeven aan [verdachte] en dat daarna de ruzie is begonnen. [B] zegt vervolgens dat zij thuis waren, dat [medeverdachte] belde en dat ‘zij’ er naar toe zijn gegaan. Ook [A] is meegegaan zegt [B] .
In een brief [6] van het Ziekenhuis Gelderse Vallei van 3 maart 2015 staat dat aangever een steekwond in de linkerzijde van zijn buik heeft.
Bewijsoverweging
Op grond van de aangehaald bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 maart 2015 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] . Dat verdachte niet bij het incident aanwezig was, maar dat hij meteen na de gestelde mishandeling door aangever is weggerend, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft hier geen onderbouwing voor gegeven. Verder is van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de 112 melding heeft gedaan, hetgeen duidt op zijn aanwezigheid. De melding was immers om 18.40 uur, enkele minuten nadat volgens getuigen, blijkens hun app-gesprek om 18.37 wordt geschoten. Verdachte heeft niet over een vuurwapen gesproken ten tijde van de door hem beschreven mishandeling. Hij doet dit pas nadat het (schiet)incident heeft plaatsgevonden en meldt daarbij het vuurwarpen. Gelet hierop acht de rechtbank de aangifte en verklaring van [getuige] betrouwbaar wat betreft de aanwezigheid van verdachte.
De rechtbank overweegt – ten aanzien van het tenlastegelegde schieten in het been van [slachtoffer] – dat aannemelijk is dat er tijdens het incident bij de [bedrijf] is geschoten. Getuigen die boven de [bedrijf] wonen verklaren dat zij twee knallen hebben gehoord en dat er werd geroepen dat iemand een pistool had. In het wapen dat bij getuige [getuige] is aangetroffen zitten twee afgeschoten patronen. Op basis van het dossier is echter niet objectief vast te stellen wie er heeft geschoten, of dat met het aangetroffen wapen is gebeurd en of er gericht (op het slachtoffer) is geschoten. Ook is er geen overtuigend bewijs in het dossier aanwezig dat het letsel in het been van aangever schotletsel is. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde schieten met een vuurwapen.
Ten aanzien van het steken overweegt de rechtbank dat door aangever en door getuige [getuige] wordt verklaard dat aangever in de zij is gestoken. In het ziekenhuis is vastgesteld dat aangever een steekwond in de linkerzijde van zijn buik had. Hoewel geen mes of steekvoorwerp is gezien of aangetroffen, blijkt uit de verklaringen en het aangetroffen letsel dat aangever is gestoken tijdens het incident. Aangever heeft verklaard dat hij is gestoken door [A] . Weliswaar is niet bewezen dat verdachte daarbij een mes of ander scherp steekvoorwerp voorhanden heeft gehad, maar nu zijn opzet is geweest het in vereniging plegen van het openlijk geweld en hij daar zelf tenminste door te slaan significant aan heeft bijgedragen, is zijn betrokkenheid bij dit (meer subsidiair ten laste gelegde) feit bewezen.
Gezien de vrij lichte aard van het letsel en nu niet duidelijk is met welk voorwerp de verwonding is toegebracht, komt de rechtbank niet tot de vaststelling dat een poging heeft plaatsgevonden het slachtoffer te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 3 maart 2015 te Veenendaal, met anderen, op de openbare weg, de Kerkewijk , onverholen en waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen – openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
 het meerdere malen slaan van die [slachtoffer] en
 het met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de linkerzij van die [slachtoffer] steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die hij heeft doorgebracht in voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair stelt de verdediging dat de eis van de officier van justitie dient te worden gematigd en rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van aangever en het feit dat er geen sprake is van relevante documentatie. Ook dient rekening gehouden te worden met de situatie thuis, nu moeder ernstig ziek is en vader het bedrijf – waarin verdachte ook werkzaam is – alleen moet managen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft een eerste confrontatie gehad met aangever en daarna zijn broers ingeschakeld, die ter plaatse zijn gekomen om samen verhaal te halen. Met zijn drieën hebben zij aangever aangevallen op het moment dat aangever de [bedrijf] verliet, waarbij ook een mes of steekvoorwerp is gebruikt. Verdachte kan als initiatiefnemer van het geweld worden aangemerkt, nu hij zijn broers heeft opgeroepen. Ook heeft hij een bijdrage geleverd aan het geweld door aangever te slaan. Bovendien is er sprake van eigenrichting, wat strafverzwarend wordt meegewogen.
De rechtbank weegt ook strafverzwarend mee dat het geweld zich op de openbare weg heeft afgespeeld. Diverse omwonenden en het personeel van de [bedrijf] zijn getuige geweest van dit geweld. Voorts is het feit gepleegd rond 18.30 uur ’s avonds, derhalve een tijdstip dat veel mensen, waaronder ook kinderen, ervan getuige kunnen zijn en hierdoor bang kunnen worden. Dergelijke geweldplegingen dragen bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving en bezorgen directe getuigen gevoelens van angst. Uit de verklaringen van de omwonenden blijkt dat daarvan in dit geval ook daadwerkelijk sprake is geweest.
Verdachte is, zo blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 23 juni 2015, eerder veroordeeld voor inbraken en overtreding van de Opiumwet. Hij liep ten tijde van het bewezenverklaarde feit in twee proeftijden. Verdachte kent aangever vanuit de gepleegde Opiumwetfeiten, zo blijkt uit de verklaring van verdachte ter zitting. Ook blijkt dat er al langer onenigheid was tussen aangever en verdachte en diens familie.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank mede gelet op het oriëntatiepunt bij een dergelijk feit, te weten drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In geval van recidive is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank acht een hogere straf echter passend, gelet op de eerder genoemde strafverzwarende omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat, alles overziende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Een andere strafmodaliteit is gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, niet aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat er, gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat er een nieuwe confrontatie zal plaatsvinden tussen verdachte en aangever. Zo verwijt verdachte aangever nog steeds verdachtes veroordeling voor overtreding van de Opiumwet. Ook gelet op het feit dat er al langer onenigheid was tussen aangever en verdachte en diens familie acht de rechtbank het noodzakelijk een contactverbod met aangever op te leggen, in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel. Een dergelijke maatregel kan dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, hetgeen de rechtbank ook zal doen teneinde ernstig gevaarzettende contacten te stoppen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

16/661164-13
Bij de stukken bevindt zich de op 18 maart 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/661164-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 april 2013 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft gevorderd om tot volledige tenuitvoerlegging over te gaan.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit, nu het vonnis andere strafbare feiten betreft dan in de onderhavige zaak.
De rechtbank ziet gelet op het bewezen verklaarde feit aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging volledig toe te wijzen en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden te gelasten.
21/001652-11
Bij de stukken bevindt zich de op 17 augustus 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 21/001652-11, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 15 maart 2012 van het gerechtshof te Arnhem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft gevorderd om tot volledige tenuitvoerlegging over te gaan.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit, nu het vonnis andere strafbare feiten betreft dan in de onderhavige zaak. Ook stelt de verdediging dat tenuitvoerlegging niet opportuun is, omdat het vonnis zeer oude feiten betreft.
De rechtbank ziet gelet op het bewezen verklaarde feit aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging volledig toe te wijzen en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen te gelasten.

10.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 2.480,-, bestaande uit € 480,- materiële schade en € 2.000,- immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.200,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft de materiële schade – nu deze schade niet nader onderbouwd is – geschat op een bedrag van € 200,-. Zij acht een bedrag van € 1.000,- immateriële schade toewijsbaar, nu ook deze schade niet volledig is onderbouwd. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en daarnaast ook onvoldoende onderbouwd is. Ook dient rekening gehouden te worden met de eigen schuld van aangever, nu hij verdachte heeft mishandeld. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden, te weten schade aan zijn T-shirt, boxershort en joggingbroek. Niet is gebleken dat de bodywarmer van de benadeelde partij is beschadigd door het geweld. Ter onderbouwing van de immateriële schade is een aantal voorbeelden uit het Handboek Smartengeld bijgevoegd. De aangehaalde zaken sluiten echter onvoldoende aan bij hetgeen in de onderhavige zaak is gebeurd en kunnen daardoor niet als voldoende onderbouwing van dit deel van de vordering dienen. Voor het overige is de immateriële schade onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank waardeert de materiële schade op een bedrag van € 100,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015. Dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen. De vordering wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 27, 36f, 38v, 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen primair en subsidiair is tenlastegelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen personen;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- legt op de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van één jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer] , ook niet als deze zelf contact met verdachte zoekt;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval veroordeelde niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 3 maanden (90 dagen);
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/661164-13 toe, te weten een gevangenisstraf van 3 maanden;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21/001652-11 toe, te weten een gevangenisstraf van 90 dagen;
Vordering benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 100,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 3 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door een mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 100,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door een mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J.M. Mol, voorzitter,
mr. E. Akkermans en mr. A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 september 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 03 maart 2015 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
 die [slachtoffer] geduwd en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd dat die [slachtoffer] niet wist wie hij was, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
 met een vuurwapen op/in het (linkerboven)been van die [slachtoffer] geschoten en/of (vervolgens)
 die [slachtoffer] meerdere malen geslagen/gestompt en/of
 met een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp in de (linker)zij van die [slachtoffer] gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 maart 2015 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
 die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd dat die [slachtoffer] niet wist wie hij was, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
 met een vuurwapen op/in het (linkerboven)been van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten en/of (vervolgens)
 die [slachtoffer] meerdere malen heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
 met een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp in de (linker)zij van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 maart 2015 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kerkewijk , onverholen en/of waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen - openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
 het duwen van die [slachtoffer] en/of het (daarbij) dreigend de woorden toevoegen dat die [slachtoffer] niet wist wie hij was, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
 het met een vuurwapen op/in het (linkerboven)been van die [slachtoffer] schieten en/of (vervolgens)
 het meerdere malen slaan/stompen van die [slachtoffer] en/of
 het met een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp in de (linker)zij van die [slachtoffer] steken;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met de naam 034Kerkewijk met betrekking tot [verdachte] bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 469. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 4 maart 2015, opgenomen op pagina 41-43.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 maart 2015, opgenomen op p. 112-115, met name p. 113.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige] d.d. 4 maart 2015, opgenomen op pagina 31-40.
5.Tapgesprek d.d. 5 maart 2015, opgenomen op pagina 332.
6.Brief Ziekenhuis Gelderse Vallei d.d. 3 maart 2015, niet genummerd.