ECLI:NL:RBMNE:2015:6450

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/659860-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en bewijsuitsluiting in hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2015, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 januari 2003 en 5 juli 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor feit 1, hennepteelt, is verjaard voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2009, en voor feit 2, diefstal van elektriciteit, voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2003. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor deze periodes.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat het binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte onrechtmatig was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de machtiging tot binnentreden geldig was en dat er geen sprake was van een doorzoeking in de zin van de wet. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 5.000,-. De rechtbank heeft hierbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder gezondheidsproblemen, in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659860-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2015. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Als raadsvrouw van verdachte is aanwezig mr. E. Uit de Boogaardt, advocaat te Emmeloord, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt in de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2012.
Feit 2: zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit door middel van braak/verbreking in de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2012.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Op grond van artikel 70, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vervalt door verjaring het recht op strafvervolging -kort gezegd- in zes jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar is gesteld en in twaalf jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaar en tot acht jaar is gesteld. Op grond van artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht vangt de termijn van verjaring aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. De verjaring kan worden gestuit door een daad van vervolging (artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht).
Opzettelijke overtreding van artikel 3, onder B of C, van de Opiumwet wordt ingevolge artikel 11 van de Opiumwet gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar. Gekwalificeerde diefstal als bedoeld in artikel 311, sub 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar.
De rechtbank stelt gelet hierop het volgende vast.
De verjaringstermijn van feit 1 is aangevangen, gelet op de ten laste gelegde periode, op 2 januari 2003 tot en met 6 juli 2012 en behelst een periode van zes jaar. De verjaringstermijn is gestuit door het uitbrengen van de dagvaarding, dat blijkens de dagtekening heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015. Het recht op strafvervolging is verjaard voor wat betreft de periode die, terugrekenend vanaf het moment van stuiting, is gelegen méér dan zes jaar terug; derhalve de periode vóór 6 juli 2009. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde betreffende de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2009. Voor het overige deel van de ten laste gelegde periode is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
De verjaringstermijn van feit 2 is ook aangevangen op 2 januari 2003 tot en met 6 juli 2012 en behelst een periode van twaalf jaar. Ook deze termijn is gestuit op 6 juli 2015 door het uitbrengen van de dagvaarding. Het recht op strafvervolging is verjaard voor wat betreft de periode die, terugrekenend vanaf het moment van stuiting, is gelegen méér dan twaalf jaar terug; derhalve de periode vóór 6 juli 2003. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde betreffende de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2003. Voor het overige deel van de ten laste gelegde periode is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde, te weten -kort gezegd- medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit, wettig en overtuigend bewezen te verklaren, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het binnentreden in de woning onrechtmatig was vanwege het ontbreken van een machtiging hiertoe. Ook heeft een doorzoeking van de woning plaatsgevonden zonder dat hiervoor een machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven. Er is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waardoor verdachte in zijn belang is geschaad en uitsluiting van het hierna vergaarde bewijs dient te volgen. De ten laste gelegde feiten kunnen dan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Subsidiair is in de periode van juli 2005 tot en met halverwege 2007 geen sprake geweest van betrokkenheid bij de hennepteelt en diefstal van elektriciteit, omdat verdachte toen niet in de woning verbleef.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Binnentreden
Blijkens pagina 23 van het proces-verbaal is voorafgaand aan het binnentreden van de woning een machtiging afgegeven op grond van artikel 94 en 96 van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 96 in samenhang met artikel 67, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar - onder andere - bij verdenking van overtreding van artikel 11 van de Opiumwet ter inbeslagneming elke plaats betreden. Dat is hier het geval. Ook overigens is niet gebleken dat deze machtiging niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Algemene wet op het binnentreden. Het binnentreden van de woning van verdachte was daarom rechtmatig. In het proces-verbaal binnentreden woning, opgenomen op pagina 22, wordt weliswaar verwezen naar een machtiging op grond van artikel 9 van de Opiumwet, maar het hier anders weergeven van de grondslag van de machtiging doet niet af aan de bevoegdheid tot binnentreden voortkomende uit die machtiging.
Doorzoeking
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 25, is de woning binnengetreden ter opsporing en inbeslagneming. De bevoegdheid tot het binnentreden van plaatsen omvat de bevoegdheid tot zoekend rondkijken en om zich de doorgang in dat perceel te verschaffen (zie o.a. HR 18 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6238). Nu slechts een stellage is verschoven om de toegang tot een daarachter gelegen deur vrij te maken en vervolgens de daarachter gelegen ruimte te betreden, is geen sprake geweest van een doorzoeking als bedoeld in artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat er geen vormen zijn verzuimd in het voorbereidend onderzoek en verwerpt daarom het verweer tot bewijsuitsluiting.
4.3.2
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 5 juli 2012 wordt door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . [2] In de kelder is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 234 hennepplanten. [3] De aangetroffen planten zijn getest en de test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet. [4]
Door netbeheerder Enexis is aangifte gedaan van diefstal van energie. Geconstateerd werd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd is geopend. De hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie is verzwaard en er is een illegale aftakking aangelegd. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de meter geregistreerd. Er is minimaal 351.125 kWh illegaal weggenomen. [5]
Verdachte heeft na zijn aanhouding in 2012 verklaard samen met zijn ex-vrouw eigenaar te zijn van de hennepkwekerij. [6] Verdachte deed de verzorging, het onderhoud en het opbouwen. Ze zijn in 2002/2003 begonnen met het kweken van hennepplanten. Ze oogstten 2 à 3 keer per jaar en dat 10 jaar lang. [7] De stroom werd buiten de meter afgetapt. Deze stroomvoorziening is aangelegd door de ex-zwager van zijn ex-vrouw. [8]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
in de periode van 6 juli 2009 tot en met 5 juli 2012 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 234 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
feit 2:
in de periode van 6 juli 2003 tot en met 5 juli 2012 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een pand aan [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 5.000,-.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar het reclasseringsrapport op het standpunt gesteld dat contra-indicaties aanwezig zijn voor zowel een taakstraf als een gevangenisstraf, gelet op de fysieke en cognitieve beperkingen van verdachte. Mede in aanmerking genomen het blanco strafblad van verdachte, zijn proceshouding en het tijdsverloop, acht de raadsvrouw een veroordeling zonder oplegging van straf of maatregel passend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Gedurende een lange periode is sprake geweest van meerdere oogsten per jaar. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij (langdurig) gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 23 juli 2015. De reclassering acht het recidiverisico laag. Behalve gezondheidsproblemen zijn er geen problemen op de verschillende leefgebieden geconstateerd. Er is sprake van cognitieve en fysieke problemen als gevolg van een herseninfarct in 2012. Ingeschat wordt dat verdachte hierdoor niet in staat is tot het uitvoeren van een werkstraf.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. De behandeling van de strafzaak is niet binnen twee jaar na aanvang van de termijn op 5 juli 2012 afgerond, terwijl in deze strafzaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die daartoe aanleiding hebben gegeven. Dit leidt tot strafvermindering.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst en met name de duur van de ten laste gelegde feiten laten meewegen.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte en acht nadere rapportage omtrent de detentiegeschiktheid van verdachte niet noodzakelijk. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot aanhouding van behandeling van de zaak om de reclassering te laten adviseren over eventuele contra-indicaties voor een gevangenisstraf wordt afgewezen. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd en de vraag of verdachte detentie(on)geschikt is daarom thans niet aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van:
  • het onder feit 1 ten laste gelegde betreffende de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2009, en
  • het onder feit 2 ten laste gelegde betreffende de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2003.
Verklaart de officier van justitie ten aanzien van het overige deel van de ten laste gelegde periode van feit 1 en feit 2 ontvankelijk in de vervolging.
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V. van Dam, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J.M. Eelkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 juli 2012 te
[woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 234 hennepplanten, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 5 juli 2012 te
[woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening in/uit (een pand aan [adres] ) heeft
weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL2525 2012036053, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 93). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, pagina 24.
3.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, pagina 26.
4.Het proces-verbaal Opiumwet, pagina 34.
5.Een geschrift, zijnde een aangifte door Enexis op 10 juli 2012, pagina 60 en 61.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 5 juli 2012, pagina 49.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 5 juli 2012, pagina 50.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 5 juli 2012, pagina 51.