ECLI:NL:RBMNE:2015:6447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/661686-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een mes, verwerping van verweren zoals bewijsuitsluiting, noodweer en noodweerexces

Op 17 juli 2014 vond in Utrecht een ernstige mishandeling plaats waarbij de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, met een groot mes op diens voet sloeg. Het slachtoffer liep hierdoor zwaar lichamelijk letsel op, namelijk een doorgesneden pees in zijn grote teen, wat leidde tot een operatie en een lange revalidatie. De rechtbank heeft op 3 augustus 2015 de verdachte in persoon gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte primair het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en subsidiair poging daartoe. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie bevestigd. De verdediging voerde aan dat de aangifte van het slachtoffer uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat de verdediging niet in de gelegenheid was gesteld om de aangever te ondervragen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de aangever voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen en dat er geen schending was van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en kreeg hij een taakstraf van 120 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van € 1.075,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661686-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht en van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 juli 2014 in Utrecht:
primair: zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] door hem met een mes te slaan/steken/snijden op zijn voet/teen.
subsidiair: heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te slaan/steken/snijden op zijn voet/teen.
meer subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld ten gevolge waarvan hij zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het primair ten laste gelegde, te weten het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Door met een mes in de nabijheid van de voet te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op de jurisprudentie kan het opgelopen letsel, een doorgesneden pees, ook worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De aangifte moet worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld haar ondervragingsrecht ten aanzien van aangever uit te oefenen. Nu de aangifte geen of onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, is gebruik hiervan in strijd met artikel 6 van het EVRM. Ook moeten vraagtekens geplaatst worden bij de betrouwbaarheid van aangever, omdat hij bekend is met een psychiatrisch verleden. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en
hooguit tot een bewezenverklaring van mishandeling kan worden gekomen, zoals meer subsidiair ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verweer tot uitsluiting van het bewijs
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de aangifte moet worden uitgesloten van het bewijs, overweegt de rechtbank als volgt.
Het gebruik voor het bewijs van een proces-verbaal inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring is niet onverenigbaar met artikel 6 van het EVRM indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om de verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. In de onderhavige zaak heeft genoemde gelegenheid ontbroken. Het gebruik van die verklaring is echter niet ongeoorloofd indien die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op de onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539). Gelet op de nader te noemen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever niet uitsluitend of in beslissende mate het belastende bewijs in de zaak van verdachte vormt. Gebruik hiervan levert dan ook geen schending op van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. De enkele stelling van de verdediging dat aangever bekend is met een psychiatrisch verleden acht de rechtbank hiervoor onvoldoende.
De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting.
BewijsmiddelenDe rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 17 juli 2014 te Utrecht op de portiektrap stond toen hij zag dat zijn buurman diens voordeur uit kwam lopen met een groot mes van ongeveer 40 centimeter in zijn handen. Aangever bleef op de trap stilstaan en hij zag dat zijn buurman het mes naar voren bracht en met het mes op zijn voet sloeg. Aangever liep op blote voeten. In het ziekenhuis is geconstateerd dat de pees van de teen van aangever doormidden is geslagen. Aangever is geopereerd en zijn pees is aan zijn bot vastgezet. [2]
De ter plaatse gekomen politie heeft letsel bij aangever waargenomen, te weten een snee in zijn grote teen. [3] Volgens een verpleegkundige van het ziekenhuis is de pees van aangever gehecht. De voet moet gedurende zes weken ontlast worden. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na een confrontatie met aangever zijn woning in is gelopen en in de keuken een mes heeft gepakt. Met dit mes is hij naar buiten gelopen. Aangever stond in het portiek op de trap naar boven. Verdachte heeft met het mes op de trap geslagen waar aangever stond. [5]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte met een groot mes op de voet van aangever heeft geslagen. Door een groot mes te halen, hiermee terug naar aangever te lopen en vervolgens met dit mes te slaan in de directe nabijheid van de (blote) voeten van aangever, heeft verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee aangever zou raken en aan hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Aangever heeft daarbij ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een doorgesneden pees in zijn grote teen. Hierdoor heeft hij zijn voet minimaal zes weken niet mogen gebruiken en was bovendien een operatie noodzakelijk voor goed herstel. Mede gelet op eerdere rechtspraak kwalificeert de rechtbank het doorsnijden van een pees (in de grote teen) als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair:
op 17 juli 2014 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een snijwond in een grote teen met doorsnijding van een pees), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een groot mes te slaan op diens voet/teen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweer
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij het geboden was dat verdachte zichzelf en een ander tegen aangever verdedigde. Dit dient volgens de verdediging te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Voor de vraag of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, acht de rechtbank het volgende van belang. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij na een confrontatie met aangever naar de keuken is gelopen om een mes te pakken. Op het moment dat hij met het mes terugkwam bij zijn voordeur liep aangever in het portiek al op de trap naar boven, weg van verdachte. Toen verdachte wegliep bij de voordeur naar de keuken, is door aangever ook niet geprobeerd om de woning van verdachte binnen te komen. Op het moment van handelen door verdachte was dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn of een anders lijf of goed. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en verwerpt het beroep van de verdediging op noodweer.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als: zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
Zoals hiervoor onder 6. is overwogen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het voor verdachte noodzakelijk was om zichzelf of een ander te verdedigen. Het beroep op noodweerexces wordt reeds daarom verworpen.
Pro Justitia
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage betreffende verdachte van 3 oktober 2014, opgemaakt door mw. E.H. van Barneveld-Lange en dhr. E.A.M. Schouten, beiden psychiater. Het rapport vermeldt -kort samengevat- dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid, trauma gerelateerde klachten en cannabisafhankelijkheid. Verdachte kampt met emotieregulatie-problemen en heeft moeite met het overzien van complexe situaties. Ten tijde van het ten laste gelegde is verdachte waarschijnlijk overspoeld geraakt en was hij verminderd in staat heldere gedragskeuzes te maken. De deskundigen adviseren om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en oplegging van verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte en gewezen op de Pro Justitia rapportage, het blanco strafblad en het recidiverisico dat is ingeschat als matig tot laag. De raadsman heeft zich -indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring- aangesloten bij de strafeis van de officier van justitie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Aangever is geopereerd vanwege het hierdoor opgelopen letsel en heeft een tijd moeten revalideren. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van aangever blijkt dat hij hier niet alleen fysieke maar ook psychische gevolgen van heeft ondervonden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op voornoemde Pro Justitia rapportage waaruit een beeld naar voren komt van een kwetsbare man met verschillende psychische klachten, passend bij de gediagnosticeerde problematiek. De kans op recidive wordt als matig tot laag ingeschat. Oplegging van reclasseringstoezicht wordt geadviseerd, om verdachte te begeleiden bij het opbouwen van dagstructuur en het vinden van een passende woonplek.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van Victas van 18 november 2014. Ook de reclassering schat het recidiverisico in als laag. Door een combinatie van een posttraumatische stressstoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid lukt het verdachte niet zelfstandig naar behoren te functioneren. De reclassering adviseert oplegging van reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting bij het FACT Ambulantorium van Altrecht als bijzondere voorwaarden. De behandeling is reeds gestart.
Ook heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf passend en geboden. Met de duur van de straf wordt de ernst van het feit als zodanig uitgedrukt. De rechtbank houdt daarnaast, net als de officier van justitie, in het voordeel van verdachte rekening met genoemde problematiek van verdachte en de grote gevolgen die het bewezenverklaarde reeds voor hem heeft gehad, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Dit rechtvaardigt in dit geval dat een groot deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd, ook om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten en om mogelijk te maken dat verdachte zal worden begeleid en behandeld. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met oplegging van verplicht reclasseringscontact en een behandelverplichting als bijzondere voorwaarden.

9.Het beslag

De officier van justitie heeft ter terechtzitting verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen mes gevorderd. De verdediging heeft daartegen geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde met behulp van het mes is begaan en acht dit voorwerp vatbaar voor verbeurdverklaring.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële kosten die zien op de dagvergoeding ziekenhuis en openbaar vervoer zijn voor toewijzing vatbaar. De kosten die zien op de dagvergoeding Altrecht betreffen geen rechtstreekse schade toegebracht door het bewezenverklaarde en komen niet voor toewijzing in aanmerking. De gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot € 750,-. De officier van justitie vordert in totaal toewijzing tot een bedrag van € 881,-.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de gevorderde materiële kosten op het standpunt gesteld dat de medische kosten reeds zijn vergoed blijkens de bijlage, dat de kosten voor het openbaar vervoer niet zijn onderbouwd en dat uit de onderbouwing ook niet blijkt of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Voor de immateriële schade ontbreekt het causale verband tussen de schade en het tenlastegelegde. Ook gelet hierop dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat behandeling van de vordering van [slachtoffer] geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde reiskosten zijn voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De gevorderde medische kosten, bestaande uit een dagvergoeding ziekenhuis en dagvergoeding Altrecht, acht de rechtbank, mede gelet op de betwisting, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat matiging van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- redelijk is.
De rechtbank waardeert de schade dan ook op € 1.075,-, te weten € 1.000,- aan immateriële schade en € 75,- aan materiële schade. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: zware mishandeling.
StrafbaarheidVerklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
StrafopleggingVeroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte van
80 urenvan deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaar navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de reclassering van Victas op het adres ABC-straat 5 in Utrecht. Vervolgens moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden, zo lang en zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht; en
  • zich ambulant moet laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek bij FACT Ambulantorium van Altrecht, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan Victas, afdeling reclassering, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Verklaart verbeurd:
- Mes, KAPMES, lemmet 25 cm, goednummer 1201327
Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.075,- (zegge: duizendvijfenzeventig euro), bestaande uit € 1.000,- aan immateriële schade en € 75,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag van algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 1.075,- (zegge: duizendvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter,
mrs. V. van Dam en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2015.
Mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 17 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een
[zeer] diepe snijwond in een grote teen met doorsnijding, althans
beschadiging, van een of meer pees/pezen), heeft toegebracht, door voornoemde
[slachtoffer] opzettelijk met een (groot) mes, althans een scherp voorwerp, (met
kracht) te slaan/steken/snijden op/in diens voet/teen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 17 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een (groot) mes, althans een scherp voorwerp, (met kracht) heeft
geslagen en/of gestoken en/of gesneden op/in een voet/grote teen van die
[slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een (groot) mes,
althans een scherp voorwerp, (met kracht) heeft geslagen en/of gestoken en/of
gesneden op/in diens voet/teen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel ((een [zeer] diepe snijwond in een grote teen met
doorsnijding, althans beschadiging, van een of meer pees/pezen), althans enig
lichamelijk letsel, heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900-2014193862, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (voorgeleidingsdossier pagina 1 tot en met 47 en einddossier pagina 1 tot en met 14). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , pagina 6 van het einddossier.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 31 van het voorgeleidingsdossier.
4.Een geschrift, zijnde een overdrachtsbericht van Lister van 18 juli 2014, pagina 8 van het einddossier.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.