ECLI:NL:RBMNE:2015:6445

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/706596-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel

In de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, geboren in Marokko en thans preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel, waarbij de veroordeelde in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015 betrokken was. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 71.562,50, gebaseerd op een rapport dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekende. De verdediging stelde dat de vordering beperkt moest blijven tot € 2.500,-, maar de rechtbank oordeelde anders.

Tijdens de zitting op 20 juli 2015 werd de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde door zijn handelen een aanzienlijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten. De rechtbank baseerde haar oordeel op bewijsmiddelen uit de strafzaak en het rapport over de berekening van het voordeel. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde in totaal € 143.275,- aan opbrengsten had gegenereerd uit de verkoop van cocaïne, met een geschatte winstmarge van 50% op de omzet, wat resulteerde in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 71.562,50.

De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, met de rechters V.M.A. Sinnige, S.M. van Lieshout en V. van Dam, en griffier K.M. Strijbos.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/706596-14 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 augustus 2015
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juli 2015.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit:
- de schriftelijke vordering van de officier van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/706596-14, waaruit blijkt dat de verdachte bij vonnis van 3 augustus 2015 van deze rechtbank onder meer is veroordeeld ter zake van -kort gezegd- medeplegen van cocaïnehandel in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015, meermalen gepleegd;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, nr. 09BTA14005, van 28 mei 2015, pagina 310 – 317 van het procesdossier;
- de overige stukken;
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 61.637,50.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd, overeenkomstig de berekening in het onder 1. genoemde rapport, en gevorderd dat een bedrag van € 71.562,50 van de veroordeelde wordt ontnomen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij -kort gezegd- slechts af en toe werkte voor medeverdachte [medeverdachte] en slechts een beperkte rol had. Hij heeft in de ten laste gelegde periode 10 tot 15 dagen gehandeld in cocaïne en werd hiervoor betaald door [medeverdachte] . De veroordeelde verdiende € 150,- voor doordeweekse dagen en € 200,- voor weekenddagen. Nu er meer doordeweekse dagen dan weekenddagen zijn, vindt de raadsman het aannemelijk dat hij 10 x € 150 en 5 x € 200 heeft verdiend, in totaal € 2.500,-.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Dat de veroordeelde het bewezen verklaarde heeft begaan blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de strafzaak van 3 augustus 2015 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde door middel van het begaan van het onder feit 1 bewezen verklaarde voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad. [1]
De rechtbank gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van dit wederrechtelijk verkregen voordeel het onder 1. genoemde rapport. Zoals weergegeven in het vonnis in de strafzaak wordt de stelling van de veroordeelde dat hij slechts af en toe werkte voor medeverdachte [medeverdachte] en slechts een beperkte rol had weerlegd door de bewijsmiddelen. Dit betekent dat de rechtbank ook voorbij gaat aan de stelling dat de opbrengst voor veroordeelde beperkt is geweest. De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de in het rapport weergegeven berekening. De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding om van deze wijze van berekening af te wijken en neemt deze dan ook als uitgangspunt.
Berekening
Uit onderzoek is gebleken dat de veroordeelde in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015 de beschikking heeft gehad over drie telefoonnummers, zijnde [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Aan de hand van opgevraagde historische gegevens en taps op deze nummers is het telefoonverkeer geanalyseerd. De gesprekken met deze telefoonnummers zijn aangemerkt als dealgesprekken en per dag worden uitsluitend de unieke nummers meegenomen in de berekening voor het aantal afnemers per dag. [2]
Opbrengst
Uit de verklaringen van afnemers en uit tapgesprekken is gebleken dat er wisselende hoeveelheden cocaïne werden afgenomen. Bij de zes afnemers die op 10 april 2015 zijn aangehouden nadat zij cocaïne hadden gekocht, werd een wikkel van 0,5 gram aangetroffen. Daarom wordt uitgegaan van een minimale hoeveelheid per uniek contact van 1 wikkel van 0,5 gram cocaïne. Op basis hiervan wordt het volgende berekend:
5.731 unieke contacten x minimaal 1 wikkel = 5.731 wikkels over de genoemde periode.
Gelet op de door de gehoorde afnemers genoemde prijzen wordt uitgegaan van € 25,- voor 1 wikkel van 0,5 gram.
5.731 wikkels x € 25,- = € 143.275,- opbrengst over de genoemde periode. [3]
Kosten
Door de veroordeelde is niet verklaard over door hem gemaakte kosten bij de verkoop. Daarom wordt uitgegaan van jurisprudentie hieromtrent, waarbij aannemelijk wordt geacht de winstmarge te waarderen op 50% van de omzet. De kosten voor de inkoop worden dan ook gewaardeerd op € 71.637,50. [4] Door medeverdachte [medeverdachte] is verklaard dat hij eenmalig € 75,- heeft ontvangen toen hij voor de veroordeelde heeft gehandeld. Dit bedrag wordt ook als kosten aangemerkt. [5] Uit onderzoek is verder niet gebleken dat de veroordeelde verdere kosten heeft gemaakt die in relatie staan tot de voltooiing van voornoemd strafbaar feit.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst € 143.275,-
Aftrek inkoopkosten € 71.637,50
Aftrek kosten handlanger € 75,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 71.562,50
Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde een bedrag van € 71.562,50 aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Aan de veroordeelde zal de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming hiervan worden opgelegd.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 71.562,50.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 71.562,50.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. V. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2015.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. 09BTA14005 (onderzoek 094WEB), bevinden, volgens de in dat einddossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 317). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het rapport, pagina 314.
3.Het rapport, pagina 315.
4.Het rapport, pagina 316.
5.Het rapport, pagina 317.