ECLI:NL:RBMNE:2015:6444

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
16/706596-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïnehandel met een deal-lijn en oplegging van gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en thans preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van cocaïnehandel in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 20 juli 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.G.M. Dassen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk handelen in cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van 20 gram cocaïne op 10 april 2015.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die de feiten wettig en overtuigend bewezen achtte, in overweging genomen. De verdediging stelde dat de verdachte slechts een beperkte rol had en vroeg om vrijspraak voor het tweede feit. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte als medepleger moest worden aangemerkt, gezien de bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en verklaringen van afnemers. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.

De rechtbank achtte de bewezenverklaring van beide feiten gerechtvaardigd en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2,5 jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 2 jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de schadelijkheid van cocaïne en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte, omdat niet was aangetoond dat dit geld afkomstig was van de cocaïnehandel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/706596-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015.
feit 2: samen met een ander opzettelijk 20 gram cocaïne aanwezig heeft gehad op 10 april 2015.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de opgevraagde historische gegevens en tapgesprekken, de bevindingen tijdens de twee observatiedagen, de verklaringen van de afnemers en de bij de medeverdachte aangetroffen cocaïne. Verdachte is als medepleger aan te merken en de officier van justitie acht de verklaring van verdachte over zijn beperkte rol in het geheel ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode in cocaïne heeft gehandeld en dat dus tot een bewezenverklaring van feit 1 zal kunnen worden gekomen. Verdachte werkte voor en in opdracht van de medeverdachte. Ten aanzien van het voorhanden hebben van cocaïne is geen sprake van medeplegen en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Naar aanleiding van meerdere meldingen dat -kort gezegd- [verdachte] in drugs zou handelen, zijn de historische gegevens van de in de meldingen genoemde telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] opgevraagd en geanalyseerd. Na onderzoek bleek dat van telefoonnummer was gewisseld en is een tap ingesteld op het nummer [telefoonnummer] . [2] De drie genoemde telefoonnummers zijn blijkens analyse gebruikt voor de handel in harddrugs in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015. Ze hebben een opvolgend karakter en bedienen dezelfde klantenkring. [3] De inbellende contactpersonen komen grotendeels overeen met de afnemers uit een eerder onderzoek tegen verdachte met betrekking tot cocaïnehandel in 2013. [4]
Tijdens de tap op het telefoonnummer [telefoonnummer] worden door de gebruiker van dit telefoonnummer de volgende personalia genoemd: “Met [verdachte] ”, “ [verdachte] is er even niet. Ik heb zijn telefoon vast” en “ [straatnaam] . Nummer [huisnummer] ”. [5] Op 24 maart 2015 wordt door de gebruiker gezegd: “Ik ben heel even iemand anders. [verdachte] is er vandaag even niet. Hij had het even een beetje druk dus ik neem het nu even over van hem”. [6] Op 9 april 2015 wordt door de gebruiker gezegd: “Ik ben geen [verdachte] , maar die andere even”. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard samen met een ander in de ten laste gelegde periode in cocaïne te hebben gehandeld, waarbij zij gebruik maakten van een “deal-lijn”. [8]
Op 10 april 2015 is de tap op het telefoonnummer [telefoonnummer] live uitgeluisterd. De gebruiker van de deal-lijn werd herkend als [medeverdachte] . [9] Bij zijn aanhouding te Amersfoort [10] zijn twee gripzakjes met wikkels in beslag genomen. [11] De inhoud hiervan betrof 20 gram wit poeder [12] , door het Nederlands Forensisch Instituut getest als zijnde cocaïne. [13] Op 10 april 2015 werd er een doorzoeking verricht bij verdachte. In de tuin, in een plantenbak, onder een daarin geplaatste buxus werden een aantal soortgelijke gripzakjes aangetroffen. [14]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wist dat verdachte in drugs handelde. Hij heeft verdachte gevraagd of hij voor hem mocht werken. Een paar weken voor zijn aanhouding heeft hij van [verdachte] een partij drugs, handelsgeld en een werktelefoon gekregen. Hij heeft toen een dag voor verdachte gewerkt en daarvoor € 75,- gekregen. Op 8 april 2015 zocht hij weer contact met verdachte. [verdachte] gaf aan dat hij, [medeverdachte] , een dag of vier voor hem, verdachte, kon werken omdat hij net vader was geworden. [medeverdachte] heeft op 9 en 10 april 2015 voor verdachte drugs verkocht. De voorraad om te verkopen kreeg hij van [verdachte] . [15]
Op de actiedag op 10 april 2015 is een aantal afnemers aangehouden en gehoord.
Afnemer [A] heeft verklaard dat hij op 10 april 2015 een sms heeft gestuurd naar het telefoonnummer van zijn dealer om cocaïne te kopen. [16] Dit is het nummer [telefoonnummer] , opgeslagen in zijn telefoon onder de naam “ [verdachte] ”. Dit is het nieuwste nummer. Het oude nummer, [telefoonnummer] , staat in zijn telefoon opgeslagen onder de naam “ [verdachte] ”. Hij stuurde op 10 april 2015 een sms naar [verdachte] , maar een andere man verkocht hem de cocaïne. Het telefoonnummer heeft hij in juli 2014 gekregen. [17] De getuige heeft het telefoonnummer rond die tijd gebeld en hij heeft toen ook kennis gemaakt met [verdachte] . Hij kende hem nog van de lagere school. [18] Verdachte bevestigt ter terechtzitting [A] te kennen van school. [19]
Afnemer [B] heeft verklaard dat hij verslaafd is aan cocaïne en dit koopt van zijn vaste dealer [verdachte] . Op 10 april 2015 belde hij het nummer van [verdachte] , een vervanger nam op. Van hem heeft hij cocaïne gekocht. [20] Normaal gesproken komt [verdachte] . Hij heeft 8 jaar geleden voor het eerst cocaïne bij hem gekocht. Op 9 en 10 april 2015 kwam de vervanger. [21]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
BewijsoverwegingenDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk en in vereniging heeft gehandeld in cocaïne. De verklaring van verdachte -dat hij enkel af en toe werkte voor medeverdachte [medeverdachte] en slechts een beperkte rol had- wordt weerlegd door voornoemde bewijsmiddelen en de rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij. Ook ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de hoeveelheid cocaïne, aangetroffen bij de medeverdachte, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte heeft zich hier dan ook als medepleger schuldig aan gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op tijdstippen in de periode van 2 januari 2014 tot en met 10 april 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd (gebruikers)hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
feit 2:
op 10 april 2015 in de gemeente Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2,5 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen voor feit 1. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij in de ten laste gelegde periode 10 tot 15 dagen heeft gehandeld in cocaïne, dient aansluiting gezocht te worden bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting betreffende handel gedurende één maand. Rekening houdend met het strafblad van verdachte en het advies van de reclassering verzoekt de raadsman tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan handel in cocaïne gedurende een periode van ruim een jaar. Tevens had de medeverdachte op de dag van zijn aanhouding een flinke hoeveelheid cocaïne in zijn bezit. Cocaïne is een harddrug die schadelijk is voor de gezondheid en bovendien sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2015, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder is veroordeeld. Verdachte is op 26 juni 2013 voor overtreding van artikel 2 van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Ten tijde van het thans bewezenverklaarde liep verdachte in de proeftijd van deze veroordeling.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsrapport van Palier van 2 juli 2015, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . De reclassering constateert dat mogelijk sprake is van een negatief sociaal netwerk en een zorgelijke financiële situatie, vermoedelijk delictgerelateerd. De verdachte is bekend in het gebruikerscircuit. Voorafgaand aan het ten laste gelegde had verdachte reeds contact met de reclassering. De reclassering acht de kans op recidive bij verdachte hoog.
De rechtbank stelt vast dat verdachte al eerder veroordeeld is voor het handelen in harddrugs. Dat verdachte ter zake van die veroordeling nog in een proeftijd liep en begeleid werd door de reclassering, heeft hem er niet van weerhouden wederom cocaïne te gaan verhandelen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk en ziet gelet hierop geen aanleiding om verdachte weer een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Gelet op het strafblad van verdachte en op de lange handelsperiode acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en geboden.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft -met betrekking tot de zich in het dossier bevindende beslaglijst- ter terechtzitting medegedeeld dat op de personenauto conservatoir beslag rust en heeft verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag, omdat dit geld betreft dat verdiend is met de cocaïnehandel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven dat op de inbeslaggenomen personenauto (ook) conservatoir beslag rust, zal de rechtbank geen beslissing nemen over het beslag dat ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op deze auto rust.
De rechtbank stelt vast dat het op de beslaglijst aangeduide geldbedrag onder verdachte in beslag is genomen. Aan de hand van het dossier of het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat dit geldbedrag handelsgeld betreft. Nu niet is gebleken van enige relatie tussen het bewezenverklaarde en het geldbedrag, dient dit geld aan verdachte te worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
StrafopleggingVeroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag, zoals weergegeven op de beslaglijst van 16 juni 2015, te weten:
- Euro, waarde € 50,15
Goednummer 1417647
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. V. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tjdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 januari 2014
tot en met 10 april 2015 te gemeente Amersfoort, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer
(gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 10 april 2015 te gemeente Amersfoort, in ieder geval in
het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. 09BTA14005 (onderzoek 094WEB), bevinden, volgens de in dat einddossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 317). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 12.
3.Het proces-verbaal van bevindingen Analyse Telecom, pagina 205.
4.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 12.
5.Het proces-verbaal van bevindingen Analyse Telecom, pagina 200.
6.Het proces-verbaal van bevindingen Analyse Telecom, pagina 201.
7.Het proces-verbaal van bevindingen Analyse Telecom, pagina 202.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
9.Het proces-verbaal van relaas, pagina 2 en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 45-49.
10.Het proces-verbaal van observatie, pagina 53.
11.Het proces-verbaal van relaas, pagina 5.
12.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, pagina 183.
13.Een geschrift, zijnde een Rapport Identificatie van drugs en precursoren van het NFI, pagina 186.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 242-243.
15.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 188.
16.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [A] , pagina 163.
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [A] , pagina 164.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [A] bij de rechter-commissaris, pagina 2.
19.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
20.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [B] , pagina 111.
21.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [B] , pagina 112.